Twintig gebieden die ook deel uitmaken van het Nederlandse slavernijverleden. Wereldkaart uit: Atlas de Toutes Les Parties Connues du Globe Terrestre van cartograaf Rigobert Bonne, Genève, ca. 1760 Universal History Archive / Getty Images, bewerking Rolf Rosing

Cupido kwam uit Siam (Thailand) en Plato uit Malabar (India). In 1781 werden ze met 37 andere slaafgemaakten vanuit Batavia (Jakarta) naar Deshima gebracht, een piepklein voc-eilandje in Japan. Louisa van Bengalen kwam uit Bangladesh, afgaande op haar naam. Ze beviel in de Kaapkolonie (Zuid-Afrika) van haar zoontjes Mentor en Spadille. Daar werden ze in februari 1782 gedrieën verkocht voor 501 rijksdaalders aan een Nederlandse bouwopzichter. Jack ontvluchtte in 1694 de plantage van de Friese familie Philipse in Sleepy Hollow (New York), waar hij Nederlands had geleerd. Hij zocht een retourschip naar zijn moederland Madagaskar.

Als het over het Nederlands slavernijverleden gaat, gaat het doorgaans over Suriname en de Nederlandse Antillen. Dat is ook waar vertegenwoordigers van het kabinet in december heen reisden om officiële excuses aan te bieden. Toch beslaat dat nog niet de helft van het Nederlands slavernijverleden, afgaande op het geschatte aantal slachtoffers. Honderdduizenden werden verhandeld in Indonesië, tienduizenden in de Kaapkolonie. Maar zelfs met die grote koloniën zijn we er nog lang niet. Wie kent de Nederlandse slavernijgeschiedenis van Myanmar? Of Taiwan? Sri Lanka? Madagaskar? Tobago? Het gaat niet om kleine aantallen.

Aan het begin van 2023, het officiële herdenkingsjaar van het slavernijverleden, wil De Groene Amsterdammer reëler inzicht geven in het totale Nederlandse aandeel in de mondiale slavenhandel. Op de wereldkaart wordt zichtbaar hoe het koloniale netwerk zich vier eeuwen lang uitstrekte rondom de aardbol, met name in wat nu wel ‘the global south’ wordt genoemd. Dat is het deel van de wereld dat sociaal-economisch op achterstand staat ten opzichte van het mondiale noorden, een achterstand die grotendeels voortkomt uit het koloniale verleden.

Na een rommelige aanloop, die de suggestie wekte dat het kabinet-Rutte slechts met flinke tegenzin en zonder enig inlevingsvermogen excuses wilde aanbieden, volgde op 19 december een historische speech. Daarin noemde de premier het slavernijverleden een ‘misdaad tegen de menselijkheid’, waarvoor Nederland verantwoordelijkheid nam. Mark Rutte benoemde de wreedheden, eerde zwarte verzetsstrijders en beloofde een helingsproces. Hij groette in het Sranan, Papiamento en Engels. In die talen herhaalde hij ook de uitgesproken excuses.

Hij sprak ze niet uit in het Bahasa Indonesia, Xhosa of Portugees. De excuses gingen niet naar Indonesië, Zuid-Afrika, Angola, Brazilië of een van de tientallen andere landen waar ook nu nog het slavernijverleden van Nederland doorwerkt. ‘Een klap in het gezicht’, noemt Joseph Kreeling het in de Zuid-Afrikaanse krant Daily Dispatch. Kreeling is chief van de Griqua Royal Council, nazaten van een bevolkingsgroep die in de Kaapkolonie ontstond uit Khoikhoi slaafgemaakten, Nederlanders en Britten. Zijn mensen groeien nog altijd op in armoede en zonder eigen land. Tot zijn frustratie had Rutte het niet over Zuid-Afrika. Hij vraagt om economische compensatie. ‘The Netherlands needs to come to the party.’

In haar Mandela-lezing begin deze maand zei schrijfster Panashe Chigumadzi: ‘The Dutch apology for slavery is a sorry one.’ Ze begon die speech met de woorden: ‘Sorry zeg je niet met je mond.’ Niet alleen beoordeelde ze de excuses als leeg zolang er geen daden aan verbonden zijn, ze wees ook op de vele plekken die Rutte niet adresseerde: Ghana, Angola, Mozambique, Madagaskar en zeker Zuid-Afrika. ‘Kaap-Nederlandse slavernij is de schoot van 342 jaar van raciale terreur.’

