Dick, Jan Hanlo, 16 augustus 1953 © Collectie Literatuurmuseum

Aan: de zondaar Jan Hanlo
Rotterdam, Tweede Paasdag 2019

Dag Jan,

Het is 23:05 uur, de kinderen liggen beneden te slapen (de oudste is drie, de jongste elf maanden) en ook mijn geliefde slaapt. Nu kan ik je eindelijk schrijven. Ik wilde je een verhaal vertellen, Jan, over de tijd dat ik in het Urdu mijn liefde voor God bezong, ik was een jaar of acht, woonde in Rotterdam – maar eerst moeten we het over je zonden hebben. Ik las weinig van je werk en wist nauwelijks wat van je levenswandel. Dus ik ging wat zoeken en las bijvoorbeeld dat je een veroordeelde pedoseksueel bent. Dat je een keer geprobeerd hebt om een twaalfjarig ‘negerachtig marokkaantje’ mee naar Nederland te smokkelen. Het kind hield in elk geval van lekker ‘fak-fak’ doen met mannen, ‘hij is een volslagen seksmaniakje’, schreef je in een van je brieven. Opeens rees de vraag: wil ik nog wel geassocieerd worden met jouw naam? Als je nou nazi-sympathieën had gehad, of zo. Peter Pan-syndroom, zoals je biograaf het noemde? Maak dat de kat wijs. Jan, je had gewoon een seksslaafje. En onze tijd is niet mild voor mensen zoals jij. Er worden voor minder straatnaambordjes onthoofd. Kijk naar Michael Jackson – maar die vergeef ik het nog vanwege zijn goede muziek. En toch. Hier, in dit stille huis, boven de slapenden, schort ik mijn oordeel op in naam der literatuur. Want we moeten het over je werk hebben verdomme.

Je schreef aan W.F. Hermans, over God en schuld. Weet je nog? Je was dronken toen je de brief schreef, althans, je dronk het ene glaasje jenever na het andere, zeg je zelf. Wenneker Jenever.

Beste Hermans,

Ik zit dat interview van je te lezen in De Nieuwe Linie, een blad dat ik nooit lees – hoewel katholiek zijnde en op sommig gebied nogal linksig. (…) (ik heb 3 borrels gedronken, 3 maar, ben nu aan de 4e, om mijn leed te verdrinken dat de regionale omroep een muziekstukje van me, gemaakt met behulp van 2 toetertjes, verknoeid heeft door er een galm in aan te brengen waardoor het aardige timbre van het trillende membraantje – waar het nu juist om ging – tot iets naars geworden is.) Ik weet niet of we wel ‘je’ zeggen. Ik hoop dat je het niet kwalijk neemt. (…) Ik verlang wel eens naar een echt schuldbesef. Zodat ik (zeer gelovig als ik ben) niet alle narigheid altijd op God – de schepper – hoef af te wentelen (dit is immers onlogisch en zeer onbevredigend.).

Aan W.F. Hermans
Valkenburg, 25-2-1965

Ik houd van het genre brief: net als het essay is het een genre voor de faalangstigen die alleen onder het mom van ‘het is maar een probeersel, een kattebel’ floreren. Enfin, die brief aan Hermans ga ik gebruiken om je te beantwoorden, als een muur om in m’n eentje tegen te tennissen. En om er een eerlijk potje van te maken heb ik een fles wijn opengetrokken zodat we gelijke tred kunnen houden qua helderheid. Ik had die slok ook wel nodig toen ik die brief van jou las. Wat kun jij slecht schrijven, gefeliciteerd, het is bijna een gave!

Neem nou een zin als deze: ‘Achter al dit zit nog dat ik, als christen, het beste uitkom met de Bijbel als ik – niet als Teilhard de Ch. (die ik niet gelezen heb, maar ik wantrouw hem, bijbels) een golfbeweging, een vallen en opstaan, uiteindelijk en dus in zijn geheel reeds, rooskleurig gedoe aanneem maar – gewoon de schuld van Adam en Eva (waarin wij reeds waren, voor mijn part) aanneem: de stomme schuld van niet te doen als God gezegd had (ook al konden zij, deterministisch gesproken – dus in feite niet anders.).’

