Maar Nederland (‘ons kleine koude kikkerlandje’) spreekt een woordje mee in de moderne wereld. We hebben het ver geschopt. In het zich verenigende Europa (wat altijd obscene beelden bij me oproept: ik zie de drillende lichamen van Kohl en Chirac verstrengeld neerzijgen op een krakende sofa, zuchtend en hijgend zich verenigend in een amechtige paring) wordt Nederland serieus genomen. Zo serieus dat Tevrederland zichzelf trots glimlachend ziet opgestoten in de vaart der volkeren. We hebben namelijk het poldermodel, dat door de rest van de wereld wordt geloofd en geprezen als een Prima Manier om het Land te Besturen.
Dat men de Nederlandse economie als voorbeeld neemt, is tot daaraan toe. Ik hoop, voor de anderen, dat het daarbij blijft. En dat men niet de verschrikkelijke vergissing begaat naast de Nederlandse economie ook de Nederlandse cultuur als uitgangspunt te nemen voor de toekomst. Navolging van het koldermodel, dat eveneens de laatste jaren grote hoogten heeft bereikt, kan slechts het begin van het einde zijn, de opmaat voor een onhoudbare degeneratie, een neer- en uiteindelijk ondergang van de nationale cultuur. En dat gun ik zelfs Kohl en Chirac niet. Of wel?
DE BIJDRAGE van Nederland aan de westerse beschaving is voornamelijk terug te vinden in het Guinness Book of Records. Ons volk betoont zich al tijden een meester in drinken van de grootste hoeveelheden bier, het bouwen van de hoogste zandkastelen, het werpen van de kleinste dwerg, het eten van de meeste oliebollen, het kleien van het langste snotlint en het doorslikken van de dikste tulpebol. Voorwaar, een zinderende bijdrage aan de cultuur van het avondland.
De stand van zaken in de nationale cultuur kun je aflezen aan het aanbod van de televisie in het betreffende land. Niet dat de condition humaine rijst en daalt met meer of minder geslaagde afleveringen van Rondom tien, maar het geeft een indruk. Dat is dan duidelijk: we kunnen maar beter nu meteen ophouden met al die deltawerken. Afzinken van het land in zee is het enige wat ons op den duur rest. Helaas is het goede begin dat twee jaar geleden werd gemaakt met Limburg niet doorgezet. Wie naar de Nederlandse televisie kijkt, weet: er is geen hoop.
Ja, natuurlijk wordt er één keer in de drie maanden een aangekochte documentaire uitgezonden die de moeite van het bekijken waard is. Natuurlijk is er zoveel jaar geleden per ongeluk een programma gemaakt door de Ikon dat door vele buitenlanden is aangekocht - en daar heeft iedereen het dan ook nog steeds over: weet je nog, die documentaire over euthanasie?
Natuurlijk zit er tussen het puin af en toe iets dat zich onttrekt aan de grote Vervlakker, de Degenerator, de Debilisator die de Nederlandse samenleving in zijn greep heeft. Maar als je op een uitgestrekte, dampende, stinkende vuilnisbelt na lang zoeken in de zompige drab per ongeluk een rijpe appel aantreft, dan ga je die ook niet juichend presenteren als: ‘Kijk, hoe lekker je hier kunt eten!’
Nederland debiliseert. Als alle clichés waar zijn, dan krijgt elk volk de televisie die het verdient. En dan klopt het helemaal dat ‘wij’ een stuk of drie, vier commerciële omroepen hebben waarvan het totaalaanbod nog te mager is om het te kunnen opnemen tegen een BBC-avond, en dat wat het publieke bestel was, stukje bij beetje ineen gezakt is en kreupel ligt te stuiptrekken met programma’s ‘die ertoe doen’ maar die zonder enige visie en met nog minder inhoud zijn gemaakt.
Poldertelevisie. Spelletjes waarbij de kijker vragen moet proberen te beantwoorden als: ‘Wat is het omgekeerde van laat? Een hintje: als je puntje puntje puntje je bed uit moet, is dat heel vervelend. Het tegenovergestelde van laat, dus.’
De goede oplossing moet men sturen naar het volgende adres, en dat wordt dan langzaam genoeg voorgelezen om de geachte randdebiel aan de andere kant van het scherm de kans te geven de letters (p… o… s… t… b… u… s…) na te tekenen op een briefkaart, waar hij dan met het puntje van de tong tussen de lippen het antwoord naast kan noteren, het goede antwoord.