In Indonesië smaalde de grootste Engelstalige krant, The Jakarta Post, in zijn hoofdredactioneel commentaar na Rutte’s toespraak: ‘Meneer, what took you so long?’ Hoe kon het zo lang duren voordat Nederland erkende dat het rijk werd terwijl de koloniën verarmden? Maar ‘Indonesië is ondertussen verder gegaan’, schrijft de krant. Die collectieve schuld van de Nederlanders is ‘hun probleem’.

De reactie van de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken was al even gereserveerd. ‘Als Nederland excuses wil maken moet het zich richten tot de Indonesische regering’, zei vice-president Ma’ruf Amin over de speech van Rutte. Het Indonesische ministerie van Buitenlandse Zaken liet weten dat het opviel dat Rutte zich vooral op Suriname en de Antillen richtte, omdat die bevolkingsgroepen in Nederland excuses hebben geëist.

Dat signaal gaf het kabinet ook al af in de aanloop naar de excuses: ‘het moet dan maar’. Twee jaar eerder vond Rutte het slavernijverleden nog te lang geleden en vreesde hij dat excuses een polariserend effect zouden hebben, maar nu was er opeens haast bij. Zo lijken ze vooral ingegeven door de maatschappelijke druk die sterk is gegroeid door activisten uit de Afro-Caribische gemeenschap. Vanuit bijvoorbeeld Aziatische gemeenschappen klinkt die roep om excuses voor het slavernijverleden nauwelijks, maar de misdaad tegen de menselijkheid die in voc-gebied werd begaan, is er niet minder om.

Er is weinig onderzoek gedaan naar het Nederlandse slavernijverleden in andere landen dan Suriname en de Antillen. Maar als Nederland echt in het reine wil komen met het koloniale verleden, dan moeten de excuses niet selectief maar zo volledig mogelijk zijn.

Voor dit onderzoek selecteerde De Groene Amsterdammer twintig landen waar Nederland koloniën of handelsposten had die doorgaans over het hoofd worden gezien als het om het slavernijverleden gaat. In een poging de omvang weer te geven is er per land gekeken of historici al eens tot een kwantificatie zijn gekomen. Dat is complex.

Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar de slavenhandel rond de Indische Oceaan. Dat is ook het enige wat Rutte er wel over zei in zijn twintig minuten lange speech: ‘In Azië werden tussen de 660.000 en ruim één miljoen mensen – we weten het niet eens precies – verhandeld binnen de gebieden die onder het gezag stonden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.’

Ter vergelijking: het aandeel in de goed onderzochte Trans-Atlantische slavenhandel waar Suriname en de Antillen onder vallen, wordt becijferd op 600.000 slachtoffers. Voor dat deel is de database van SlaveVoyages leidend, waarin vrijwel alle slavenhandelsreizen staan die de afgelopen decennia in archieven zijn gevonden.

Hoewel die database op sommige punten (zoals sterfte onderweg) is gecorrigeerd, is zelfs daar nog altijd sprake van onderrapportage. De talrijke smokkelpogingen staan er bijvoorbeeld vrijwel niet in. Bovendien gaat het hier om slavenhandel per schip; de honderdduizenden die in de Amerika’s in slavernij werden geboren zijn afwezig. Nog minder vertegenwoordigd zijn de inheemsen, wier land werd ingenomen en die ook regelmatig tot slaaf werden gemaakt. En wat te denken van de talloze Afrikanen die gestorven zijn op hun binnenlandse tocht op weg naar de kust, of die zo uitgeput aankwamen dat de Europese handelaren geen interesse meer in ze hadden?

Voor de beredeneerde schatting van het Aziatische deel zijn de getallen nog veel minder precies. Historicus Matthias van Rossum, nu werkzaam bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, kwam op 660.000 tot 1,1 miljoen door te kijken naar het aantal aanwezige slaafgemaakten in voc-gebied, dus niet op basis van slavenreizen. Daarbij is onder meer gebruikgemaakt van steekproefjaren. De schattingen zijn dus ruw. Er wordt in Nederland gewerkt aan een vergelijkbare database in het project Exploring Slave Trade in Asia, maar het duurt nog jaren voordat die voltooid is.

