Sommige schrijvers ontlopen welbewust het publiciteitscircus. Ze weten dat wat ze over hun eigen werk zouden kunnen zeggen, afwijkt van wat ze daadwerkelijk hebben geschreven. Het gesproken woord wijkt af van de opgeschreven wereld. Don DeLillo (1936) zei daarover in een van de zeldzame interviews die hij ver voor het verschijnen van zijn magnum opus Underworld (1997) wenste te geven: ‘Het is moeilijk om aan de werkelijkheid te beantwoorden, om zinnig te kunnen spreken over een idee of een thema dat voortkomt uit het verlangen van een schrijver de realiteit om te vormen.’
Dat vraaggesprek werd in september 1979 in Griekenland afgenomen door Tom LeClair, tijdelijk Fulbright Lecturer aan de Universiteit van Athene, en opgenomen in de interviewbundel Anything Can Happen (1983). De New Yorker DeLillo bewoonde een appartement in de Atheense wijk Lycabetus, evenals zijn hoofdpersonage in The Names (1982): James Axton, risicoanalist voor een Amerikaans verzekeringsbedrijf opererend in het Midden-Oosten. De politieke toestand toen: de sjah van Perzië vertrok voor een ‘lange vakantie’ uit Teheran; ayatollah Khomeini kwam terug uit zijn Parijse ballingschap en wilde Iran weer richting Middeleeuwen sturen; Irak stond op het punt een woestijnoorlog met Iran te beginnen; in datzelfde jaar, 1980, begon Afghanistan met hulp van Amerika en Osama bin Laden de Russen uit hun woestijnland te verdrijven. Een paar jaar later doodden Hezbollah-terroristen bijna driehonderd Amerikanen om zo te protesteren tegen de internationale aanwezigheid in Libanon.
In The Names zijn Amerikanen het doelwit van hinderlagen die niet te voorzien zijn. Het beroep van Axton is dan ook met gevoel voor ironie gekozen. De onbedoeld visionaire roman verwijst naar de langdurige gijzelingen die de toenmalige president Carter in 1980 zijn herverkiezing ten gunste van Ronald Reagan kostten. ‘Dit was de zomer voordat de Amerikaanse ambassades in Islamabad en Tripoli werden bestormd, voor de moord op Amerikaanse technici in Turkije, voor Liberia, de executies op het strand, het stenigen van lijken, de evacuatie van personeel uit de Mainland Bank.’ Hoe actueel kan een boek uit 1982 zijn als je ergens in DeLillo’s roman leest dat de Libanezen het slachtoffer zijn, Beiroet een tragedie is en de wereld de verliezer? De actualiteit in het Midden-Osten lijkt langer te duren dan elders.
Aan Tom LeClair wilde DeLillo na het overhandigen van zijn zakelijke visitekaartje (‘I don’t want to talk about it’) niets zeggen over wat hij precies in Athene deed, wel wilde hij het een en ander kwijt over wat hij gaandeweg het schrijven van romans als Americana (1971) – over de televisie-industrie – en Ratner’s Star (1976) – over een wiskundig wonderkind – had ontdekt. Hij was geïntrigeerd geraakt door vakjargon, door uiteenlopende manieren van taalgebruik: ‘Taal was zowel thema als middel in mijn werk, hoewel ik het moeilijk vind te zeggen hoe.’ Het gaat hem om belangwekkende, heldere en mooie taal, om het werken aan ritmische zinnen die voldoening scheppen. Via zijn taalgebruik leert de schrijver zichzelf gaandeweg beter kennen. Zijn zinsconstructies weerspiegelen iets van hem. ‘Door de jaren heen is het voor een schrijver mogelijk zich via zijn taalgebruik als mens te vormen. Ik denk dat de geschreven taal, fictie, zo diep gaat. Niet alleen ziet hij zichzelf, maar hij begint zichzelf te scheppen of te herscheppen.’ Een mysterieuze zaak, geeft DeLillo meteen toe. Bestaat er een helderder taal dan die welke we gebruiken? Weten we nog niet alles over hoe gesprekken verlopen? Zowel in het interview als in de roman weidt DeLillo uit over glossolalie, dat wil zeggen het spreken in tongen of in trance: ‘In de hersens houdt zich een heel andere taal schuil.’
