Het is voorjaar, de zon schijnt en aan de boulevard van Scheveningen maakt men zich op voor het nieuwe seizoen. De terrassen staan uit en bieden uitzicht op de Hollandse zee. Donker en grauw, woest en weids. Tientallen jaren was de boulevard van Scheveningen bijna synoniem met een onaantrekkelijk strandleven. Een lelijke straat, platte horeca, een pier in verval en een kille, harde afscheiding tussen de zee en het oude vissersdorp. Geen greintje romantiek.

Maar vijf jaar geleden ging de boulevard op de schop en twee jaar geleden werd het geheel vernieuwd opgeleverd: een aantrekkelijke promenade voor wandelaars, een charmante kustweg voor cruisende toeristen en bovendien een verstevigde dijk, die bescherming biedt aan de honderdduizenden inwoners van het achterland.

‘Lang geleden hebben we de keuze gemaakt om hier te blijven’, zegt Henk Ovink, voorheen waarnemend directeur-generaal ruimte en water van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en sinds een paar maanden officieel werkzaam als watergezant, officieel ambassadeur van Nederland Waterland. Die positie past bij de bijna onaantastbare status die hij de laatste jaren heeft verworven in de waterwereld. In 2012 werd Ovink door Barack Obama en diens minister van Volkshuisvesting en Stedelijke Ontwikkeling gevraagd om na orkaan Sandy een deel van de wederopbouw van New York en omgeving op zich te nemen. Die klus klaarde hij met verve en bevestigde daarmee de positie van Nederland als waterland eens te meer.

‘Wij zien vaak niet eens meer hoezeer water onderdeel is van onze cultuur’, zegt hij. ‘Het is zo vanzelfsprekend. Pas als je een tijd in het buitenland bent geweest zie je hoe bijzonder het is wat wij hier voor elkaar hebben gekregen. Om te kunnen leven op dit stuk vruchtbare land, aan een knooppunt van rivieren, bij de toegangspoort van Europa hebben we veel moeten investeren. En dat zullen we ook in de toekomst moeten blijven doen. God schiep de aarde, maar de Nederlanders schiepen Nederland, zei Descartes en dat wordt door bijna iedere buitenlander bevestigd.’ Of zoals journaliste Tracy Metz het verwoordde in het standaardwerk Dijken van Nederland: ‘Ik besef eens te meer dat Nederland geen vaststaand feit is, het is een beslissing. Een landschap dat door mensenhand is gemaakt – handen met eelt en blaren – en dat tot in lengte van jaren door hun nazaten zal moeten worden onderhouden en vernieuwd.’

Als Nederlander word je wel eens verwend. Waterkeringen, dijken, dammen, sluizen, polders, leven onder de zeespiegel – het lijkt zo vanzelfsprekend. In de vanzelfsprekendheid schuilt ook gevaar, want hoe goed onze maatregelen ook zijn, slijtage ligt altijd op de loer en omstandigheden veranderen. De waterspiegel stijgt, regenbuien worden heviger, de bodem daalt, droogte en hitte dringen zich op en onze zoetwatervoorraad wordt ernstig bedreigd. Bovendien bleek aan het begin van het millennium dat zich langs de Noordzeekust tien ‘zwakke schakels’ bevonden die moesten worden aangepakt en werd de afgelopen jaren duidelijk dat een derde van de bestaande binnenlandse dijken niet voldeed aan de eisen van deze tijd. Om de opgave nog complexer en groter te maken werden in het vierde Deltaprogramma, dat in september 2014 werd gepresenteerd, nieuwe normen voorgesteld voor de waterveiligheid. Uitgangspunt is niet langer de hoogte van de waterstand, maar de kans dat de waterkering bezwijkt in relatie tot de maatschappelijke en economische schade die wordt verwacht. Concreet betekent het dat vooral in dichtbevolkte gebieden grote ingrepen nodig zijn om de veiligheid op peil te brengen.

In 2003 was de boulevard van Scheveningen een van de tien plekken langs de kust die werden bestempeld als zwakke schakel. De kracht van de golven bleek groter dan lang werd gedacht en dus was ingrijpen noodzakelijk. Tegelijkertijd speelde de gemeente Den Haag met de gedachte om het troosteloze ontwerp te vervangen door iets dat meer paste bij de internationale uitstraling van Den Haag, dat paste bij de toenemende behoefte aan leefbaarheid. Een trekpleister, die land en zee zou verbinden in plaats van scheiden.