Het aantal landen op de kaart is niet compleet en door de verschillende meetmethodes zijn de schattingen van slachtoffers niet onderling vergelijkbaar of uitputtend. De kaart geeft een indicatie van de omvang van het mondiale Nederlandse slavernijverleden.


Sporen van de Nederlandse slavernij

Dit zijn de twintig gebieden die ook deel uitmaken van het Nederlandse slavernijverleden. Bekijk de verhalen per gebied op de kaart hierboven, of lees ze hieronder.


New York State & New Jersey (Nieuw Nederland)

Gezicht op Nieuw Amsterdam. Johannes Vingboons, 1664 © Nationaal Archief

Geschat aandeel: enkele honderden slaafgemaakten in Nieuw Amsterdam (1614-1667). Na de Engelse overname steeg het aantal slaafgemaakten bij Nederlandse families. Gedurende de achttiende eeuw spraken in de staat New York naar schatting 22.800 tot 30.000 slaafgemaakten Nederlands (dertig tot veertig procent van het totaal).*

Toen het WIC-schip Gideon van kapitein Simon Cornelissen Gilde in augustus 1664 de haven van Nieuw Amsterdam binnenkwam met 290 Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen aan boord, verdubbelde daarmee het aantal slaafgemaakten in de stad. Het was het begin van een poging om van Nieuw Amsterdam een belangrijke Nederlandse slavenhaven te maken. Dat kwam niet van de grond, want een Engelse vloot nam enkele weken later Nieuw Nederland in.

Zeshonderd slaafgemaakten lijkt een klein aantal, maar in die eerste Nederlandse jaren van New York was slavernij van groot belang voor de kolonie. Afrikanen bouwden gedwongen mee aan het fort Amsterdam en aan de muur waarnaar Wall Street is vernoemd. Er zijn ook aanwijzingen dat oorspronkelijke bewoners tot slaaf werden gemaakt. In elk geval werden zij door Nederlanders van hun grond verdreven.

Na 1664 groeide New York wel degelijk uit tot een belangrijke slavenhaven, maar dan in Engelse handen. Van de noordelijke staten werd New York de grootste slavenstaat. Daarbij was de Nederlandse inbreng nog lange tijd aanzienlijk. Een significant aantal slaafgemaakten arriveerde op Nederlandse schepen en met tussenkomst van Nederlandse families. Tussen 1700 en 1800 sprak dertig tot veertig procent van de slaafgemaakten daar Nederlands.

Vooral langs de Hudson hielden Nederlandse boerenfamilies sterk vast aan hun identiteit, en aan slavernij. Nog in 1811 bijvoorbeeld adverteerde slavenhouder Jeremiah van Rensselaer uit Claverack dat de 28-jarige Caesar was weggelopen. Hij sprak heel goed Nederlands. Wie hem terugbracht kreeg een beloning van dertig dollar.

*M. Douma 2022, A. Mosterman, 2021


Virgin Islands (Nederlandse Maagdeneilanden)

Plantage op Skt. Croix nadat de Denen de Nederlandse Maagdeneilanden hadden veroverd. Veel van de plantages bleven in handen van Nederlanders © M/S Museet for Søfart, Helsingør, Denemarken

Geschat aandeel: onbekend. Tussen 1625 en 1672 maakte de WIC aanspraak op de eilanden, daarna werden ze een Deense kolonie. Die werd voor een belangrijk deel bevolkt door Zeeuwen en West-Vlamingen die gebruikmaakten van slaven.

In 1987 overleed Alice Stevens. Ze werd 89 jaar oud en was de laatste spreker van de creoolspraak van de Virgin Islands. Dat is een mengeling van Nederlands, Duits en verschillende Afrikaanse talen die zeker 250 jaar lang werd gesproken door slaafgemaakten en hun nazaten op de eilanden.

Overgeleverde teksten in creoolspraak komen voornamelijk van ‘Hernhutters’, missionarissen van de Evangelische Broedergemeente die ook in Suriname nog altijd invloedrijk is. In 2017 maakten de Deense Hernhutters aan de Maagdeneilanden excuses voor hun aandeel in het slavernijverleden.

