
Een eerste indruk bij schilderijen van Klaas Gubbels is dat ze zo aanstekelijk vrolijk zijn om te zien. Tegelijk vraag ik me af, schuldbewust, of dat niet een te frivole observatie is. Om een of andere reden is moderne kunst altijd door een waas van voorzichtige ernst omgeven gebleven. Dat lijkt me zo ongeveer te zijn begonnen toen abstracte kunst zijn intrede deed. In de gewone kunstpraktijk (zoals die al eeuwen voortkabbelde) betekende die een verstoring. Ik herinner me een gesprek met Luciano Fabro in Kassel in 1982. Boven in de portico van het Documenta-hoofdgebouw had hij van gekreukeld folie van rood en geel koper een prachtig glinsterend baldakijn geconstrueerd. Behalve een kunstwerk was het ook een feestelijke versiering van die plek. Daarover hadden wij het. Er zijn vooral veel dingen, was Luciano opgevallen, die in moderne kunst niet mogen. Mondriaan was tegen de diagonaal en had daarover ruzie met Van Doesburg. Geen groen ook. Er zat een striktheid in de eerste abstracte kunst, daarom was er ook een neiging naar strenge zuiverheid. Een compositie van rechthoeken kan ook kunst zijn – maar die rechthoeken kleuren geven als roze of lila kon dan niet. Dat zou de fragiele ernst van de rechthoeken ondermijnen. Een dilemma dus: want kunst moest toch vrij zijn om ongehinderd van alles te ontdekken – simpele rechthoeken bijvoorbeeld. Wat we ons dus afvroegen was, heel banaal, of dat baldakijn niet te mooi was om nog kunst te zijn.
Het kan niet anders of een schilderij als Aan mijn grote vriend Georg Baselitz is met ernstige toewijding gemaakt. Wij zien een lenige configuratie van enkele van Gubbels’ bekende motieven (stoel, tuitkan), scherp van lijn en helder in kleur, en in het vlak zo kwiek en beweeglijk als harlekijnen – een uitgekiende, dartele compositie. Hier en daar nog zien we de ondertekening (duidelijk vooral in het schilderij In de wacht). Verder enkele andere aanpassingen of correcties van contouren. Zulke sporen verraden ons hoe omzichtig, met passen en meten, deze schilderijen gegroeid zijn. Hun schwung lijkt heel natuurlijk maar is met overleg tot stand gekomen. De artistieke intenties zijn ernstig – toch zijn het vrolijke, opgewekte schilderijen.
Dat ligt eraan hoe Gubbels met zijn motieven omgaat: die zijn namelijk zo licht van vorm dat ze makkelijk te verschuiven zijn. Ze zijn licht omdat ze plat zijn als uitgeknipt papier. Niet voor niets lijken de composities soms luchtig als collages. Ze kunnen zo plat zijn, en zonder volume, omdat de kunstenaar gekozen heeft voor vormen die zo helder en sterk van contour zijn dat ze, groot of klein of zelfs vervormd, hun vormkarakter behouden. Ook zijn de motieven zo sterk, wonderlijk hardnekkig zelfs, omdat hun kleuren zo helder zijn. Die helderheid van kleur, die mede de lichtvoetigheid van de schilderijen teweegbrengt, heeft Gubbels natuurlijk bij Mondriaan afgekeken. Wij zien Mondriaan vooral als uitvinder van een rechthoekig, abstract idioom – maar meer nog, denk ik vaak, was hij een radicale vernieuwer van de kleur. Hij heeft de schaduw uit de schilderkunst gehaald en die zo van clairobscur, van Rembrandt dus, kunnen bevrijden.
Omdat de motieven zo licht en helder zijn, werken ze in de witte ruimte van het schilderij zo wendbaar als wimpels. In het schilderij In de wacht worden de slanke motieven in elkaar gelegd in een patroon van ritmische sierlijkheid – een golvende afwisseling van rechte en gebogen vormen. Het oranje-rood is ragfijn en bijna transparant. Deze mise-en-scène is vooral melodieus. De drie motieven in Aan mijn grote vriend Georg Baselitz zijn losser gearrangeerd. Omdat ze ook nog afbeeldingen zijn van voorwerpen, en wat gewicht hebben, lijkt de compositie ook stugger. Links in strak zwart een plompe kan met een kromme tuit zo dik als een worst. Helemaal rechts tegen de rand een groene kan, hoog en smal en ondersteboven zodat de ranke tuit naar beneden hangt als een slurf. Daartussen staat een hoekige rode stoel op haar achterste poot te balanceren. De motieven zitten ook strak in hun contour. Dat komt doordat de kleur straf en stevig is opgebracht, niet met de ijlheid die in In de wacht het kleurbeeld bepaalt. Daarom is Aan mijn grote vriend Georg Baselitz een koddige vertoning die aan poppenkast doet denken of ook aan een klompendans – of aan die schonkige bewegingen van de dansende boeren in het beroemde schilderij van Breughel.
PS. Het ruime overzicht van Klaas Gubbels is nog t/m 30 november te zien in het voormalige Paleis Soestdijk.
Beeld: (1) Klaas Gubbels: Aan mijn grote vriend Georg Baselitz XXIII, 2008, olieverf op doek, 100 x 115 cm. (2) In de wacht, 2009, olieverf op doek, 150 x 200 cm (beelden collectie kunstenaar).