‘Vanaf het begin van mijn ambtsperiode heb ik me verzet tegen de gescheiden, sectorale benadering van projecten’, zegt Tineke Huizinga, van 2007 tot 2010 staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Balkenende IV. Ze zit op een terras in haar woonplaats Heerenveen, ver weg van Scheveningen en de Hollandse kust. Huizinga trad aan tijdens het hoogtepunt van de discussie over klimaatverandering. De opwarming van de aarde, smeltende ijskappen en een stijgende zeespiegel, ze dwongen tot bezinning en voortvarend ingrijpen. ‘Ik wilde dat er een programma voor waterveiligheid zou komen, dat buiten het politieke spel zou blijven’, vertelt ze. ‘Een programma dat onze waterveiligheid voor de lange termijn zou regelen en dat niet vatbaar was voor de waan van de dag.’

Gezien de urgentie van het vraagstuk was dat een logische ambitie, maar in het domein van politiek en beleid is een logische ambitie nooit vanzelfsprekend. Grote programma’s houden zich vaak niet aan de grenzen van sectorale beleidsdomeinen en dat betekent dat samenwerking, geven en nemen, noodzakelijk zijn. Een ingrijpend plan voor waterveiligheid vraagt aanpassing van de ruimtelijke inrichting, van landbouwbeleid, van infrastructuur en misschien wel het meest belangrijk: van de financiën.

Maar Huizinga kreeg het voor elkaar. Na een flinke lobby en een overtuigend betoog en verweer in de ministerraad werd in 2007 een Deltacomissie in het leven geroepen, onder leiding van voormalig minister Cees Veerman. Een jaar later werd Samenwerken met water: Een land dat leeft, bouwt aan zijn toekomst aangeboden aan het kabinet. De adviezen van de commissie resulteerden in de aanstelling van Deltacommissaris Wim Kuijken, een Deltaprogramma met een langetermijnprogramma tot 2050 en een Deltafonds met een budget van 35 miljard euro.

En waar geld is, is ruimte voor mooie ideeën en ontstaat ook de wil om samen te werken. Precies zoals het Huizinga voor ogen stond en zoals ook gebeurde bij de boulevard van Scheveningen. Voor het versterken van de ‘zwakke schakel’ was een flinke zak geld beschikbaar bij het hoogheemraadschap van Delfland. Door de aanpak van de kustversterking en een opknapbeurt van de boulevard te combineren, was er ineens meer mogelijk dan men aanvankelijk voor ogen had. De Spaanse stedenbouwkundige en architect Manuel de Solà-Morales werd gevraagd een ontwerp te maken dat de wensen van de gemeente en die van het hoogheemraadschap zou samenbrengen. Het leidde tot een getrapte, golvende boulevard, een sierlijke verbinding tussen de zee en het oude vissersdorp, die op geen enkel moment verraadt dat onder de tegels een nieuwe dijk schuilgaat van een kilometer lang en een diepwand van 82 meter lang en twintig meter diep.

‘Is dat innovatie? Het is in ieder geval iets dat nog niet eerder is gedaan. Een nieuwe manier van kijken naar een oud vraagstuk.’ Matthijs Kok, hoogleraar waterveiligheid aan de TU Delft, zit aan een vergadertafel in een van de vele gebouwen op de universiteitscampus. Met zijn opmerking reageert hij op de veelgehoorde kritiek op het gebrek aan innovatieve oplossingen in het hedendaagse watermanagement. De oude waterwereld, met daarin de dijkgraven en een deel van de bouwbedrijven, kiest graag voor oude, betrouwbare methodes, maar de roep om een nieuwe aanpak wordt steeds sterker. >

We worden verlamd door een angst voor het water, die in de loop van de eeuwen onderdeel van ons DNA is geworden