Veel planters op de Maagdeneilanden waren van Zeeuwse en Vlaamse komaf. De WIC had interesse in de eilanden omdat ze strategisch lagen tussen Nieuw Nederland (New York) en Suriname en de Antillen. De Maagdeneilanden laten zien dat het Nederlandse aandeel in de slavernij niet beperkt is tot de officiële koloniën, en dat de invloed generaties lang doorwerkt.


Trinidad & Tobago (Nieuw-Walcheren)

De Bay en ‘t Fort Nieuw Vlissingen op ’t Eyland Tabago. Circa 1650. Door J.J. Bink voor de WIC © HTA Vlissingen / Zeeuws Archief

Geschat aandeel: in 1660 waren er 7000 slaafgemaakten op Tobago, verdeeld onder 1500 overwegend Zeeuwse en Franse planters. Nieuw Walcheren bestond tussen 1628 en 1677.*

Weinig in Scarborough, de hoofdstad van het eiland Tobago, herinnert nu nog aan Nederlandse aanwezigheid, maar onder de straatstenen van Dutch Fort Road moeten de Zeeuwse bakstenen liggen waarmee Fort Sterrenschans werd gebouwd. Viermaal begonnen Nederlanders een kolonie op het eiland, daarbij gebruikmakend van slaafgemaakte Afrikanen en waarschijnlijk oorspronkelijke Taíno-bewoners.

De eerste poging was in 1628, door de Vlissingse burgemeester Jan de Moor, maar het meest succesvol was De Moors opvolger Cornelis Lampsins in 1654. Die had toen al ervaring met het koloniseren van het eiland Sint Maarten. Onder zijn bewind groeide Nieuw Walcheren uit tot een kolonie waarin duizenden slaafgemaakten werkten op plantages voor tabak, suiker en indigo.

Tobago werd ook begeerd door Fransen, Engelsen, Jamaicaanse piraten en Koerlanders (Letten, gesponsord met Amsterdams geld), dus er waren regelmatig aanvallen. Aan Dutch Fort Road in Scarborough (voorheen Lampsinsstad) staat nu een Engels fort van latere datum dat nog altijd uitkijkt over Rockly Bay (voorheen Lampsinsbaai) waar bij de laatste slag elf Zeeuwse schepen naar de bodem gingen, waaronder een met de slaafgemaakten uit de stad.

In Vlissingen kijkt een ander museum, het MuZEEum, juist uit over de haven van waaruit meermaals kolonisten naar Tobago vertrokken. Dat pand heet het Lampsinshuis, naar de familie die steenrijk werd door kolonisatie en slavenhandel. Toen de Lampsins het patroonschap over Tobago in 1676 verkochten, behielden ze vier plantages op het eiland. Op twee daarvan was het mogelijk om tweehonderd slaafgemaakten ‘te konnen employeren’.

*Goslinga, 1971; Menkman, 1940


Guyana (Berbice, Demary en Essequibo)

Landkaart van twee aan elkaar geplakte vellen van de Nederlandse WIC-kolonie Berbice, waarop aangegeven de plantages langs de rivieren Berbice en Canje. 1742 © Hendrik de Leth / Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: eind achttiende eeuw waren er in Guyana ongeveer evenveel slaafgemaakten als in Suriname: zo’n 60.000. Nederland had deze koloniën langs de ‘Wilde Kust’ tussen 1616 en 1815.*

In zijn speech eerde premier Rutte zwarte vrijheidsstrijders als Tula (Curaçao), Boni (Suriname) en One-Tété Lohkay (Sint Maarten). Als er meer aandacht voor het volledige Nederlandse slavernijverleden was geweest, zou ook de naam van Cuffy daartussen horen. Samen met anderen leidde hij in 1763 in Berbice de grootste slavenopstand tot dan toe in de wereld. Op dat moment waren er in die Nederlandse kolonie 3833 Afrikanen en 346 witte planters.

Berbice, Demerary en Essequibo liggen in het huidige Guyana, het buurland van Suriname. Deze plekken langs de zogenaamde Wilde Kust werden al vóór Suriname gekoloniseerd door Nederlanders. Twee eeuwen lang werkten tienduizenden Afrikaanse slaafgemaakten en vermoedelijk ook oorspronkelijke bewoners op de suikerplantages. Net als Suriname stonden de koloniën in Guyana internationaal bekend als plekken waar slaven zeer slecht af waren.

De opstand van Cuffy werd uiteindelijk neergeslagen. Hij pleegde zelfmoord. In hoofdstad Georgetown (voorheen Stabroek) staat een monument voor hem.

