Meneer M. is een van de weinige verdachten van belediging die op de zitting verschijnt. ‘Normaal gesproken beledig ik nog niet eens een loslopende kat op straat, meneer de rechter’, zegt hij. Alles wijst erop dat hij de kwestie als een heer onder heren wil oplossen. Daartoe heeft hij zelfs zijn echtgenote als getuige meegenomen. Verdachte en zijn vrouw werden aangehouden toen zij met de auto onderweg naar huis waren. M. had zijn autogordel niet om. Omdat er bij hem voor de deur een vrachtwagen stond te wachten die een nieuwe koelkast zou afleveren, overhandigde hij zijn rijbewijs aan de agent en ging er vervolgens als een haas vandoor. Enige tijd later werd hij alsnog aangehouden en in de boeien geslagen. Op dat moment ontglipte hem het lelijke woord. Daarna heeft hij nog zes uur in de cel gezeten. ‘Het is een zaak waarvan ik me afvraag of ze wel zo hoog gespeeld had moeten worden’, zegt rechter Bartels. ‘Maar ja, we zitten hier nu eenmaal, en het is vervelend dat de politie niet het respect krijgt dat ze verdient.’ Hij legt M. 250 gulden boete op. Dat bedrag is even hoog als de bekeuring die M. had moeten betalen. Daarmee toont de magistraat zich milder dan de landelijke richtlijn, die voorziet in een verhoging van 25 procent als je de zaak laat voorkomen. DE ZAAK M. lijkt deel uit te maken van een nieuwe trend in het strafrecht. In verschillende arrondissementen heeft het Openbaar Ministerie Artikel 267 2 van het Wetboek van Strafrecht uit de motteballen gehaald: opzettelijke belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Zo steeg in Amsterdam het aantal ingeboekte zaken van 51 in 1997 tot 113 in 1998. Keerpunt vormt de interne notitie Beleid met betrekking tot belediging van politieambtenaren (21 april 1998). De nieuwe strengheid kreeg uiteindelijk vorm in het politiehandboekje Streetwise. Voortaan dient de hoofdstedelijke politieambtenaar een al te scherpe tong lik op stuk te geven met een bekeuring van 250 gulden. Ook politie en justitie in Rotterdam zijn tuk op beledigingen. Daar steeg het aantal zaken waarvoor proces-verbaal werd opgemaakt van 18 in 1994 tot 172 in 1998. Koploper is het arrondissement Leeuwarden. Mede door het project ‘Nee tegen geweld’, waarmee na de zaak-Tjoelker in september 1997 werd begonnen, verdrievoudigde tussen 1996 en 1998 het toch al flinke aantal processen-verbaal van 70 naar 214. Navraag bij verschillende parketten leert dat de trend niet overal even sterk is. In Alkmaar werd er in 1994 maar één geval geregistreerd. In de drie daarop volgende jaren geen één. En in 1998 weer één. Recente landelijke cijfers ontbreken. ‘Sinds ruim een jaar hebben we problemen met de centrale computer’, zegt Juriaan Simonis, woordvoerder van het Parket-Generaal in Den Haag. De oude cijfers bevestigen evenwel de trend. ‘In 1994 zijn er in het hele land 16 zaken afgedaan door het OM en één door de rechter. In 1996 waren dat er nog minder: zes door het OM en nul door de rechter.’ Simonis maakt bij deze cijfers de kanttekening dat het alleen gaat om zaken waarbij de belediging het hoofddelict vormt; mishandeling plus belediging wordt bij het Parket-Generaal geregistreerd onder mishandeling. Dit verklaart mogelijk het feit dat de landelijke cijfers van 1994 en 1996 veel lager liggen dan wanneer de cijfers van de arrondissementen bij elkaar zouden worden opgeteld. Kennelijk is men pas vanaf 1998 op grote schaal mensen gaan aanpakken louter wegens het uitschelden van politiemensen. WIE ZICH VERDIEPT in de strafrechtelijke geschiedenis van het beledigen komt tot de geruststellende conclusie dat er niets nieuws onder de zon is. In zijn boek annex proefschrift Strafbare belediging (1998) maakt Fred Jansen van de universiteit van Groningen melding van juridische geschriften, Digesten, onder het bewind van keizer Justinianus in de zesde eeuw na Christus. Hierin wordt het strekken van de middelvinger al genoemd als een iniuria reales, een belediging door feitelijkheden. De