‘Honderden jaren vonden we het vanzelfsprekend om een dijk steviger te maken met zand, klei of steen’, aldus Kok. ‘Dat zou je nog steeds kunnen doen, maar er kan inmiddels zoveel meer.’ We zijn ons te zeer bewust van de gevolgen voor het landschap en de kwetsbaarheid van onze leefomgeving. Nederland is te klein om het waardevolle, schone buitengebied op te offeren voor droge voeten, nu we het geld en de techniek bezitten om mooiere oplossingen te verzinnen. ‘Maar voor de waterschappen is dat wel een grote verandering’, zegt hij. ‘Ineens wordt van alle kanten druk uitgeoefend om waterveiligheid te combineren met vernieuwende ontwerpen.’ Op zich een heel mooi streven, maar niet goedkoop. ‘Technisch is er veel mogelijk, maar het is wel de vraag wie de rekening betaalt’, zegt Kok. En of het resultaat de extra kosten waard is. Bovendien is bij nieuwe methoden vaak nog niet goed duidelijk of het op lange termijn wel stevig genoeg is. ‘De enige manier om daar achter te komen is door het tientallen jaren te testen en te kijken of het houdt.’

Aan indrukwekkende, verleidelijke ontwerpen is inderdaad geen gebrek. Landschapsarchitecten leven zich massaal uit op de nieuwe mogelijkheden die de noodzakelijke ingrepen meebrengen. De afgelopen jaren werden al honderden kilometers dijken, dammen en duinen aangepakt en de komende jaren volgen nog veel meer kilometers. Dat inspireert.

‘De opgave wordt nu meestal heel traditioneel aangepakt, maar er kan zoveel meer’, zegt de Vlaams-Amsterdamse landschapsarchitect Steven Delva. Geïnspireerd door het unieke archetypische karakter van de Hollandse dijk maakte hij met zijn bureau Delva Landscape Architects in samenwerking met Dingeman Deijs de ontwerpstudie Rijkere dijken. Hij zit in het café van zijn ontwerpstudio annex woonhuis annex bed breakfast aan de Hoogte Kadijk in Amsterdam, een eeuwenoude dijk die Amsterdam lange tijd beschermde tegen het water van het IJ. Uitkijkend op de beroemde Sibbelwoningen, een rij arbeidershuizen uit de negentiende eeuw, laat Delva het omslag van Rijkere dijken zien. Naast elkaar staan de Eiffeltoren, de Taj Mahal, de Big Ben en enkele andere beroemde bouwwerken, de laatste afbeelding in de rij is een holle, horizontale lijn. ‘Het icoon van Nederland: de landscraper’, is de uitleg onder de afbeelding.

Het concept van de landscraper ontwierp Delva als tegenhanger van de skyscraper. Een ‘volume’, oftewel een bouwwerk waarin waterkering, landschap, natuur, architectuur, techniek en cultuur samenkomen. Eigenlijk precies zoals de klassieke Hollandse dijk dat ooit deed. ‘Maar de waarde van de dijk is in de 21ste eeuw steeds verder versimpeld’, legt hij uit: tot water tegenhouden en verder weinig betekenend.

‘Vele landen leven met water, Nederlanders vechten tegen het water’, zo vat Delva het verschil samen. Maar het is een strijd die steeds moeilijker te winnen valt. Het water wordt krachtiger, onstuimiger, volumineuzer, terwijl tegelijkertijd het aantal Nederlanders, de waarde van onze samenleving en onze economie blijft stijgen. Dat betekent dat de gevolgen van een overstroming nu veel groter zullen zijn dan bij de grote overstromingen die ons land eerder troffen. We worden verlamd door een angst voor het water, die in de loop van de eeuwen onderdeel van ons dna is geworden. We laten zo vele interessante ruimtelijke configuraties liggen.

Hij bladert verder door het boek. Op de eerste pagina’s staan grondige analyses van de geschiedenis van de dijken en de ontwerpstructuren. Delva weet waar hij het over heeft. Hij ontwerpt niets dat technisch niet uitvoerbaar is, weet precies waar de knelpunten zitten en wat de gevaren zijn van nieuwe technieken. In zijn ogen zijn het geen belemmeringen, maar de kaders waarbinnen hij mag spelen en zoeken naar nieuwe concepten. Zoals de holle dijk, die hij in opdracht van de gemeente Dordrecht ontwierp voor de Kop van ’t Land aan de Nieuwe Merwede, een idyllisch stukje rivierlandschap. Bomen, gras en water lopen bijna vloeiend in elkaar over, de enkele huizen gaan volledig op in hun omgeving. Als het aan Delva had gelegen was de Kop van ’t Land alleen nog maar krachtiger geworden. Met een holle dijk met buiten een weids uitzicht over het water en binnen plek voor het restaurant, het café en de bed breakfast die er nu ook te vinden zijn in losse gebouwen op de dijk. De holle dijk vormt een groots panoramaraam en doet dienst als toegangspoort tot de Biesbosch, die na het openzetten van de Haringvlietsluizen in 2030 weer zal meebewegen met de getijden.