*B. Hoonhout 2020


Brazilië (Nieuw Holland)

De slavenmarkt in Recife. Zacharias Wagener, circa 1637-1641 © Staatliche Kunstsammlungen, Dresden

Geschat aandeel: volgens database slavevoyages.org vervoerden Nederlanders zeker 32.807 Afrikaanse slaafgemaakten naar Brazilië gedurende het bestaan van de kolonie (1630-1654).

De kaping van de zilvervloot door Piet Hein in 1628 bood de WIC financiële mogelijkheden. Met het geld werden koloniale bezittingen van de Portugezen veroverd, te beginnen met plantages in Brazilië in 1630. Daarna volgden slavenhavens en -forten in West-Afrika en Centraal-Afrika, zoals Elmina (Ghana) en Luanda (Angola).

Daarmee begon een nieuw hoofdstuk in het Nederlands slavernijverleden. In de drie decennia ervoor hadden Nederlandse kapiteins en koopmannen al geëxperimenteerd met allerlei vormen van slavenhandel, maar het bezit van plantages vroeg om een meer industriële aanpak – de driehoekshandel waarbij slaafgemaakten uit Afrika naar Zuid-Amerika werden vervoerd en de producten van de plantages weer in Europa werden verkocht. Johan Maurits van Nassau, gouverneur in Brazilië, importeerde jaarlijks tussen de vijftienhonderd en drieduizend slaafgemaakten. De WIC groeide halverwege de zeventiende eeuw uit tot de belangrijkste in slaven handelende macht van Europa.

In 1654 werd Brazilië weer volledig Portugees. Het was uiteindelijk een van de laatste landen die de slavernij afschaften, in 1888. Van de ongeveer twaalf miljoen Afrikanen die werden verhandeld in de Trans-Atlantische slavenhandel kwam naar schatting 37 procent in Brazilië terecht.


Ghana (Goudkust)

Jan Valckenburgh, directeur-generaal voor de WIC, geportretteerd met een tot slaaf gemaakte bediende, rond 1660 © Daniel Vertangen / Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: van de 565.952 slaafgemaakten die volgens database slavevoyages.org door Nederlanders werden verhandeld, kwamen er 88.219 aantoonbaar van de Goudkust.

Zouden de Nederlandse excuses voor het slavernijverleden niet ook naar de landen moeten gaan vanwaaruit de bevolking werd weggevoerd? Nederlandse handelaren stuwden de vraag naar mensen bij Afrikaanse slavenhandelaren flink op. Slachtoffers werden vaak landinwaarts geroofd in onderlinge oorlogen.

In 1637 veroverde de WIC het grootste slavenfort van Afrika, Elmina, op Portugal. Bovendien bouwden Nederlanders nog tussen de twintig en dertig van dergelijke forten op de Ghanese kust. Elmina bleef tot 1871 in Nederlandse handen en is sinds 1996 een museum over slavernij. Sommige familienamen in het dorp rond het fort dragen nog Nederlandse verwijzingen.

In 2017 bood Denemarken excuses aan Ghana aan voor het slavernijverleden.


Benin (Slavenkust)

IJzeren ketting om tot slaaf gemaakten te ketenen, uit Benin © Afrika Museum

Geschat aandeel: van de 565.952 slaafgemaakten die volgens database slavevoyages.org door Nederlanders werden verhandeld kwamen er 106.393 aantoonbaar van de Slavenkust.

De chirurgijn doet zijn werk zeer zorgvuldig, schrijft WIC-slavenhandelaar Willem Bosman in 1704 in zijn boek Nauwkeurige beschryving van de Guinese goud-, tand- en slavenkust. In Ouidah, de belangrijkste slavenhaven, worden de naakte mannen en vrouwen bijeengedreven en gekeurd. Missen ze een tand? Zijn ze verminkt? Besmet met de ziekte van Venus? Ondertussen, zo schrijft hij, ‘ligt een brandmerk in het vuur’, om de handelswaar mee op de borst te merken.

Misschien komt dat de lezer ‘wreed of barbaars’ voor, beseft Bosman. Maar ‘wij dragen zoveel mogelijk zorg dat ze niet te hard worden gebrand, voornamelijk de vrouwen’. Zijn gedetailleerde beschrijving gaat verder over hoe ze gevangen worden gezet, op water en brood, en dat wel zeshonderd slaven in een schip konden. Zo goedkoop mogelijk.