Nederlanders kunnen geen televisie maken, alleen televisie namaken. En dan nog alleen in het genre kwissen en spelletjes. Maar er zijn alleen nog maar kwissen en spelletjes. Ja, natuurlijk is dat al honderd keer gezegd. Maar ik vind dat dat nog minstens zevenhonderd keer moet worden gedaan. Anders denken ze straks dat iedereen het zo wil.
Het op zichzelf prachtige medium televisie wordt in Nederland samengevat in één man, een sujet over wie men ‘s nachts wel eens kan dromen, in tergende nachtmerries vol knarsende, riekende beelden van getande amoebes - en dat is dan Hans van der Togt. Ja, natuurlijk is ook dat al honderd keer gezegd. Maar ik vind dat dat nog minstens zevenhonderd keer moet worden gedaan.
Hij personifieert de Nederlandse cultuur, met zijn in extremo doorgevoerde nietsheid. Hij is niet eens meer 'gewoon’, zoals Nederlanders dat zo graag zijn, nee, hij is er bijna niet meer van gewoonheid: hij is die ene druppel in de hoosbui, het zoveelste korreltje zand op een onafzienbaar zandstrand. En hij presenteert het populairste spelletje van de Lage Landen, het door een ander bedachte Rad van fortuin.
Iedereen zou verplicht vier keer moeten kijken naar die kwis der kwissen. Zie de mens. En huiver. Categorie: een ding (‘enkelvoud’, zegt Hans van der Togt erbij; er is ook een categorie dingen - dan zegt Hans van der Togt: ‘meervoud’. Zo leert de kijker ook nog wat). Na verloop van tijd staat er B.EKENK.ST, en moeten de deelnemers (‘Ik ben Jantien en mijn hobby’s zijn puuzelen’) het woord raden. Een blonde stoot draait de letters telkens om en glimlacht als een analfabeet in een bibliotheek (wat precies is hoe ze zich voelt, in de nabijheid van al die enge hoofdletters). Hans van der Togt moedigt aan, maar alle deelnemers staren zich suf op de ontbrekende kapitalen. Als hun bedenktijd voorbij is en de bordjes worden omgedraaid, staren ze met exact dezelfde zombieblik naar de tien signifiés op een rijtje, en proberen zacht voor zich uit letter voor letter uit te spreken. ‘Nee, zeg, ik zag het niet, nee. Nu nog steeds niet eigenlijk.’
In het voetspoor van de televisie leggen de andere media met graagte eveneens hun pedagogische en esthetische mogelijkheden terzijde, ten faveure van een verstikkende berg stupiditeit die men vermaak noemt. Amusement vervangt informatie. En als er toch dringend informatie moet worden gegeven, verpakt men die als amusement. Tegenwoordig hebben we overal een show voor. Binnenkort is er de Poldershow, dat kan niet anders, waarin deelnemers iets van economie wordt bijgebracht (‘Wat is het tegenovergestelde van rijk? Hint: je hand zit aan je puntje puntje puntje.’)
NEDERLAND JUICHT de laatste tijd ook luid over een andere tak van oranje-boven. Nee, niet dat AC Milan de beste club van de wereld is door het meespelen van drie van onze jongens. Die worden er binnenkort namelijk alweer uitgegooid. Het leek toch meer dan het was, die gasten met hun grote bek, die zichzelf zo goed vonden dat de rest van de wereld ze ging geloven. Men juicht heden ten dage over de Nederlandse popmuziek - ‘muziek van eigen bodem’ heet dat ook wel. Of Nationale Produkten. Het Nederlandstalige lied bloeit als nooit tevoren, de hitparades staan vol met in een of ander (semi-)dialect gezongen liederen, uitgevoerd (niet geschreven) door volkszangers en -zangeressen, door gabberclubs en discjockey-achtige muziekemetoten.
Exemplarisch voor de poldercultuur, haar opkomst en bloei, haar stompzinnig optimisme en ijdelheid, is die ‘Italiaanse polderjongen met flaporen’ (ja, echt: polderjongen) Marco Borsato.
