De dag na de Provinciale-Statenverkiezingen zat er in het Haagse restaurant aan de tafel naast ons een gezelschap van zes mensen. Eén man was constant aan het woord en trok helemaal de aandacht toen hij op luide toon verkondigde niet te zijn gaan stemmen. Gezien de lage opkomst vorige week woensdag was zijn opmerking niet zo bijzonder. Maar uit de rest van het gesprek dat volgde, bleek overduidelijk dat hij geïnteresseerd was in politiek. Een deel van zijn gezelschap bleek zich zelfs professioneel bezig te houden met lokale burgerinitiatieven.

Het wegblijven bij de stembus van deze man was dan ook een statement. Onze tafelbuur had zich niet onthouden van stemmen omdat hij tevreden is over de politiek, het gevoerde beleid van het kabinet-Rutte II of het politieke bestel. Waar bij hem en de vele anderen die geen gebruik hebben gemaakt van hun stemrecht de onvrede precies zit, is echter ingewikkeld.

Er zal een groep zijn die heeft gedacht: ze doen maar in Den Haag, mijn stem heeft toch geen invloed. Anderen zullen zijn thuisgebleven omdat ze niet meer wisten of hun nu een oordeel werd gevraagd over het kabinetsbeleid, over de nieuwe samenstelling van de Eerste Kamer of over het te voeren beleid in de komende jaren in hun eigen provincie. Nog weer anderen zijn mogelijk verlamd geraakt door het idee dat ze nu aan het voorsorteren waren voor de eerstvolgende Tweede-Kamerverkiezingen. Want het kabinet na Rutte II zal het moeten doen met de samenstelling van de Eerste Kamer die het gevolg is van de verkiezingen van vorige week.

De kiezer heeft het door al deze door elkaar lopende overwegingen en gevolgen niet eenvoudig. Andersom wordt geklaagd dat de kiezer het de politiek ook niet gemakkelijk maakt. Het woord versnippering valt dan vaak. Maar wat wordt daar precies mee bedoeld? En hoe zat dat in het verleden?

Bij de gevolgen van de meest recente verkiezingen voor de samenstelling van de senaat kun je inzoomen op wie de grootste partij is geworden. Net als twee jaar geleden bij de Tweede-Kamerverkiezingen is dat de vvd. Of je kunt constateren dat de pvda na een groot verlies voor het eerst kleiner is dan de linkse concurrent SP. Ook kun je je laten verleiden te denken dat het cda goed heeft gescoord omdat het de op één na grootste partij is geworden. Vergeleken bij de Tweede-Kamerverkiezingen uit 2012, toen het cda de vijfde partij werd, is dat niet slecht. Maar vergeleken bij de vorige Eerste-Kamerverkiezingen boekten de christen-democraten slechts een zetel winst. Terwijl zij in dat jaar een verlies van tien zetels moesten incasseren. Opmerkelijk is ook dat d66 weliswaar flink wat zetels won, maar dat het deze partij ondanks al het tromgeroffel vooraf niet is gelukt de grootste te worden in de senaat.

Maar je kunt ook op een andere manier naar de uitslag kijken. De vvd mag dan wel de grootste fractie zijn geworden, dat is met dertien zetels wel de kleinste grootste fractie in de geschiedenis. In 2003 telde het cda, destijds de grootste fractie in de senaat, nog 23 zetels. Met twaalf zetels zijn de christen-democraten nu de één na grootste. Nog langer terug, in 1981, hadden cda en pvda in de Eerste Kamer ieder 28 zetels. Nu halen vvd en cda samen die 28 zetels niet eens. En de pvda moet het inmiddels doen met slechts acht senatoren.

Wie denkt dat dit steeds kleiner worden van de grootste fracties ligt aan het groeiende aantal politieke partijen dat is afgevaardigd in de senaat heeft het mis. In mei van dit jaar komen er elf fracties in de Eerste Kamer, dat is er zegge en schrijve maar één meer dan in 1986. Toen hoorde je niet klagen over de ‘versnippering van het politieke landschap’ zoals nu.

