Ten onrechte. Het boek vormt naar mijn mening de absolute standaard voor de biografische geschiedschrijving.
Geen wens blijft onvervuld: het is excellent geschreven, de titelfiguur wordt in de sociale en politieke context van zijn tijd geplaatst, de auteur heeft oog voor het zaad dat gedurende de jeugd- en jongelingsjaren is gezaaid, besteedt aandacht aan de battle of the sexes zonder door het sleutelgat te loeren, reinigt de andere, heel wat minder goede, biografieen van stof en aanslibsels, prijst de held als er iets te prijzen valt en laakt hem als er iets te laken valt. Ernst Pavel onderscheidt zich bovendien van de ‘universitair geschoolde peuteraars’ door op eloquente wijze partij te kiezen, als hij dit nodig vindt. Zo wordt, ter lering en vermaak van de lezer, menige zweepslag of oorvijg uitgedeeld. Bijvoorbeeld in de richting van Kafka’s onbekookte collega Karl Kraus. Wie hem op het voetstuk plaatst ‘als moralist, sociaal criticus of oudtestamentarische profeet, sluit zijn ogen voor de ziekelijke bevooroordeeldheid die hem tot zijn allerkwaadaardigste aanvallen inspireerde’. Kafka’s minnezieke tijdgenote Alma Mahler op haar beurt wordt door Pavel getypeerd als ‘een opgeblazen ijzeren maagd wier merkwaardige aantrekkingskracht op een hele serie kopstukken uit de wereld der cultuur doet vermoeden dat er, hetzij in die cultuur, hetzij in haar kopstukken, een forse dosis perversiteit school’.
ZIJN SCHERPSTE observaties reserveert Pavel echter voor Kafka zelf. De schrijver beantwoordde, zoals Kraus en ‘het krankzinnige wonderkind Otto Weininger’, ongetwijfeld aan het prototype van de joodse zelfhater, constateert hij. ‘Maar er is een wezenlijk verschil’, zegt Pavel, ‘hij haatte zichzelf niet omdat hij een jood was, maar omdat hij dat niet genoeg was.’
Het is een vele malen subtielere waarneming dan die van Kafka’s vriend en grootzegelbewaarder Max Brod, die het in zijn eigen Kafka-biografie (inmiddels een antiquiteit uit de jaren dertig, zij het nog steeds even beroemd als veelgelezen) heeft bestaan alles in het leven van de schrijver, tot en met de kwaliteit van diens stoelgang, onder de korenmaat van het jodendom te stellen. Het maakt het portret van zijn oververeerde vriend tot problematische lectuur. Kafka, meent Brod, zegt in Das Schloss meer over het hedendaagse jodendom ‘dan honderd wetenschappelijke verhandelingen bij elkaar’. De dorpsburgemeester bespeurt een zekere ‘overgevoeligheid’ in het gedrag van de landmeter Josef K. ‘In de lange lijdensgeschiedenis van het joodse volk zijn dit geen onbekende geluiden.’ Even eerder is K. (‘Hier kunt u niet blijven’) door ‘een stille, traagdenkende man’ weggezonden. Brod, concluderend: ‘De jood wordt niet altijd op een hardhandige manier, of op wettelijke gronden de deur gewezen. Het geheel voltrekt zich meestal met de vanzelfsprekendheid van een natuurwet.’ Het is pure overinterpretatie, anti-antisemitische paranoia in een boek waarin het woord ‘jood’ - Brod geeft het trouwens zelf toe - zelfs niet met een vergrootglas te vinden valt, net zomin als in ‘Huwelijksvoorbereidingen op het land’ of ‘Josephine de Zangeres’.
De neiging om Kafka’s oeuvre als een soort parabel van het joodse lijden te zien is niet uniek in een literair klimaat waarin de Kafka-interpretaties inmiddels even talrijk zijn als de zandkorrels op het strand. Ernst Pavel wil daar niets van weten. Natuurlijk sleepte Kafka, als oversensibele kunstenaar in een antisemitische samenleving, een catalogus van joodse traumata met zich mee. Niettemin moet worden vastgesteld dat hij de auteur is van Het proces en Het slot, niet van het Boek Job II of een eigentijdse pendant van de klaagzangen van Jeremia. Hij was, zegt Pavel, ongetwijfeld een typische stadsjood die nauwelijks ‘het verschil zag tussen een bloem en een krop sla’. Daar waren (en zijn) er wel meer van, zowel in Oost- als in West-Europa; Kafka’s joodzijn heeft slechts zeer ten dele een rol in zijn literaire werk gespeeld. ‘s Schrijvers gewetensvolle arbeid voor de Arbeiter-Unfall-Versicherungsanstalt fur das Konigreich Bohmen in Prag corrigeert trouwens evenzeer het, door dezelfde Max Brod opgeroepen, 'karikaturale beeld van Kafka als een stoethaspel, een eeuwige slaapwandelaar op klaarlichte dag, niet eens in staat zijn eigen veters dicht te knopen’. Verder is het eveneens ongewenst, zegt Pavel, om Het proces en Het slot te zien als allegorieen voor het ‘stompzinnige, onmenselijke geploeter’ in een ‘meedogenloze hersenmaalmachine’.