Het koninkrijk van Dahomey in de Baai van Benin was berucht om de slavenhandel. Van Ouidah wordt geschat dat er in totaal zo’n één tot twee miljoen mensen vandaan zijn vertrokken, gedwongen op weg naar de Nieuwe Wereld.

In 2000 bood de toenmalige president van Benin, Mathieu Kérékou, excuses aan voor de rol van het land in het slavernijverleden. Dat deed hij onder meer op verschillende plekken in de Verenigde Staten.


Sao Tomé & Principe

Kaart van het eiland San Thomé door Johannes Vingboons, circa 1665 © Nationaal Archief

Geschat aandeel: van de 565.952 slaafgemaakten die volgens database slavevoyages.org door Nederlanders werden verhandeld kwamen er 1065 aantoonbaar van Sao Tomé en Principe.*

Toen Cornelis de Houtman in 1595 met de allereerste koloniale vloot op weg was naar Zuidoost-Azië kwam hij voor de kust van West-Afrika vijf Portugese schepen tegen. Ze stonden onder het bevel van een Nederlandse kapitein en hadden een grotendeels Nederlandse bemanning. Ze vervoerden ‘Suijcker ende Swarten’ van het eiland Sao Tomé. Het is een van de vroegste vermeldingen van Nederlandse betrokkenheid bij slavenhandel.

Nederlandse handelaren hadden een voorkeur voor onbewoonde eilanden voor de Afrikaanse kust. Zo werd bij Senegal het eiland Gorée gebruikt als slavenhaven, net als Arguin bij Mauritanië. Voor de kust van Angola hadden Sao Tomé en Principe die functie. Maar ze waren in handen van de Portugezen. Driemaal probeerden Nederlanders Sao Tomé te veroveren. De eerste keer (1597-1598) was het de Zeeuwse koopman Balthasar de Moucheron, de tweede keer de Staten Generaal (1599) en uiteindelijk slaagde de WIC er kortstondig in, in 1641.

Het geregistreerde aantal slaafgemaakten dat van de eilanden werd weggevoerd lijkt laag, maar het gaat hier om de allereerste pogingen om de infrastructuur voor slavenhandel in handen te krijgen. Waarschijnlijk staat veel uit die periode niet in de boeken.

*Da Silva, 2014


Angola en Congo (Loango-Angolakust)

Houten beeldje door de Chokwe, uit Angola © Afrika Museum

Geschat aandeel: van de 565.952 slaafgemaakten die volgens database slavevoyages.org door Nederlanders werden verhandeld kwamen er 140.557 aantoonbaar uit Angola en Congo.*

Als Johan Maurits van Nassau in 1636 gouverneur wordt van Nederlands Brazilië, komt hij al snel tot de conclusie dat hij weinig met de veroverde suikerplantages kan aanvangen zonder werkkrachten. Hij wil het businessmodel van de Portugezen kopiëren: de driehoekshandel. Schepen varen vanuit Europa naar Afrika, kopen daar mensen in en stellen die aan de andere kant van de oceaan te werk op plantages. De producten worden vervolgens verkocht in Europa.

Maar Nederland heeft nog te weinig voet aan wal in Afrika om voor een zekere aanvoer van slaafgemaakten te zorgen. Dus stuurt Johan Maurits in 1641 een vloot naar Angola, de voornaamste leverancier voor de Portugezen. Daar vinden de Nederlanders een bijzondere bondgenoot in koningin Nzinga, die uit haar koninkrijk is verstoten door de Portugezen omdat ze het christendom afwijst. Ze wil wel samenspannen tegen haar vijand.

Samen met haar zussen voert ze een sterk leger aan dat voor een belangrijk deel uit vrouwen bestaat. Ze kent de wereld van de slavenhandel goed. Tussen 1641 en 1648 weet de WIC zich te vestigen in Luanda en komt de lucratieve driehoekshandel op gang, gebaseerd op mensonterende slavernij. Onder bewind van Maurits worden minstens 24.000 mannen, vrouwen en kinderen naar Brazilië vervoerd, vooral vanuit Angola. Zonder Angolese slaven houdt Nederlands Brazilië geen stand. Na 1648 wordt Congo de belangrijkste plek voor Nederlanders om slaafgemaakten te halen.

