
Belfast, genomineerd voor zeven Oscars waaronder die voor beste film, speelt zich af eind jaren zestig tijdens de bloedige strijd tussen protestanten en katholieken die bekend staat als ‘The Troubles’. Maar in plaats daarvan gaat het verhaal over Buddy, een jongen van negen voor wie het leven één groot pretpark is. De straat voor zijn huis waar hij met zijn vrienden speelt. De school waar hij naartoe gaat alleen om bij dat ene, speciale meisje te zijn. De winkel waar je veel lekkers kunt kopen. Maar zijn lust en zijn leven is zijn koffertje met Matchbox-speelgoedautootjes, die staan voor hoe je de werkelijkheid kunt omvormen door haar in te kleuren met fijne gevoelens.
Dat inkleuren doet de Britse regisseur Kenneth Branagh, op wiens jeugd in Belfast de film is gebaseerd, letterlijk. De film is in zwart-wit gedraaid, maar wanneer Buddy (Jude Hill) met zijn broer Will (Lewis McAskie) en hun ouders ‘Ma’ (Caitríona Balfe) en ‘Pa’ (Jamie Dornan) naar de bioscoop gaat, verandert het beeld op het scherm opeens in kleur. Zo’n film – de musical Chitty Chitty Bang Bang, over een vliegende auto – ervaart het gezin in een staat van gezamenlijke euforie. Ze zingen mee; ze kraaien van plezier als de auto over een klif rijdt en de vleugels opeens verschijnen.
Op straat is het een ander verhaal. Daar heerst het sektarische geweld. Maar zelfs deze harde werkelijkheid treedt de jongen blij tegemoet, zijn hoofd vol met verhalen. Op televisie is High Noon, de beroemde jaren-vijftigwestern waarin een stille held het in z’n eentje moet opnemen tegen schurken die het stadje terroriseren. Buddy kijkt gefascineerd hoe Gary Cooper moet kiezen tussen vertrekken met zijn geliefde of blijven om zijn plicht als gerechtsdienaar uit te voeren. Later staat Buddy tijdens de rellen met zijn gezin op straat oog in oog met een gewapende katholieke man, de vijand. Net zoals Cooper in de western komt ‘Pa’ in actie. De scène is schitterend, maar geenszins geloofwaardig. Dit is Branagh aan het ‘inkleuren’ – we kijken door de ogen van Buddy. In werkelijkheid is het anders gegaan. Maar dit is de precieze ervaring van de jongen die zich angstvallig vastklampt aan zijn tas met autootjes, die lééft voor de avonden dat Star Trek en Thunderbirds op televisie waren.
Dit optimisme spat van de vormgeving af: het kraakheldere zwart-wit dat geen sfeer van gevaar schept, maar van zoete herinnering; de mise-en-scène die consequent in balans is; en de muziekkeuze die wisselt van Van Morrison tot Dimitri Tiomkins beroemde High Noon-compositie.
Tijdens het kijken naar Belfast kwam Branaghs fabuleuze regiedebuut, Henry V uit 1989, bij mij op: midden in oorlog komt de koning met zijn wilde haarbos en wakkere ogen, zijn gezicht besmeurd met bloed en modder, jongensachtig over. Dit is veel te optimistisch, evenzeer ‘inkleuren met fijne gevoelens’. Maar hier, zegt Branagh met Belfast, heb je juist veel aan. Want het ís wat: leven voor schoonheid zoals toen je als een kind naar de wereld keek en de verbeelding vanzelfsprekend alles was.
Te zien vanaf 24 februari