Zonder het tegen zijn interviewer te zeggen heeft Don DeLillo het in zijn tijdelijke standplaats Athene over zijn work in progress: The Names. Risico-analist James Axton – ex-freelanceschrijver, ex-broodschrijver en ex-ghostwriter van onder meer een boek over militaire strategie – treedt in dienst van de Northeast Group die verzekeringen afsluit met multinationals met belangen en bezittingen in het Midden-Oosten. Nadat ze hebben besloten uit elkaar te gaan maar niet te scheiden, is Axton zijn Canadese vrouw Kathryn en zijn negenjarige zoontje Tap achterna gereisd. Op een eilandje in de Griekse Cycladen werkt Kathryn als amateur-archeologe en is Tap bezig een jongensroman te schrijven, waarvan hij fragmenten naar zijn vader in Athene stuurt. ‘Iedereen schrijft maar. Iedereen krabbelt.’ Axton is een buitenstaander die zijn vrouw niet kan bereiken, ondanks zijn bezoekjes aan haar eiland en ondanks het feit dat hij een zelfrelativerend lijstje van 27 tekortkomingen als man en echtgenoot heeft opgesteld (hij is, bijvoorbeeld, een zelfingenomen Amerikaan en een politiek neutrale vreemdganger met tegenzin). Het huwelijk is een probleem omdat de echtelieden elkaar tijdens gesprekken en heftige ruzies, inclusief wederzijdse vernederingen, niet kunnen bereiken.
Er is van alles gebeurd (overspel van beide kanten, jaloezie, wraak) wat niet of nauwelijks wordt uitgesproken en wat als een muur van zwijgen tussen hen in staat. Hoewel Axton een scherpe waarnemer van zijn vrouw blijft, raakt hij toch het zicht op haar kwijt. Misschien was zijn lijstje slechts een vorm van pseudo-inzicht. ‘Het huwelijk is iets wat we van beschikbare materialen maken. In die zin is het geïmproviseerd, is het bijna onvoorbereid. Misschien weten we er daarom zo weinig van. Het is te bezield en kwikzilverig om het duidelijk te kunnen begrijpen. Twee mensen levert wazigheid op.’
Als er een raadselachtige moord wordt gepleegd op het eilandje raakt James Axton daardoor geobsedeerd. Het blijkt een moord uit een reeks te zijn, waarbij de initialen van de dode overeenkomen met de initialen van de plek waar het slachtoffer gruwelijk werd omgebracht . Het boek – een ik-roman die een opvallend kwetsbaar beeld geeft van de wanhopig verliefde hoofdpersoon – ontwikkelt zich van een verhaal over een gestrand huwelijk tot een bredere vertelling waarin filologie (studie van taal en letteren van een volk), etymologie (de geschiedenis van de woorden), glossolalie, epigrafie (studie van inscripties) en de zoektocht naar obscure alfabetten in elkaar opgaan, met als resultaat een fascinerend en mysterieus relaas over verstoorde communicatie in het klein (het gezin) en in het groot. The Names is een zwerftocht van een buitenstaander door de woestenij van zijn eigen huwelijk en door het Midden-Oosten-doolhof van half uitgestorven talen. Wie zwerft, zoals Axton, of graaft, zoals Kathryn, doet aan metempsychose of zielsverhuizing en zou zichzelf via de omweg van reizen en trekken kunnen vinden en leren begrijpen.
Er zit een patroon in de waanzin die The Names beheerst: Axton, die de liefde hoog heeft, traceert niet alleen de gekte van de door alfabetten en letters geobsedeerde sekte die de moorden op haar geweten heeft, maar ook zijn eigen onnavolgbare reacties op het gedrag van zijn vrouw of de kleine en grote terreur in het Midden-Oosten. Zijn zoontje volgt hij dankzij de prairieroman-in-wording die hij van de prille schrijver opgestuurd krijgt (het verrassende slot van The Names heeft alles met de vader, de zoon en de ondoorgrondelijke geest van de taal te maken); zijn vrouw lijkt een groter raadsel voor hem dan de beweegredenen van de sekte of de politiek-religieuze capriolen in Klein-Azië. Het ultieme patroon zit in het taalgebruik, in het raadsel van alfabetten, die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn. Wie praat of schrijft, schept of herschept. Ondanks de duizelingwekkende mogelijkheden moet er een sleutel tot het correcte taalgebruik bestaan, of zoals iemand in The Names zegt: ‘Als je de juiste volgorde van de letters kent, ga je een wereld maken, ga je een schepping maken. Daarom gaan ze de volgorde verbergen. Als je de combinaties kent, maak je alle leven en dood.’
Het is dat inzicht dat DeLillo’s personages zo obsessief doet denken, praten, handelen en schrijven. Zijn roman is een meesterlijke verknoping van mythe, geschiedenis en liefde voor het mysterie van de taal vermengd met persoonlijk verlies. Het Sanskritische woord voor knoop, vermeldt iemand in The Names, kreeg uiteindelijk de betekenis van boek: grantha. Met de hand beschreven beukenschorsen en palmbladeren werden samengebonden met een koord dat door twee gaatjes werd getrokken en dan geknoopt: een boek in een oplage van één exemplaar. Koester het boek waarin deze wetenswaardigheid staat: The Names (Grieks: Ta onómata), de roman die met Ratner’s Star, Libra en Underworld tot Don DeLillo’s beste werk hoort.