Met dat woord versnippering zal dan ook worden bedoeld dat de kiezers nu niet meer in groten getale samenklonteren bij slechts een klein aantal fracties. Ze hebben zich in de nieuwe senaat evenrediger versnipperd over een groter aantal partijen. Zo was in 1986 – alweer – het cda met 26 zetels in de senaat de grootste fractie, gevolgd door de pvda met zeventien zetels, met daarachter met slechts een zetel minder de vvd. Oftewel, deze drie partijen hadden samen 59 van de 75 zetels in de senaat. Zes van de overige zeven fracties hadden slechts twee zetels of zelfs maar één. d66 zweefde daar met zes zetels net iets boven.

In de nieuwe Eerste Kamer hebben vanaf eind mei maar liefst zes van de elf partijen tussen de acht en dertien zetels. Net als een grootste fractie met maar dertien zetels is ook dat uniek in de geschiedenis van de senaat.

Ook in de Tweede Kamer kan de versnippering niet op een groter aantal fracties slaan. Met een teller die inmiddels op zestien staat, is dat aantal weliswaar historisch maar toch nog steeds slechts twee fracties meer dan in 1967. Bovendien is het niet de kiezer die het aantal op zestien heeft gebracht, maar zijn dat de politici zelf. Na de verkiezingen van 2012 kwamen er als gevolg van de stembusuitslag twaalf fracties in de Tweede Kamer. Door politici die uit fracties treden en hun zetels meenemen zijn dat er nu vijf meer. Voor de Tweede Kamer zou de versnippering dus ook vooral moeten slaan op het minder samenklonteren van de kiezer bij een klein aantal partijen.

Maar kijk even mee naar 1967, toen er na de stembusgang veertien fracties in de Kamer kwamen. De grootste partij, destijds de kvp, had 42 zetels, direct gevolgd door de pvda die er vijf minder had, 37. Vergelijk dat eens met het aantal zetels dat de twee grootste partijen, vvd en pvda, direct na de verkiezingen van 2012 in de Tweede Kamer kregen, respectievelijk 41 en 38. Zo groot zijn die verschillen niet.

Vaak wordt gezegd dat er inmiddels zo veel middelgrote partijen zijn dat de macht van de kiezer versnippert. In 2012 kwamen er na de huidige coalitiepartijen vvd en pvda vier fracties in de Tweede Kamer met tussen de twaalf en vijftien zetels. Ook daar is de vergelijking met 1967 interessant. Toen waren er na de twee grootste, kvp en pvda, drie fracties in het parlement met tussen de twaalf en zeventien zetels. Historisch gezien kun je dus zeggen dat het in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2012 met de versnippering van de kiezers wel meeviel. Of in ieder geval, dat deze in de Tweede Kamer niet zo uniek was.

Maar wat als de lijn van de uitslag voor de senaat van vorige week wordt doorgezet en er bij de eerstvolgende Tweede-Kamerverkiezingen ook in het parlement zes fracties komen met een relatief gering verschil in aantal zetels? Tussen de zestien en 26 zetels, het dubbele van de zetelaantallen van die zes fracties in de later dit voorjaar te installeren nieuwe Eerste Kamer? Dat zou inderdaad historisch zijn.

De vraag is natuurlijk of die ‘versnipperde’ situatie zich gaat voordoen. Mogelijk dat de kiezers wél in grotere aantallen naar de stembus gaan en hun stem ook ‘anders’ uitbrengen als de veel eenduidiger vraag voorligt welke partij de grootste wordt en zeer waarschijnlijk de premier mag leveren.

Maar stel dat die versnippering wél doorzet, moet dat zorgen baren voor de regeerbaarheid van het land, zoals wel wordt geopperd? Naar het verleden kijkend zou je kunnen zeggen dat dit geen probleem hoeft te zijn. In 1967 werd er ook geregeerd door een coalitie van vier partijen. Mogelijk kan na nieuwe landelijke verkiezingen straks ook een brede coalitie worden gesmeed.