Johan Maurits van Nassau had ook zelf slaafgemaakten in bezit, die hij brandmerkte met zijn monogram. Bovendien vulde hij zijn vorstelijke WIC-salaris aan met inkomsten uit slavenhandel. Gebruikmakend van Portugese schepen voerde hij Afrikanen illegaal Brazilië in.

*Heywood en Thornton, 2007; mauritshuis.nl


Zuid-Afrika (Kaapkolonie)

Jan van Riebeeck landt in Tafelbaai in 1652, getekend rond 1850 door Charles Bell © The National Library of South Africa

Geschat aandeel: tussen 1652 en 1808 zouden er 63.000 slaafgemaakten zijn geïmporteerd naar de Kaapkolonie.*

Toen Jan van Riebeeck in 1652 een verversingsstation bij Kaap de Goede Hoop moest opzetten voor de VOC, verzocht hij vrijwel direct om slaven. De VOC richtte zich echter vooral op Batavia, dus duurde het nog tot 1658 voordat er een significante groep slaafgemaakten op de Kaap arriveerde. In dat jaar overviel het schip De Amersfoort voor de Angolese kust een Portugees slavenschip. Van de vijfhonderd Angolezen nam het de helft mee. Van hen was twee derde nog in leven toen ze de Kaap bereikten. Het waren voornamelijk kinderen. Datzelfde jaar arriveerde ook het schip de Hasselt met 228 West-Afrikanen.

Hoewel de eerste slaafgemaakten dus van de bekende West- en Centraal-Afrikaanse kusten kwamen, was Kaap de Goede Hoop een VOC-onderneming, met de blik naar het oosten. De tot slaaf gemaakten kwamen daarna voor grofweg een kwart uit Indonesië, een kwart uit India en een kwart uit Madagaskar. Het resterende deel kwam uit andere delen van Afrika. De handel ging twee kanten op: er werden ook slaafgemaakten vanuit de Kaapkolonie naar Batavia verscheept.

De slaafgemaakten in dienst van de VOC werkten vooral in de moestuinen van Kaapstad, daarnaast hadden individuele kolonisten vooral hun eigen slaafgemaakten voor het werk in huishoudens en op plantages. Er kwam nog een opmerkelijke migratiestroom op gang: die van afzwaaiende VOC-dienaren met hun slaven. Als hun tijd erop zat in Batavia wilden zij graag hun slaven meenemen naar Nederland, maar dat werd al snel verboden. Wel mochten zij ze meenemen naar de vaste tussenstop bij de Kaap om ze daar te verkopen.

Dat gebeurde overigens niet altijd, en men smokkelde ze alsnog mee naar de Republiek. Begin achttiende eeuw werden de verboden aangescherpt, want in de Republiek, waar slavernij officieel niet bestond, waren Aziaten en Afrikanen niet welkom ‘in ’t reguard der voorttelinge’ (met het oog op voortplanting).

*Vink, 2003; Baay, 2015


Madagaskar

Het slavenschip De Leijdsman werd gebruikt tussen de Kaapkolonie en Madagaskar © The Western Cape Archives and Records Service (WCARS)

Geschat aandeel: geen betrouwbare schattingen. Zeker tienduizenden. Hoewel er geen permanente handelspost was, werd Madagaskar voor de VOC een belangrijke plek om slaafgemaakten te halen.*

Al op de allereerste Nederlandse handelsreis naar Azië werden twee jongens (Lourens en Madagascar) op het eiland Madagaskar tot slaaf gemaakt. Vroeg in de ontwikkeling van Nederlands-Indië blijft Madagaskar, evenals Mozambique, lange tijd een populaire plek om meer slaven te halen. Zo verzucht gouverneur-generaal Gerard Reynst in 1615 in een verzoek aan het VOC-bestuur: ‘O, conde ick maer slaven becomen’, en stuurt hij meerdere schepen naar Madagaskar om ze te halen.

Op het eiland zou lange tijd geen Europese natie zich permanent vestigen. Piraterij en mensenhandel tierden er welig. Misschien verklaart dat waarom Madagaskar vooral op projectbasis lijkt te fungeren als slavenleverancier voor Nederlanders. Zo heeft de VOC op verschillende momenten slaafgemaakten nodig voor de mijnen van Silida op Sumatra en de compagnie haalt die consequent uit Madagaskar, met steeds tweehonderd tot driehonderd tegelijk.