Marco Borsato was op het juiste moment op de juiste plek en deed de juiste dingen. Dat volstond, zoals dat tegenwoordig volstaat, om de grote doorbraak te maken. Marco deed dat in de van het radicale repro-programma de Playbackshow afgeleide Soundmixshow, waarin mensen zèlf zingend iemand nadoen van de tv, en niet alleen maar lipsyncend iemand nadoen van de tv. (Men kan een ster worden door de juiste imitatie weg te geven. Goede replica is een eervolle status. Wie maalt er nog om oorspronkelijkheid? Wie is er geïnteresseerd in creativiteit? In een Xerox-cultuur is de beste kopie de grootste winnaar.)
Marco Borsato won en werd een held. Een volksheld. Door te profiteren van een Joop van den Ende-programma, onder leiding van Henny Huisman, kon hij carrière maken. Met de hit Dromen zijn bedrog lukte dat allemaal vreselijk snel. Hij deed namelijk gewoon, en dat was zo gek genoeg dat hij het redde. Het erge is echter dat Borsato inmiddels zijn range heeft uitgebreid en ook de ‘culturele voorhoede’ heeft weten in te palmen.
Met zijn cd De waarheid brak hij alle verkooprecords - jammer dat die krant er toen niet meer was, die had mooi kunnen meeprofiteren -; zijn toernee onder die naam verkocht 26 keer het Feijenoordstadion uit of zoiets, en zijn kop zat tot in de zakken chips. Als je genoeg Borsato-lires spaarde, dan kreeg je een van de tweehonderdvijfenzeventigduizend gratis kaartjes voor een Borsato-concert. Rennen dus, jongens en meisjes!
De waarheid werd een historisch moment in de Nederlandse muziek. En wat niemand voor mogelijk had gehouden, gebeurde: cultuurminnend Nederland, dat zich normaal gesproken onledig hield met het lezen van (min of meer) literaire boeken en het bezoeken van (min of meer) modern theater, ja, die elite sloot Borsato opeens aan het hart. Wat was er in godsnaam aan de hand?
De succesvolle cd bleek na enkele keren luisteren liederen te bevatten met een tekst die soms niet rijmde! Die niet consequent in een houterig hakketakkemetrum de geneugten en onaangenaamheden van het liefdesverdriet bezong. Teksten die voor Nederlandse begrippen ongekend ‘goed’ waren, en ontzettend ‘mooi’. Uit ‘Je zit op rozen’: ‘Je stapt uit bed en loopt voorzichtig met je ogen dicht./ Het is donker in huis en je zoekt de knop naar het licht.’ O, dat rijmt wel. Nou ja, dat ‘de knop naar het licht’ is in elk geval heel poëtisch. Toch?
Marco Borsato wordt door media die zich afzijdig plachten te houden van de massacultuur - en die zich afzijdig horen te houden van de massacultuur - serieus genomen als een belangrijk ‘cultuurverschijnsel’. Borsato werd door voorheen vooraanstaande opinieweekbladen en kranten (Elsevier, de Volkskrant) kritiekloos geportretteerd. Borsato-muziek werd gebruikt in toneelprodukties van Toneelgroep Amsterdam en Mug met de Gouden Tand. Hij was bij Hanneke Groenteman - al even kritiekloos, maar ja, Hanneke Groenteman. Henk van der Meyden schreef: ‘Gaat de VPRO ons nu ook al imiteren? Gossip is nu zelfs intellectueel entertainment geworden.’ Die zit, Henk!
Deze informatie komt van Vrij-Nederlandredacteur Rudie Kagie, die net een boek over held Borsato heeft geschreven. Gelukkig, hoop je dan, enig tegenwicht. Van een Vrij-Nederlandjournalist kun je toch verwachten dat hij eens grondig de andere kant laat zien? Kagie deconstrueert, hoop je dan, die hele Marco Borsato aan gort.
Maar Kagie deconstrueert helemaal niks. Afgezien van nu en dan een voorzichtige uitstap naar een soort achtergrond, rebbelt Kagie Borsato’s leven over het voetlicht, door oude interviews aan elkaar te knippen en plakken en daar het een en ander tussendoor te schrijven.
VROEGER WAS in Nederland een intellectueel iemand die in NRC Handelsblad schreef, tegenwoordig is een intellectueel iemand die NRC Handelsblad leest.