Daar houden de parallellen met dat jaar 1967 echter niet op. Ook toen waren het onrustige tijden: een bommetje bij het huwelijk van de kroonprinses, Provo-rellen op de Dam, de roep om democratisering op de universiteiten. Ook toen maakten ze zich op het Binnenhof zorgen over het politieke bestel: dat zou te gesloten en te elitair zijn. d66 was net opgericht, met als doel het bestel van binnenuit op te blazen, en scoorde bij de eerste verkiezingen direct goed. De al langer bestaande Boerenpartij won vier zetels, meer dan een verdubbeling. Terwijl de machtige kvp en pvda juist zetels verloren.

Volgende week wordt de man die toen premier werd, Piet de Jong, honderd jaar. Zijn kabinet stelde een staatscommissie in om voorstellen te doen voor staatkundige vernieuwing. Daar duikt al weer een parallel op: ook nu wordt gestudeerd op het instellen van een dergelijke commissie. Destijds kwam deze met voorstellen zoals een gekozen minister-president, een referendum en een districtenstelsel. Die kunnen zo weer uit de mottenballen worden gehaald. Ze hebben het niet gehaald.

Tegenwoordig is de vraag of partijen die elkaar in de verkiezingscampagne fel hebben bestreden naderhand wel met elkaar kunnen gaan regeren. Draai je daarmee de kiezer geen rad voor ogen? Destijds was het probleem juist dat politieke meningsverschillen bij voorbaat werden gladgestreken. Ook dat maakte het de kiezer niet makkelijk in het stemhokje.

Maar eigenlijk was er toen en nu hetzelfde probleem: te weinig échte politieke meningsverschillen. Kijk naar de uitslag van de verkiezingen van vorige week. Wat opvalt is dat de coalitiepartijen hebben verloren, maar dat de drie partijen die dit kabinet gedogen hebben gewonnen. Ook het cda en GroenLinks, eveneens partijen die grote delen van het kabinetsbeleid steunen, scoorden redelijk. Allemaal partijen die dus in grote lijnen hetzelfde beleid voorstaan.

Als de kiezer zich gelijkmatiger verdeelt over een groter aantal partijen, dan kunnen we dat versnippering noemen. Maar eigenlijk klonteren de kiezers voor een groot deel toch weer samen bij partijen die allemaal in het politieke midden opereren. Met op de flanken aan de ene kant de SP en de andere kant de pvv.

Wie er zo naar kijkt, kan concluderen dat de zorgen over de regeerbaarheid van het land vooral zorgen zijn over het als partij verliezen van macht. Die zorgen hebben dan met het wel en wee van ‘volk en vaderland’ veel minder te maken dan de partijen doen voorkomen. Vooral niet bij die partijen, zoals pvda, cda en vvd, die gewend zijn onderling de macht te verdelen.

Mogelijk was dat de reden dat die praatgrage man aan het tafeltje naast ons vorige week niet was gaan stemmen. Omdat hij aanvoelt dat het minder om idealen gaat, maar vooral om macht om de macht. En hij geen zin had dat spel mee te spelen.

Nog even terug naar het verleden. Met de voorstellen van de toenmalige staatscommissie is niet veel gedaan. Toch werd Nederland niet onregeerbaar. Wat daaraan heeft bijgedragen is de fusie van drie christelijke partijen, kvp, arp en chu, die in de jaren zeventig het cda vormden. Binnen de pvda kwam Nieuw Links op. Beide leidden tot duidelijkere politieke meningsverschillen. Dat maakte het de kiezer makkelijker. Misschien een idee?

De VVD mag dan de grootste fractie zijn geworden,

dat is wel de kleinste grootste fractie in de geschiedenis

Eigenlijk was er toen

en nu hetzelfde probleem:

te weinig échte politieke meningsverschillen