‘Nu is de Biesbosch bijna opgedroogd, maar als de sluizen straks opengaan en het water weer binnenstroomt wordt het terug een prachtig, rijk natuurgebied’, vertelt hij. Met een meter verschil in waterstand tussen laag- en hoogwater. In zijn ontwerp zou de nieuwe dijk, ‘Dijk van een Kop’, een ware attractie worden waar natuurliefhebbers bij eb lopend over de waterbedding natuurtochten kunnen maken en waar bij vloed zeehonden langs het panoramaraam zwemmen. Het klinkt bijna te mooi om waar te zijn. ‘Maar het is echt haalbaar. De gemeente en het waterschap waren ook heel serieus over het plan.’ Maar vanuit Rijkswaterstaat was te kennen gegeven dat de dijk in 2017 op orde moest zijn en dus koos men voor de snelle, veilige weg. ‘Die huizen hebben nu een lelijke damwand voor hun snufferd’, zegt Delva.

Een gemiste kans, verstandig beleid of allebei? Dat is de grote vraag. Mooi is leuk, maar niet als het ten koste gaat van veiligheid. Stel je eens voor dat de uiterst zeldzame combinatie van wind en hoogwater waarop de veiligheidsnormen zijn gebaseerd zich juist voordoet in de extra maanden dat wordt gewerkt aan een attractieve holle dijk? ‘De kans is bijzonder klein, maar de extreme natuurgebeurtenis kan wel degelijk optreden’, zegt Matthijs Kok van de TU Delft. ‘En het is voor ons als samenleving om te bepalen welke risico’s we acceptabel vinden.’

Achter het vaststellen van veiligheidsnormen gaat een fundamentele discussie schuil over risico’s, schade, kosten, kansberekening. Wat zijn we bereid te doen om overstromingen, schade, slachtoffers te voorkomen? Om deze vraag te beantwoorden werd een ingenieus systeem ontwikkeld dat de risico’s en gevolgen per locatie exact in beeld brengt. ‘Het is een belangrijke verandering’, zegt Kok. ‘We wisten al veel langer dat we een overstap moesten maken van een uniforme norm binnen een dijkring naar een gedifferentieerd beleid. Het is niet logisch dat voor een dijk die twee weilanden en wat koeien beschermt dezelfde veiligheidseisen gelden als voor een dijk die 500.000 mensen beschermt.’

Het klinkt cru, maar om voor iedere locatie een afweging te kunnen maken, wordt gewerkt met een kosten-batenanalyse waarin de gevolgen in geld worden omgezet. Een mensenleven is een schadepost van 5,6 miljoen euro, een evacué kost tienduizend euro. En dat is pas het begin. Van woningen, kantoren, ziekenhuizen en infrastructuur, tot de schade aan de economie als mensen dagen niet werken, systemen uitvallen, stroomvoorziening uitvalt, noem maar op. ‘Het is een vak’, zegt Kok, die zich specialiseert in dergelijke risicoanalyses. ‘De feiten en cijfers zijn nuttig maar bepalen niet het aanvaardbare risico; de normen zijn het gevolg van afwegingen.’ Op basis van de feiten en cijfers is in het Deltaprogramma een reeks normen vastgesteld, variërend van een acceptabele overstromingskans van gemiddeld één in driehonderd jaar tot één in honderdduizend jaar.