Als een albatros aan land. Dit is zowel grammaticaal als inhoudelijk zo beroerd en onleesbaar dat ik er niet langer bij stil zal staan. De Wenneker is geen excuus.

Maar het gekke is: gaandeweg je brief, naarmate je meer drinkt, neemt je helderheid toe. De zinnen worden korter en wat je zegt snijdt opeens hout. Ik vermoed dat je een echte alcoholist bent, die komen ook pas op stoom na een glas of acht. Of misschien deed je het er gewoon om. Want de vraag die je hierboven nog zo omslachtig stelde, vat je meteen daarna simpel samen: ‘Kan men schuld hebben aan iets wat men niet anders kon doen?’

Het antwoord op jouw vraag is natuurlijk: ja, uiteraard; daar is de hele Griekse tragedie op gebaseerd. Je leeft, je hebt er niet om gevraagd, en toch stapelen de verwachtingen zich op, bij anderen, vooral bij jezelf. Maar nu ik weet dat je een veroordeelde pedoseksueel bent, tevens diepgelovig katholiek; en sinds ik las dat de katholieken geprobeerd hebben jouw homoseksuele neigingen bijna letterlijk weg te branden – lees ik die vraag anders. Als hartekreet: help, ik moet boeten voor wie ik ben!

Ik schenk wijn bij, het is al na twaalven, maar eerst moeten wij het nog over God hebben, en over mijn religieuze jeugd in Rotterdam, en over de brandende Notre-Dame. Cheers.

Ik weet niet of W.F. Hermans jou nog geantwoord heeft. Maar ik vermoed dat je weinig aan hem had. Want ik las dat interview met Hermans terug waarop jij reageert. Wat een parmantig, quasi-rationeel, ook toen al oubollig wittgensteiniaans gewauwel. ‘Alles wat we met zekerheid over de mens kunnen zeggen wordt gezegd in natuurkundige, meetbare zin’, zegt Hermans bijvoorbeeld. Puur bèta-machismo. Tegen zulk reductionisme kun je al heel veel inbrengen. Ik kan met zekerheid zeggen dat de mens een tragisch wezen is, bijvoorbeeld, maar meetbaar is dat niet. Maar dat is niet eens nodig, want even verder spreekt Hermans zichzelf al tegen. ‘Ook de natuurwetenschap zelf is chaos, waarvan wij het chaotische uit het oog verliezen.’ Net was de natuurkunde nog orde, nu is het chaos. En even later komt Hermans met deze: ‘Iemand die volstrekt nederig is kent immers geen schuldgevoel. Schuld hebben is gebrek aan nederigheid.’ Het klinkt als een syllogisme maar is volkomen quatsch: juist de nederigen zijn vaak vol schuldgevoel, zegt de empirie – na ja, zo kan ik doorgaan, Jan, maar je hebt dat interview zelf gelezen. Als je serieus wilt worden genomen, schrijf in aforismen. Wees als de Pythia. Grunberg had dat goed door.

Jij kan niet schrijven, maar je analyse deugt tenminste, je doorgrondt de huidige tijd

De laatste tijd zie ik W.F. Hermans als een soort Aart Staartjes: chagrijnige, eenzame man.

Intussen vraag ik me af: waar komt die achting voor de bèta’s toch vandaan? Exacte vakken zijn juist het makkelijkst, want die hoef je alleen maar te snappen; terwijl talen zoals Grieks en Latijn, die moet je ook voelen en daarbij moet je dan ook nog eens al die woordjes leren – wat precies de reden was dat ik op school negens haalde voor natuurkunde en zesjes voor Grieks. Bij Grieks leerde je dat er meer is dan het oog ziet, dat is moeilijker te bevatten.