Zoals Kafka zijn klanten op een nette wijze probeerde te behandelen had hij op zijn beurt over zijn bazen niet te klagen. Er was geen sprake van een allesverstikkende bureaucratie, of een visionaire schets van het Derde Rijk, laat staan die van de communistische dictatuur, waarin zijn oeuvre tot verboden lectuur zou worden verklaard. De stille, verre van gezonde ambtenaar werd daarentegen door zijn omgeving op een ‘steevast humane’ wijze tegemoet getreden. ‘Toen hij door zijn ziekte voor lange periodes uitviel en tenslotte gedwongen was met pensioen te gaan, is hij met buitengewone consideratie behandeld.’
DE GEFORCEERDE judaisering van de zijde van de kafkalogie, door Max Brod aangevoerd, wordt doeltreffend weerlegd door de affaire-Hilsner, die uiteindelijk niet alleen alles zegt over het klimaat van het Tsjechoslowakije van die tijd, maar ook over de Praagse burger Kafka, die vanaf de zijlijn over het schandaal heeft geoordeeld. Leopold Hilsner was een schlemielige joodse schoenmaker die werd beschuldigd van moord op een negentienjarig christenmeisje: hij zou haar hebben verkracht, ritueel hebben geslacht en haar bloed hebben afgetapt ter bereiding van de matzes voor het joodse paasfeest. Het was de Oosteuropese pendant van de Dreyfus-zaak, alleen zo mogelijk nog een paar gradaties smeriger. Dat Hilsners doodstraf ten slotte in een gevangenisstraf respectievelijk een gratiering werd omgezet is voornamelijk te danken aan de leeuwenmoed van de latere president der natie, de wijsgeer Tomas Masaryk, die als verdediger van de ongelukkige Hilsner onder het spervuur van de zwartste reactie kwam te staan. In geensceneerde studentenbetogingen werd zijn ontslag geeist en zijn colleges werden door de academische autoriteiten van het lesrooster afgevoerd. ‘Dit was de van haat vervulde, verstikkende atmosfeer van de wereld van Kafka’, zegt Pavel. ‘Hij had nooit een andere gekend; het kostte hem de nodige tijd voor hij begreep, waarom hij moeite had met ademhalen. Toen hij dit begreep bleek dit begrijpen even vergiftigd als de lucht die hij inademde.’ Maar voordien had Kafka, blijkens zijn correspondentie, niet de zijde van de gejaagde, maar van de jagers gekozen. Hij was er heilig van overtuigd dat Hilsner die rituele moord wel degelijk op zijn geweten had en getuigde hiervan in de termen waar de honden geen brood van lustten.
Want als Franz Kafka al onder joodse traumata heeft geleden, waren het de traumata van de Praagse joden op het kruispunt van oostjodendom en westjodendom, een positie waarin de schrijver, of wij het leuk vinden of niet, de reactionaire zijde koos: die van de traditionele oostjoden, met hun puritanisme, hun verzet tegen de civilisatie en hun utopistische ‘volksgevoel’. En uiteindelijk was het, constateert Pavel, gemaskeerde vadermoord, zoals alles bij Kafka jr. moord was op de despotische Kafka sr., zo'n typische verwesterde oostjood die zich aan het galicische getto had ontworsteld en nu verstard was in het holle ritueel waarin - schreef de verbitterde zoon - ‘de gebeden geduldig, als een formaliteit’ ter hemel werden gezonden. Omdat Kafka zijn vader haatte met een onbeteugelde haat, haatte hij al die joodse assimilanten die zich de pijpekrullen hadden afgeschoren en hun jiddisch voor het Hoogduits hadden verruild. Leopold Hilsner was zo'n geassimileerde joodse middenstander als Kafka sr., om vervolgens het slachtoffer te worden van de antisemitische mythe van de agressieve westjoodse seksualiteit, criminele fantasieen die het exclusieve domein leken van de Protocollen van de Wijzen van Zion, fantasieen waarmee Franz Kafka zich helaas heeft geidentificeerd.
Het zal ons, die driekwart eeuw later weten dat al die malligheid Kafka niet heeft belet om een onvergelijkbaar groot schrijver te worden, grotendeels een zorg zijn. Niettemin is Pavels Kafka-biografie de enige die het heeft gewaagd, tegen het heir van hagiografen in, zich kritisch over dit onmiskenbare affront uit te spreken.
EEN WERKELIJK prachtig boek, waarvan ik ooit twee dozijn exemplaren van de ramsj heb gered om deze, in mijn enthousiasme, aan iedereen uit te delen die daarvan gediend was. Het slechte nieuws is dat Ernst Pavel, Kafka-interpreet sans gene, verleden week is overleden. Het goede nieuws is dat hij, vlak voor zijn dood, een manuscript over die andere oversensibele joodse schrijver, Heinrich Heine, heeft voltooid.
Dichters & Denkers
Knoopte kafka zijn eigen veters?
Ernst Pavel, The Nightmare ofreason.Farrar, Strauss & Giroux, 1984. Nederlandse editie: Leven van Franz Kafka. Vertaald door Jos Perry, uitgeverij Van Gennep, 515 blz., uitverkocht.
DE BESTE KAFKA-biografie is zonder enige concurrentie Ernst Pavels The Nightmare of Reason uit 1984, die een paar jaar later in Nederland op de markt werd gebracht onder de titel Het leven van Franz Kafka en onbegrijpelijk snel in de uitverkoop is beland.
www.groene.nl/1994/35