Interviewtje op het Filmfestival van Cannes. De man lijkt zich meer dan thuis te voelen onder al die wereldacteurs. Hoe hij zo betrokken komt bij de cinema? ‘Ik zit zelf ook in deze business’, zegt hij. ‘O, interessant. Wat doet u?’ ‘Ik heb een videotheek in Rotterdam.’
Zo'n volk verdient niet beter. Marco Borsato is de uitgelezen held voor een volk dat niet van helden houdt - ook niet van anti-helden, trouwens - dat extravagantie niet kan uitstaan en dat zweert bij middelmatigheid. Bij het Rad van fortuin kiezen de finalisten altijd de middelste envelop van de drie. ‘Waarom?’ vraagt de presentator dan. ‘Gewoon, de gulden middenweg, hè’, echoot eenieder.
Dat er massacultuur bestaat is niet erg. laat dat maar zo. Dat er, onder invloed van postmoderne krachten, nu en dan een versmelting - die altijd tijdelijk is, dat is essentieel - plaatsvindt tussen de zogenaamde hogere en lagere cultuur, is ook niet erg. Dat echter de massacultuur, haar uitingen en haar helden, langzamerhand de plaats gaan innemen van de ‘echte’, hoge cultuur, is schrikbarend. Leuk hoor, zo'n flirt met Marco Borsato, maar dat moet wel worden gecompenseerd.
De angst voor een negatieve invloed op onze cultuur door buitenlandse invloeden als ‘de islam’ is dan ook ten onrechte. Wat uiteindelijk zal leiden tot een uitholling van de kikkercultuur komt niet van buitenaf, maar van binnenuit: de lelijkheid, de domheid, de polderbeschaving. Zet Flevoland weer onder water! Maak de spelling ingewikkeld! Redt onsch volck!
Rudie Kagie, redacteur van Vrij Nederland: ‘(“Ik ben heel gewoon,” zei hij in een Hitkrant-interview. “Ik vind een zak friet met mayonaise fantastisch. Ik vind een biefstuk ook lekker, maar een zak friet op de hoek, het liefst met die hele vette klodders mayonaise, dat vind ik gewoon geweldig. Ik heb moeite om als ik langs de Febo loop om geen kroket uit de muur te trekken. Dat vindt half Nederland lekker, dus waarom moet ik nu omdat ik Marco Borsato ben, ineens aan de champagne en de kaviaar?”
Thuis is hij degene die kookt.’
Kagie babbelt vrolijk voort over de auto’s van Marco Borsato, de kleren van Marco Borsato, het eten van Marco Borsato en zo voort. Nergens een kritische toon, nee, de medewerker van het toonaangevende opinieweekblad (voorheen linksachtig en belangrijk) zet zijn held bij in een illuster rijtje: Simon Carmiggelt, Toon Hermans, Karel Appel, Wim Sonneveld, Mary Dresselhuys en Bert Haanstra - ‘grootheden die met elkaar gemeen hebben dat ze hoogbejaard of dood zijn. Nederland snakt naar minstens één nieuwe jonge god die hen kan opvolgen.’
Het is echt waar, hij schrijft het echt. Hoe is het mogelijk dat een levenloze plastic pop zonder persoonlijkheid als die Borsato, ‘een sentimentele flapdrol’ volgens zijn eigen omschrijving, op deze manier wordt geheiligd door een auteur als Rudie Kagie? Wie moet er dan nog het hoofd koel houden?
Het volgende boek van Rudie Kagie gaat vast over de nieuwste jonge god van Nederland, Jantje Smit. Wat sinds de Beatles niet meer was gebeurd, vond plaats met de eerste single van dit wonderkind. ‘Ik zing dit lied voor jou alleen’, een zum Kotzen zo drakerig melodramatisch kutnummer, ging in één keer naar nummer 1 van de hitlijsten. ‘O lieve oma waar 'k van hou/ ’t is hier zo eenzaam zonder jou.’ Het ventje Smit is op zijn elfde al ‘professioneel bezig’, weet nu al hoe hij zich moet gedragen en staat volleerd de pers te woord. Zij hadden Mozart, wij hebben Jantje Smit, hoor je Nederland denken. Een nieuwe jonge god, want daar hebben we behoefte aan.
Moede-e-e-er! Open de sluizen. Misschien is dat al honderd keer gezegd, maar het mag nog minstens zevenhonderd keer.