Ik denk dat het daar mis is gegaan in onze tijd: we worden gedomineerd door geborneerde bèta-breinen, ik doel op Silicon Valley en hoe die ons leven stuurt.

Jan Hanlo in Dublin, 10 september 1954 © Collectie Literatuurmuseum

Maar jou moet ik feliciteren, Jan: als ik kijk wie de tand des tijds beter doorstaan heeft – Hermans of jij – dan is het in elk geval níet Hermans. Jij kan niet schrijven, nee, maar je analyse deugt tenminste, je doorgrondt de huidige tijd. Ik bedoel dat je in al je dionysische jenevertoestand toch haarfijn aanvoelde wat een kolder W.F. Hermans debiteerde toen hij zei dat alleen natuurwetenschap wat te melden heeft en dat ‘onzekere zaken’ zoals religie en filosofie bijzaak zijn. Ik denk dat je dat zag omdat je echt mens was. Doorbloed. Tragisch.

Ik las dat je zware gewetensproblemen had. En dat je toch heel je leven belijdend katholiek bleef. Groot mysterie. Ook weer niet. Want je had het bloed van Jezus harder nodig dan wie ook, grote grote grote zondaar.

Ik was een jaar of acht, woonde in Rotterdam. Mijn ouders waren daar lid van een kerk voor ernstige mensen die in het Rotterdam van de jaren tachtig een zendingspost had opgericht onder de migranten. Rotterdam veranderde immers van kleur. Voor de kerk had dit als voordeel dat ze niet meer de wereld rond hoefden te reizen om zieltjes te winnen. Als de berg niet naar Mohammed komt… Anyway.

Onder Turken en Marokkanen had die zending weinig succes. Echter, er bleek wel een groeiende groep Pakistanen te zijn met interesse in deze kerk. Dus bekwaamde een van de dominees zich in het Urdu. En begon in die taal diensten te houden. Mijn vader, die ouderling was, moest daar dan om de zoveel tijd toezicht houden. Dan mochten wij mee, ik en al mijn broertjes en zusjes. Dat was heel leuk. De Pakistanen namen trommeltjes mee. Alles ging losser, zelfs de viering van het heilig avondmaal. Er werd bijvoorbeeld geen echte wijn gebruikt, maar druivensap uit een kartonnen pak.

Wat indruk op me maakte is het volgende. Na afloop van een avondmaalsdienst pakte de dominee het aangebroken pak druivensap, zette het tegen zijn mond en dronk het leeg. Het was zo’n ouderwets pak dat je met een schaar moest openknippen. Kloekerdekloekerdekloek, zijn adamsappel danste, daar ging Jezus’ bloed.

Nu zijn protestanten wat soepeler als het gaat om symboliek vergeleken met jullie katholieken, we geloven niet echt dat de wijn verandert in bloed en zo. Maar toch. Die dominee reduceerde de werkelijkheid tot niets dan de werkelijkheid. Hij onttoverde. Jezus’ bloed werd huismerk druivensap.

Ik ben niet meer religieus maar nog steeds hecht ik aan het recht meer te zien dan er is.

Vorige week stond hier op aarde de Notre-Dame in de hens, iedereen moest janken. Nee, niet om de stenen. Projectie is de essentie van het leven. Maar dat weet je, want je bent in de hemel sinds je stierf door een motor-ongeluk. Volgens sommigen was het zelfmoord. Wat het ook was, je schuld is ingelost, zo niet door het bloed van Jezus, dan toch door het glas dat ik hier op je hef, ter vergeving van de meeste zonden.


Arjen van Veelen kreeg in 2009 de Jan Hanlo Essayprijs Klein voor zijn essay Suum cuique, over de rol van het Latijn in de tattoocultuur, en ontving in 2015 de Jan Hanlo Essayprijs Groot voor En hier een plaatje van een kat & andere ongerijmdheden van het moderne leven (2013)