‘Nu is de Biesbosch bijna opgedroogd, maar als de sluizen in 2030 opengaan wordt het een prachtig, rijk natuurgebied’

Hoewel Kok niet direct kritiek wil uiten op de gekozen normen heeft hij wel kritiek op het tot stand komen van de keuzes. Het opstellen van het Deltaprogramma is een gesloten proces geweest waarin met name de rijksoverheid, de waterschappen, de provincies en de gemeenten een rol hebben gespeeld. Maar fundamentele vragen behoeven een fundamenteel debat in de maatschappij en de politiek, vindt hij. Welke risico’s zijn wij als inwoners van Nederland bereid te accepteren? Welke kosten zijn we bereid te dragen? Zijn ondergelopen kelders acceptabel? Straten die blank staan? Regelmatige evacuaties? Dodelijke slachtoffers? Ruim een miljard per jaar, zoals nu is vrijgemaakt in het Deltafonds? Twee miljard? Meer? Minder? En durven we hier en daar een jaartje extra te nemen als daarmee ernstige schade aan het landschap kan worden voorkomen en er iets meer tijd is om te kijken naar innovatieve oplossingen?

De nieuwe manier van normering leidt in de praktijk tot interessante situaties. Zoals bij de Grebbedijk bij Wageningen, een dijkring van slechts tien kilometer, die aan de noordkant bescherming biedt aan het hele gebied tot aan Amersfoort, maar aan de zuidkant aan enkel weilanden. Voor de ene kant geldt daarom vanaf 2017 de strengste norm van één op honderdduizend, terwijl de andere kant is ingedeeld in de laagste categorie van één op driehonderd. Het maakt de Grebbedijk tot een aantrekkelijke locatie voor een voor Nederland geheel nieuw type dijk: de doorbraakvrije deltadijk annex superdijk. Hoewel over de exacte definitie van de term nog hevig wordt gediscussieerd, is iedereen het erover eens dat het gaat om een dijk die zo breed, stevig en zwaar is dat hij bijna niet kan doorbreken, maar waar in uitzonderlijke gevallen wel water overheen mag lopen. Omdat het niet gaat om de grote, verwoestende en onverwachte hoeveelheden die gepaard gaan met een dijkdoorbraak zijn de gevolgen van een overstroming beperkt en voorspelbaar.

Een deltadijk kan tientallen meters breed zijn en daardoor een keur van mogelijkheden bieden. Woningen, tuinen, wandel- en fietspaden, bedrijvigheid, het kan allemaal. ‘De superdijk versterkt, vergroot en dramatiseert het landschap waar ze doorheen gaat en kan zelfs een veranderend landschap op zich zijn. De superdijk is een Landschapsdijk!’ zo valt te lezen in het transformatieonderzoek naar de Grebbedijk van landschapsarchitecten la4sale. In opdracht van de provincie Utrecht en later de gemeente Wageningen schetsten Pepijn Godefroy en zijn collega Marieke Timmermans de kansen die superdijk Grebbedijk zou bieden: een keur van verschillende dijkvormen, bebouwingen, tuinlandschappen, een jachthaven, wegen en paden.

Dat was in 2010. Vijf jaar later is er nog niets gebeurd. ‘Het is doodgebloed’, vertelt Godefroy vanaf een winderig Texel. ‘We hebben onze ideeën gepresenteerd, twee workshops gegeven, iedereen was enthousiast. De wethouder vond het zo leuk dat hij zelf op de grond zat mee te plakken bij de opdracht om een kamerbreed schaalmodel voor de dijk te maken.’ Maar daar hield het op, waardoor nog altijd onduidelijk is of de Grebbedijk het zal moeten doen met een ouderwetse en weinig aantrekkelijke verhoging of versteviging, of in de toekomst zal mogen pronken met de titel van eerste officiële deltadijk. ‘Er moet dan iemand zijn die het oppakt en het aandurft om zo’n moeilijk project op zich te nemen.’

‘Een gemiste kans’, vindt Frans Klijn, specialist integraal rivierbeheer bij Deltares, Nederlands grootste onderzoeksinstituut op het gebied van watervraagstukken. ‘Als de opgave scherper was geformuleerd en de ruimtelijke kwaliteit expliciet was opgenomen, was er een heel andere situatie ontstaan. Waterschappen, gemeenten en provincies worden op die manier gedwongen om samen te werken met landschapsarchitecten, samen naar oplossingen te zoeken. Dat levert heel mooie dingen op.’

