Ja zeggen is een kleine produktie uit het muziektheaterlaboratorium van Taller, bedoeld als voorstudie voor de avondvullende voorstelling Intolerance op muziek van Ton de Leeuw en Udo Zimmermann. Het stuk is gesitueerd in een kapperszaak en handelt over een knipbeurt met dodelijke afloop. In het pikkedonker horen we een zware ademhaling die het midden houdt tussen gehijg en dierlijk gegrom. Dan is voor een moment het woord aan de belichting: in een koud blauw licht worden de contouren van een tandartsstoel zichtbaar, rechts daarvan licht een bloedrode wolkenlucht op een videoscherm op, links op het toneel blijkt basklarinettist Harry Sparnaay zich in een helgroene gazen kooi te bevinden. Ten slotte staat midden op het toneel een videotorentje van drie schermen, waarop de hoofden van de cliente (Carline Brouwer) en de kapster (Ilse van de Kasteelen) worden vermenigvuldigd.
De twee dames spelen weliswaar typetjes, maar die rollen zijn tot in de details uitgewerkt. De dame die haar haar wil laten doen is een elegante, onzekere vrouw: geforceerd aardig en vrolijk, zich uitputtend in excuses en te meegaand om op het moment supreme nee te zeggen. Als een lam dat naar de slachtbank wordt gevoerd gaat ze op de stoel liggen, wetend dat ze haar tegenspeelster niet kan vertrouwen.
De kapster daarentegen, uitgedost met een hekserige bos haar, is een kille, machtsbeluste vrouw die met een bloeddorstige blik haar ogen over het metaal van de schaar laat glijden. Haar bewegingen zijn kalm en zelfverzekerd - hoewel ze haar onheilspellende ademhaling nauwelijks onder controle kan houden. Als ze haar cliente beveelt met een tondeuse haar benen te scheren, klinkt er het oorverdovende geluid van een drilboor waar ze zich wellustig in wentelt. Natuurlijk faalt de cliente in de haar opgelegde taak en is er een aanleiding om te straffen: met een even trefzeker als sadistisch gebaar wordt de vrouw geelektrokuteerd.
In feite is Ja zeggen pure horror: de ergste nachtmerries rondom tandartsen en dokters (als symbool voor instanties waar je je aan over moet geven) en serial killers worden hier bewaarheid. De felgekleurde belichting ondersteunt de lugubere sfeer. Een grote plexiglazen doos met dood haar schetst bondig de voorgeschiedenis. En de mooiste vondst is wellicht de videotoren met de portretten van de twee vrouwen. Soms vormen zij een aanvulling op de mimiek, soms nemen ze de rol zelfs over. Als de cliente een prullenbak zoekt om resten haar in te deponeren, zien we de kop op het scherm zoekend om zich heen kijken, terwijl de actrice op het toneel stilstaat. Dat geeft een mooie gelaagdheid in beeld en accentueert het idee van ‘een rol spelen’.
Helaas is de muziek, geschreven door Ilse van de Kasteelen, het zwakste punt. Hoe absurd Harry Sparnaay ook is uitgemonsterd (een kruising tussen een liftboy en een met verentooi uitgedoste krijger), de noten die hij speelt komen nogal gratuit over. Sterker nog, wat Sparnaay op zijn basklarinet ook uitspookt, het klinkt altijd goed: of het nu een donker-fluwelen melodie is of wat tochtig gepruttel. Het grootste probleem zit ‘m echter in de zangpartijen. Deze klinken geforceerd hoog, op het hysterische af. Dat zou functioneel zijn geweest als alleen de kapster had gezongen, als contrast tegenover een pratende cliente. Maar die aanvankelijke tweedeling wordt niet volgehouden, waardoor de vocale gedeelten een eendimensionaal karakter krijgen.
Dat neemt niet weg dat Ja zeggen nieuwsgierig maakt naar het volwassen broertje Intolerance: uit alles blijkt dat over de integratie van theater, visuele middelen en techniek door het regisseursduo Armando Bergallo/ Hector Vilche goed is nagedacht.
Knipbeurt met dodelijke afloop
Intolerance, 6, 7 en 10 januari in de Amsterdamse Schouwburg.
De personages zijn niet meer dan typetjes, de componist heeft zich er nogal gemakkelijk van afgemaakt en de voorstelling is voorbij voor je goed en wel weet waar het over gaat. En toch blijven de beelden van Ja zeggen nog lang op het netvlies hangen.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1994/46
www.groene.nl/1994/46