mondelinge belediging ‘gladiator’ uit diezelfde geschriften heeft de tand des tijds niet doorstaan. Grote kans dat een medeweggebruiker die geen voorrang verleent die toevoeging als een compliment opvat. Uit onderzoek van bronnen uit de late Middeleeuwen is de volgende indeling van mondelinge beledigingen af te leiden. Zij die slaan op een beroep of bezigheid: ‘fellehoer, lodder, boefkene, vuyl poppenpriester’; op iemands afkomst: ‘paepenzoon’; of beledigingen waarmee iemand een ziekte wordt toegewenst. Tot de feitelijke beledigingen behoorden: het begieten van iemand met bier of water, het spuwen in het gezicht en het storten van vuilnis of een kreng (een dood dier) voor iemands deur. Het Stadsarchief van Den Bosch biedt onderdak aan het 25 meter lange archief van de Bossche schepenbank. Hierin is bondig verslag gedaan van strafrechtelijk optreden tussen 1550 en 1803. Het archief is een paradijs voor wie zich wil verdiepen in of verlustigen aan het kwade door de eeuwen heen. Naast doodslag, bedreigingen, bedelarij, steekpartijen, vagebonderij of diefstal vermeldt het een hele lijst met gevallen van belediging. De archiefbladen bevatten de ingrediënten voor prachtige verhalen waarin ontembare woede veelal de hoofdrol speelt. Ook als vindplaats van lang vergeten scheldwoorden is het archief een goudmijn. Een korte bloemlezing: ‘geuzehonden en duijvelskinderen’ (1667), ‘bloetsuijpers’ (1680), ‘geconvineerde gaudief’ (1725), ‘ergerlijke paskwillen’ (1736). Soms lijkt de belediging meer op een gerichte aanval tegen het gezag. Zoals de timmermansknecht die in 1788 werd ingerekend omdat hij ‘dronk op de verdoemenis van de Prins van Oranje’. Of de zeilmaker die in 1600 luidkeels had beweerd dat de schepenen (bestuurders die ook rechtspraken) ‘schijten int recht’. En wat te denken van de rebellie van Henrixen Bauwens. In 1585 beschuldigde zij Frans Martens, de procurator van het klooster Optenhage, van het verwekken van een kind bij zuster Gerartken Henrixdochter. Aan de gevolgen ‘van de belediging is Martens overleden’, zo meldt het dossier droogjes. De straf voor juffrouw Bauwens bestond eruit dat zij met luide stem moest zeggen dat het voorval door duivelse ingevingen was geschied. Welbeschouwd dus een geval van (gedeeltelijke) ontoerekeningsvatbaarheid. De opgelegde straf wordt in het Bossche archief overigens slechts een enkele keer vermeld. Om een indruk te krijgen: rond 1790 kwam belediging van een commandant van de wacht iemand te staan op acht dagen water en brood. Op een enkele burger na waren de slachtoffers gezagdragers: de notaris, de magistraat, de predikant, de schepenen, de deurwaarder en de drost. Maar door de eeuwen heen fungeerden vooral dienaren van het gezag, zoals schildwachten, als pispaal. In de Code Pénal, die in 1811 in de Vereenigde Nederlanden van kracht werd, waren aparte artikelen opgenomen tegen de belediging van ‘magistraatspersonen’ en ‘enige bedienend beampte, of een de gewapende magt in handen hebbend agent’. Hoewel de jurisprudentie in de loop van de vorige eeuw geleidelijk meer ruimte gaf voor de beoordeling van ‘de meeningen en beginselen van politieke personen (…) ook dan wanneer die in scherpe bewoordingen is uitgedrukt’ (Hoge Raad), blijft de belediging van ambtenaren onverkort strafbaar. Want, zo stelde rechtsgeleerde A.A. van Feltz in 1915, daarmee kwetst men niet alleen een ambtenaar, maar tast men ook het gezag aan, ‘en daarmede een der steunpilaren der maatschappij’. Onder invloed van de tijdgeest verminderde vanaf het einde van de jaren zestig het belang dat werd gehecht aan de strafbaarheid van beledigingen. Tijdens de parlementaire behandeling van de laatste wetswijziging in 1978 leefde in de Tweede Kamer zelfs de gedachte aan afschaffing. Paradoxaal genoeg groeide in diezelfde tijd de ernst waarmee de belediging van minderheidsgroepen werd opgevat. In 1971 werd de antidiscriminatie-wetgeving uit 1934 (met name bedoeld om ‘onze Israelitische medeburgers’ te beschermen) aangescherpt. En in 1991 werd de beledigingsgrond uitgebreid met ‘hetero- of homoseksuele gerichtheid’. DE HUIDIGE KENTERING in de aanpak van beledingen komt niet uit de lucht vallen. Omdat zero tolerance zo lekker bekt, zou je bijna geloven dat de burgemeester van New York hoogstpersoonlijk het tijdsgewricht een andere draai heeft gegeven. De veranderende tijdgeest had zich echter op ‘intellectueel’ niveau al eerder aangekondigd. In 1990 bijvoorbeeld in Lof der dwang van de sociaal-democraat Herman Vuijsje, die pleitte voor een strengere overheid, spijbelfunctionarissen en de comeback van de roe van Sinterklaas. In het licht van de eeuwigheid is de periode van relatieve lankmoedigheid gedurende de afgelopen drie decennia niet meer dan een flits geweest. De stapel Amsterdamse dagvaardingen op mijn bureau laat zich niet anders lezen dan het eeuwenoude archief van de Bossche schepenbank. De eerder genoemde indeling gaat in grote lijnen nog altijd op. In 28 van de 115 dagvaardingen wordt verwezen naar akelige, maar deels overwonnen ziekten: ‘kanker-, aids-, tyfus-, tering- en klere-’. Ook wordt er nog altijd naar hartelust gezinspeeld op het vermeende beroep of de bezigheid van het slachtoffer: ‘hoer, stelletje zakkenvullers, profiteurs’. Ik tel zes gevallen van spugen. Dat moet wel in het gezicht zijn. Een agent voor de voeten spugen is niet genoeg, daar moet nog iets bij als ‘klotesmerissen zijn jullie’. De middelvinger zonder mondelinge toevoeging ziet men in Amsterdam klaarblijkelijk nog door de vingers. Sommige beledigingen verdienen het om even hardop te worden gezegd. Zoals het tijdloze: ‘Heb ik wat van je aan, klootzak.’ Het bonkige: ‘Wat nou, pik.’ Of, uit de school van striptekenaar Hein de Korte: ‘Hé, zo'n kreng als jouw heb ik thuis ook zitten, sufkut.’ Vrouwelijke agenten krijgen vooral te maken met opmerkingen over hun geslacht. Zoals: ‘Ik wist niet dat ze bij de politie ook vrouwen met kleine borsten aannamen.’ Maar meestal zijn de beledigingen een stuk obscener of boosaardiger. Opvallend vaak houdt de belediging verband met de moeder van het slachtoffer (16 keer). Kennelijk gaat het om een universeel gebruik. Want Oud-Hollandse varianten als ‘hoerejong’ of ‘je moet je malle moer gaan pesten, hond’ krijgen instemming en bijval van andere culturen. In de global village spreekt men dan van een ‘motherfucker’. Volgens het OM klinkt het bij Surinamers als: ‘ “Ma pang pang” (de kut van je moeder), althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.’ Bedoeld wordt: ‘Joe ma pang pang.’ ‘Ma pang pang’ wordt in het Sranangtongo op dezelfde manier gebruikt als het Nederlandse voorvoegsel ‘klote’, maar dan veel en veel erger. Een andere dagvaarding maakt melding van ‘conjo bon mama’, waarmee vermoedelijk het Papiamentse ‘conjo bu mama’ worden bedoeld. Ook een Marokkaanse verdachte voegde een Marokkaanse agent in hun beider moedertaal toe: ‘Kut van je moeder, Marokkaanse lul.’ Dat eerste is in Nederland strikt gezien geen belediging - ‘Ja, wat is er met de kut van mijn moeder? Haal het niet in je hoofd iets onaardigs over de kut van mijn moeder te zeggen’ - maar heeft in het strafrecht toch erkenning gekregen. Ook Babylonische misverstanden liggen op de loer. Op 22 februari jongstleden moest een 42-jarige Surinamer zich verantwoorden tegenover de politierechter. Niet wegens belediging maar wegens bedreiging. Volgens de verbalisant zou hij iemand hebben bedreigd met: ‘Rot op of ik steek je met je ma pangpang.’ Dat kan wel eens een vrolijke rechtzitting zijn geweest. De dader heeft vermoedelijk gezegd ‘ik steek je in je ma pangpang’ (ik steek je in je donder). Wat bij het doornemen van de dagvaardingen het meest frappeert, is dat een derde van de beledigingen in en rond Amsterdam (39) verband houdt met racisme. Negen keer is de politiebeambte het slachtoffer van klassieke discriminatie: ‘kankerturk’, ‘vuile tering moslim’, ‘vuile rotjood’, ‘fuck you nigger’. Drie keer betreft het omgekeerde discriminatie: ‘fucking blanke met je blauwe ogen’, ‘smerige kaaskop’. Het is vooral deze beschuldiging van racisme waar de Amsterdamse politie vaak tegen optreedt. In bijna een kwart van de Amsterdamse Artikel 267-zaken van het afgelopen jaar (27) werd om die reden proces-verbaal opgemaakt: ‘vuile racist’, ‘nazi’, ‘je hebt Hitler in je kop’, ‘je bent een vriendje van Janmaat’ of het brengen van de Hitlergroet. Soms lijkt de verdachte oprecht te menen dat hij het slachtoffer is van racisme, maar meestal slaat hij blind om zich heen: ‘communist, fascist, lul’. Een enkele keer maakt de dader de blanke verbalisant uit voor ‘racist’, terwijl een gekleurde collega het moet doen met ‘nepnegerin’. Volgens de Amsterdamse officier van justitie Elsbeth Lameijer bestaat er geen uitputtende lijst van beledigingen waartegen de politie moet optreden. Maar in de interne notitie van 21 april vorig jaar worden discriminerende beledigingen en scheldwoorden als ‘nazi’ of ‘NSB'er’ wel nadrukkelijk genoemd. Met de woorden van rechtsgeleerde Van Feltz in gedachte lijkt dat een verstandige zaak. Niet zozeer omdat onze samenleving ten onder gaat aan het tanende gezag van de sterke arm, als wel ter bescherming van een andere - dezer dagen veel belangrijkere ‘steunpilaar der maatschappij’ - Artikel 1 van de Grondwet. Polarisatie op etnisch vlak, is het laatste wat de politie op dit moment kan gebruiken. HET NIEUWE OPTREDEN van gekrenkte wetsdienaren is niet onomstreden. Advocaat mr. M.R. Roethof betwijfelt op de zitting van 26 januari of woorden als ‘etterbak’ en ‘klootzak’ nog wel als beledigingen kunnen worden opgevat, ‘nu je die woorden hoort in vrijwel elke aflevering van een soapserie’. Zijn cliënt, een al wat grijzende rastafari, hoort onderuitgezakt aan hoe hij op de Amsterdamse Dappermarkt agenten zou hebben beledigd. Hij vindt zichzelf onschuldig. ‘Ik heb tegen de muur gesproken’, zegt hij met een ondoorgrondelijk lachje. ‘Als ik kijk voor welke zaak mijn cliënt is gedagvaard, kan ik mij niet goed voorstellen dat door drukte bij justitie zware criminelen de dans zouden ontspringen’, aldus Roethof. Een 34-jarige Amsterdammer wist dat op straat kernachtiger te formuleren: ‘Hebben jullie niet beters te doen, vuile kankerlijers?’ Sommige politiemensen zouden die vraag graag met ja beantwoorden, zo staat in Het Parool van 8 december. De krant citeert twee Amsterdamse agenten die vinden dat de nieuwe aanpak te veel tijd kost en onnodige agressie wekt. Interessanter is dan ook de vraag of er voor de burger ook zoiets bestaat als een terechte belediging. Of een ‘niet-strafwaardige’. Wat gebeurt er in het niet ondenkbare geval dat een agent inderdaad een klootzak ís? ‘Van hetgeen er toen gebeurde, kan ik mij weinig meer herinneren. Ik was dronken’, vertelt de verdachte die op 18 augustus 1998 in Leeuwarden terechtstaat omdat hij agenten op 24 mei zou hebben uitgescholden voor ‘vuile homo’s’ en ‘vieze smerissen’. ‘Ik weet nog wel dat ik met de fiets ben gevallen. Ik schold toen mensen uit omdat ik wat gelach hoorde. Waarschijnlijk heb ik die woorden in de tenlastelegging wel gezegd.’ Politierechter mevrouw mr. C.E.M. Daan-van Brink doet zoals gebruikelijk meteen uitspraak en laat het gerechtelijk zwaard met chirurgische precisie neersuizen. ‘Verdachte gebruikte de beledigende woorden nadat hij was gevallen met de fiets en daarom werd door de agenten gelachen. Ik zal u daarom schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.’ Leve de gerechtigheid.
‘klotesmerissen’
‘HET KLOPT’, bekent de 33-jarige T.M. uit Amsterdam-Osdorp tegenover politierechter J.A.C. Bartels. ‘Behalve dan dat vieze, vuile, dat heb ik nooit gezegd.’ Wat overblijft - zo blijkt uit de door de officier van justitie ondertekende dagvaarding - is dat de verdachte op 9 oktober 1998 een politieman zou hebben uitgemaakt voor ‘kankerleijer’. Soms kan het juist wel deftig zijn om iets fout te spellen.
www.groene.nl/1999/9