Klijn spreekt uit ervaring. Hij was twintig jaar lang nauw betrokken bij het omvangrijke nationale project Ruimte voor de Rivier, een reactie op de overstromingen in Limburg en Gelderland in 1993 en 1995 en de catastrofes die destijds ternauwernood werden voorkomen. Het was direct duidelijk dat de rivieren meer afvoercapaciteit moesten krijgen, maar de vraag was: hoe? Door de dijken te verhogen of misschien juist door het rivierbed te verbreden en de rivieren meer ruimte te geven? ‘Na achthonderd jaar dijken bouwen en versterken, was het noodzakelijk om een omslag te maken in ons denken’, blikt Klijn terug. ‘De dijken nog verder ophogen was maatschappelijk gezien niet meer te verantwoorden. Het zou een grote aantasting van het landschap zijn. Je moet er elke dag naar kijken en mee leven.’

Dus werd onder leiding van toenmalig staatssecretaris Melanie Schultz de voorwaarde vastgesteld dat bij ieder project binnen Ruimte voor de Rivier de ruimtelijke kwaliteit moest worden behouden of verbeterd. ‘Daarmee dwing je de waterschappen, gemeenten en provincies om de verschillende opgaven aan elkaar te koppelen’, zegt Klijn. Aan ontwerpers de taak deze vervolgens bij elkaar te brengen in een uitvoerbaar plan. Over de resultaten van Ruimte voor de Rivier zijn in binnen- en buitenland bijna enkel lovende woorden te horen. Het leverde nieuwe natuurgebieden op, kades, uiterwaarden, zelfs acht nieuwe terpen voor boerderijen in de Overdiepse Polder aan de Bergsche Maas in Brabant.

‘Iedereen heeft de neiging naar zijn eigen belang te kijken’, zegt Herman Dijk, dijkgraaf van het Waterschap Groot Salland en in die functie verantwoordelijk voor verruimingsprogramma’s voor de Vecht en de IJssel. ‘Terwijl het juist heel efficiënt is om samen te werken. Ook financieel. Je moet er alleen de tijd voor nemen en accepteren dat je rekening moet houden met elkaar.’ Zo paste Dijk de planning van het waterschap aan op de wensen van de gemeente Dalfsen om het stadsfront op korte termijn te vernieuwen en zijn de plannen voor de aanpak van de IJssel in Zwolle nog even in de ijskast gezet omdat de gemeente meer tijd nodig heeft om de financiering voor een woningbouwproject aan de rivier rond te krijgen. Het is een kwestie van goede wil om iets voor elkaar te krijgen.

Op Texel, waar Godefroy voor een aantal dagen is neergestreken, lijkt die wil er wel degelijk te zijn. Naar aanleiding van een toekomstvisie en toekomstschets die Godefroy en Timmermans maakten voor de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam in 2014 wordt werk gemaakt van een alomvattende omslag om het eiland volledig duurzaam in te richten en de relatie met natuur en water opnieuw vorm te geven. Landvissen in de Prins Hendrikpolder, de teelt van zilte gewassen als reactie op de afname van de zoetwatervoorraad en toename van zout water en verzilte grond. Plus een reeks natuurlijke variaties op dijkversterking aan de wadkant van het eiland: een zandige, duinige vooroever bij de Prins Hendrikpolder, een drijvende golfbreker met baai erachter bij Nieuweschild en een schorrenland bij polder Het Noorden. Plannen voor klassieke dijkversterking lagen al klaar, maar na de gemeente lijkt nu ook het waterschap overtuigd van de veiligheid en meerwaarde van een natuurlijke, rijkere oplossing.

‘Nature based solutions of eco-engineering’, noemt Matthijs Kok het. Geen betonnen bouwwerken zoals de Oosterscheldekering, de Afsluitdijk of de Maeslantkering, maar werken met de kracht en de schoonheid van de natuur. ‘Het is een zoektocht naar de juiste balans tussen de natuur gehoorzamen en dwingen’, zegt hij. ‘De Oosterscheldekering was het laatste topproduct van innovatie. Als we echt vernieuwend willen zijn, zullen we keuzes moeten maken. Nu geven we duizend bloemetjes water, maar geen kunstmest. Je moet risico durven nemen om de potentie van een innovatie te benutten, en daarvoor moet je ook durven betalen.’

Steven Delva kan zich volledig vinden in de woorden van Kok. ‘Waarom zitten vele knappe koppen uit de Nederlandse waterwereld in New Orleans, Singapore, New York? Omdat je daar vaak meer ruimte krijgt om vernieuwende ideeën uit te werken. In Nederland zitten we vast in regeltjes, structuren, sectorale grenzen.’

