Uit een ander tv-programma, waarin, o toeval, de fanclub van de zanger werd geportretteerd, weet ik dat die tergende clichés als waarheid en schoonheid ineen worden ervaren en dat de kracht van de zanger zou liggen in het feit dat hij alles meent, sterker, dat hij ‘het allemaal heeft doorgemaakt’. De bruid is duidelijk fan, gelovend in liedtekst en zanger. De kloof tussen haar en mij groeit nog door een latere scène. Elke avond draait ze de videoband van haar trouwpartij die drieëneenhalf uur duurt. Hoe moet ik dit begrijpen? Is zij als het kind dat duizend keer hetzelfde verhaal wil horen en waag het niet een lettergreep te veranderen? En is zij als datzelfde kind dat niets mooiers kent dan zelf tot hoofdpersoon van het verhaal te worden? Ze is, in haar witte jurk, de prinses in haar eigen sprookje en wat er ook nog aan leven zal volgen, dit was de mooiste dag. Zo mooi dat zelfs speelfilms van videotheek en RTL het er kennelijk bij afleggen. De enige vraag die ik beantwoord had willen zien: wint de band het ook van de soaps of wordt hij pas daarna bekeken?
Wie hier ironie in proeft heeft het mis. Toen ik de scène aan studenten beschreef moest een deel hartelijk lachen. Ik begreep dat, maar realiseerde me te meer dat ik zelf daartoe geen enkele aandrang had gevoeld. Haar leven is me vreemd als dat van een Xinghu-indiaan, maar daar en toen nam ik haar even serieus als zo'n Amazonegebiedbewoner, als een Valenciaanse pelotaspeler, als een Groninger kunstenaar, zoals die me op de buis verschijnen. Dat kan alleen verklaard uit het feit dat Hofmans haar serieus neemt. We hebben daar het woord ‘integer’ voor en dat sluit op zijn beurt het begrip ‘voyeurisme’ grotendeels uit. Grotendeels, want in elk kijken naar ‘een ander’ zit een element van voyeurisme, te sterker naarmate het verschil tussen kijker en bekekene groter is. Hofmans lijkt heel wat meer op mij dan op haar bruid, maar doordat ze oprecht geïnteresseerd is, word ik dat ook. Misschien speelt een omgekeerd gevaar: heiligverklaring van ‘gewone mensen’ door het laatste restant van linkse intellectuelen en kunstenaars.
Kwantitatief lijkt dat niet groot: de onderkant kom je hooguit als klapvee in studio’s van de commerciëlen tegen. Maar maakte Hofmans het te mooi? Hoofdpersoon was Leen, schoonmoeder van de bruid. Uiterlijk, motoriek en kleding zo getekend door erfelijke armoe dat ik er met mijn burgermansesthetiek met moeite naar keek. Zij heeft van haar noppes de bruiloft betaald, wat met waardigheid van doen heeft, net als ‘er fatsoenlijk onder gaan’. Dagelijks schommelt ze enkele keren naar haar zwakbegaafde zuster die een dochtertje en een geestelijk gehandicapt zoontje heeft: de vrouw kan lezen, schrijven, rekenen noch klokkijken. Om vijf uur geeft Leen haar vanaf de keukentafel alle aanwijzingen, nodig om een maal te koken. En dan komt ze ‘s nachts nog om half drie. Hoezo? 'Ons Johanneke’ moet dan zijn medicijnen hebben. Zus kan dat niet en we willen niet dat hij ‘naar het gesticht’ moet. Te mooi? Hooguit om waar te zijn. Maar wie wilde kon het zelf zien. Op de geminachte televisie.