‘Als we echt vernieuwend willen zijn, moeten we keuzes maken. Nu geven we duizend bloemetjes water, maar geen kunstmest’

In zijn boek Rijkere dijken laat hij nog wat voorbeelden zien. Wonen in een holle dijk, de Voorstraat in Dordrecht als bewegende dijk, een energiedijk die energie opwekt uit het schuren van snelstromend rivierwater tegen de kant. ‘Al dat water dat uit Zwitserland en Duitsland door Nederland stroomt – we doen er niets mee.’

En de bijna onzichtbare ringvormige tunneldijk met fietspad in het Markermeer, een vergezochte, maar uitdagende oplossing voor de Zuyderzeedijk langs het Markermeer. Een idyllische Noord-Hollandse dijk, met daaraan een aantal dijkdorpjes zoals Durgerdam, Uitdam en het historische stadje Edam, de woonplaats van ruimtevaarder André Kuipers. Samen met andere bewoners van de dijk, onder wie Jort Kelder en Katja Schuurman, zocht hij onlangs de publiciteit om aandacht te vragen voor de dreigende ingrepen in de dijk en het landschap. Onlangs presenteerde het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het ontwerp voor een dijkverzwaring oude stijl.

‘Onze hele leefomgeving gaat veranderen’, zegt Kuipers. In het voorstel van het waterschap wordt een nieuwe, bredere dijk gebouwd voor de bestaande dijk. Niet alleen verliest de oude dijk zijn charme en functie, de huizen erop en erachter verliezen het contact met het water. Ook is er geen garantie dat de dijkverzwaring geen schade oplevert aan de bebouwing achter de dijk. ‘Terwijl het zeer de vraag is of de dijkverzwaring nodig is’, aldus Kuipers. Hij sprak op eigen initiatief met een keur van deskundigen en kwam tot de conclusie dat er een andere oplossing mogelijk is voor de toenemende dreiging van het water in het IJsselmeergebied: extra pompcapaciteit in de Afsluitdijk en de Houtribdijk.

Veel duurder dan een hogere dijk en dus niet haalbaar, is de officiële reactie van het waterschap. ‘Dat is maar de vraag’, zegt Kuipers. ‘Ze vergelijken alleen de kosten van dijkversterking langs het Markermeer met de kosten van die pompen, terwijl het ook ingrepen langs andere delen van de kust langs het IJsselmeergebied onnodig maakt en zodoende veel meer geld bespaart.’ Bovendien, voegt hij toe, is een beheersbaar waterpeil door middel van pompen veel veiliger dan een dijk, en zijn het maatregelen die in de toekomst al zijn voorzien. ‘Waarom dan niet nu al?’ Maar deze overkoepelende visie, een integrale, landelijke aanpak ontbreekt, zo luidt zijn kritiek. Terwijl juist waterlopen, zeeën en meren, watersystemen en waterkeringen overal en altijd met elkaar in contact staan en daarom niet los van elkaar kunnen worden gezien.

Dijkgraaf Luc Kohsiek van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wil graag reageren op de kritiek van critici als Kuipers. Hij ergert zich aan de lichtzinnigheid waarmee wordt omgesprongen met de macht en de kracht van het wassende water. Twee maanden voor orkaan Katrina was hij met een Nederlandse delegatie in New Orleans. ‘We zagen meteen dat de vraag niet was of er een grote ramp zou plaatsvinden, maar wanneer het zou gebeuren.’ Het waterverdedigingssysteem was zo lek als een mandje, maar geld om iets te doen werd niet vrijgemaakt. De urgentie drong niet door tot de verantwoordelijken. ‘Na Katrina was ik er weer, samen met Melanie Schultz. De ravage… Het was verwoestend. Wij vroegen ons hardop af of wij in Nederland waren voorbereid op zo’n ramp.’ Nee, luidde het antwoord.

Met terugwerkende kracht kan worden gesteld dat Katrina de reden was om ook in Nederland de handen uit de mouwen te steken – met de commissie-Veerman en het Deltaprogramma als concreet gevolg, de opvolger van de Deltawerken, waar Kohsiek ook al bij betrokken was. Hij bouwde mee aan de Oosterscheldekering. ‘Het grote verschil tussen toen en nu is dat we destijds pas aan het werk gingen toen de ramp al had plaatsgevonden en we nu op tijd zijn.’ En dat wil hij graag zo houden.

Dat betekent niet dat hij geen aandacht heeft voor de schoonheid van de omgeving. ‘Natuurlijk vind ik dat belangrijk. Daarom wachten we met ons definitieve besluit ook af totdat een aantal lopende onderzoeken is afgerond.’ Zoals een onderzoek naar de sterkte van dijken op veen, dat zou kunnen aangeven dat ook de Zuyderzeedijk minder sterk hoeft te zijn dan gedacht. Ook wordt opnieuw gekeken naar de normering en wordt de dijk getest met een grondmechanisch model dat moet uitwijzen of de beoogde hoogte en breedte inderdaad nodig zijn.

In de aanloop naar de presentatie van het vierde Deltaprogramma afgelopen september schreef Maarten Hajer, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, een open brief aan minister Schultz. Een oproep om de grote wateropgave waar we voor staan aan te grijpen om ons land te verrijken met nieuwe iconen. Met de grootschalige aanpak van de Afsluitdijk de komende jaren lijkt een eerste icoon te worden gerealiseerd. Energiewinning, vismigratie, regulatie van het zoet- en zoutwaterpeil, een mooie fietsomgeving, het wordt allemaal gecombineerd in een ontwerp van landschapsarchitecte Yttje Feddes en architect Paul de Ruiter.

‘Een mooie eerste stap’, zegt watergezant Henk Ovink, die Hajer ondersteunde bij het schrijven van de brief. Er is volgens hem veel mogelijk, bijvoorbeeld in de steden, waar moet worden gewerkt aan de opslag en het verwerken van regenwater, waar kades moeten worden verhoogd en waar tegelijkertijd de eigen stedelijke programma’s liggen te wachten voor woningen, infrastructuur en recreatie. Er is geld, er is energie, er zijn ontwerpers – nu de uitvoering nog.

Op de boulevard van Scheveningen staat een bronzen vissersvrouw al ruim dertig jaar uit te kijken over zee, wachtend op haar man die vertrok in een vissersboot, maar nog altijd niet is teruggekeerd. Onder haar voeten liggen sinds kort de nieuwe stenen van de versterkte boulevard. Als ze naar het zuiden kijkt, ziet ze de Zandmotor in zee liggen, een kunstmatige zandplaat waarmee het geven en nemen van de zee in kaart wordt gebracht en die inzicht zal bieden in de krachtige werking van de natuur als handlanger bij de bescherming van onze kust. In het noorden ziet ze Katwijk, ook een ‘zwakke schakel’, waar onlangs de verstevigde dijk werd onthuld, met daarnaast een nieuwe parkeergarage.

Een mooi staaltje samenwerking tussen gemeente, provincie en waterschap. Hoopgevende signalen, vindt ook landschapsarchitect Steven Delva: ‘Ik denk dat we over twintig jaar terugkijken op deze tijd en ons niet meer kunnen voorstellen dat een holle dijk nog niet bestond.’


Vinex Voorbij #3: Van Afsluitdijk tot Superdijk

In de serie Vinex Voorbij blikt Floor Milikowski terug op 25 jaar Vinex en kijkt ze vooruit naar de grote ruimtelijke opgaven waar ons land de komende jaren voor gesteld staat. In gesprek met denkers, ontwerpers en bestuurders zoekt zij naar een antwoord op de vraag: hoe geven we de toekomst van Nederland vorm?

Het stijgende water als inspiratie voor een vernieuwd Nederland met onder anderen Steven Delva (Delva Landscape Architects), ontwerpers van de nieuwe Afsluitdijk Yttje Feddes en Paul de Ruiter, hoogwaterexpert Frans Klijn (Deltares/Ruimte voor de Rivier) en Pepijn Godefroy, vormgever van de transitie naar een duurzaam Texel.

Pakhuis de Zwijger, donderdag 21 mei, 20-22 uur, Toegang gratis, aanmelden via dezwijger.nl


Beeld: (1) Scheveningen (Roel Visser / HH); (2) Holle dijk, voorbeeld Vlissingen (Delva Landscape Architects / Dingeman Deijs Architect)