Een ander project waarvoor Malagassiërs worden ingezet laat zien hoe wijdvertakt het netwerk van de slavenhandel is. Alle meer dan duizend slaafgemaakten die tussen 1665 en 1704 direct vanuit Afrika naar New York werden verscheept kwamen helemaal uit Madagascar. Hoewel Nieuw Amsterdam in die periode net is overgenomen door Engeland, zijn verschillende schepen in Nederlandse handen. Voornamelijk Frederick Philipse (Frederick Flypsen, geboren in Bolsward) bestiert de lijn Madagascar-New York. Samen met zijn vrouw Margaret Hardenbroeck de Vries groeit hij uit tot een van de rijkste slavenhandelaren van New York.

*Baay, 2015; Van Rossum, 2020; Mosterman, 2021


Mauritius

Kamp van de Nederlanders op Mauritius, 1598 © Atlas van Stolk / Rijksmuseum

Geschat aandeel: onbekend. Zeker duizenden.*

De Portugezen gebruikten het al als tussenstop, maar toen Nederlanders in 1598 Mauritius bereikten, was het nog altijd onbewoond. Ze vonden er dodo’s (‘walghvogels’) die zich makkelijk lieten vangen. Tegenwoordig wonen er ruim 1,2 miljoen mensen op Mauritius. Hun geschiedenis begint met de kolonisatie van het eiland door Nederlanders in de zeventiende eeuw. Men begon er suikerplantages en haalde slaafgemaakten uit Madagaskar en Zuid-Afrika om daar te werken.

Vanaf het begin wilde het niet erg vlotten met de Nederlandse kolonisatie. In 1642, bijvoorbeeld, werden 105 slaafgemaakten naar het eiland gebracht, van wie er 52 vluchtten en zich verschansten in de bergen, iets wat in de jaren daarna vaker gebeurde. Ook ontstonden er meerdere slavenopstanden en werd het eiland geteisterd door droogtes, piraten, cyclonen en ziekten. Uiteindelijk verliet de VOC Mauritius weer in 1710, ontbost en ontdodood, maar wel nog altijd dunbevolkt door gevluchte slaven en gestrande zeelieden. Korte tijd later werd het een Franse kolonie, die opnieuw vooral dreef op slavernij.

*Vink, 2003


India (Voor-Indië)

Gezicht op de haven van Surat in Gujarat tijdens een gevecht tussen Engelse en Hollandse VOC-schepen, rond 1670 © Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: alleen al aan de Coromandelkust werden tussen 1622 en 1696 20.000 mensen verkocht.* Het totaal aantal Indiase slaafgemaakten uit VOC-gebied ligt vele malen hoger, mogelijk honderdduizend mensen.**

Voor-Indië noemde de VOC het, en het bestond grofweg uit Surate (Noordwest-India), de Malabarkust (Zuidwest-India) en de Coromandelkust (Zuidoost-India). Daarmee had Nederland langs de gehele kust van het huidige India florerende handelsposten. Twee eeuwen lang voorzag de regio de VOC van tienduizenden slaafgemaakten. Toen Jan Pieterszoon Coen in 1618 gouverneur-generaal van de VOC werd en Batavia stichtte, vroeg hij het bestuur in de Republiek regelmatig om het stimuleren van slavenhandel. De werkkrachten moesten voortaan niet alleen uit Afrika gehaald worden, maar ook uit Azië. Onder meer in groten getale uit het huidige India.

Als een van de eerste voorbeelden daarvan komt in 1622 het schip Nieuw Zeelandt in Batavia aan vanaf de Coromandelkust. Het schip was vertrokken met het onwaarschijnlijke aantal van 1167 slaafgemaakten aan boord. Van hen bereikten 930 levend Batavia. Het zijn aantallen die in de Trans-Atlantische slavenhandel nooit voorkomen, daar worden schepen met hoogstens zevenhonderd zielen volgestopt. Mogelijk mede door de kortere afstanden worden dergelijke experimenten wel op de Indische Oceaan ondernomen.

In de jaren na 1622 gingen er jaarlijks slavenschepen heen en weer tussen Batavia en de Indiase kust. Veelal werkten slaafgemaakten aan de infrastructuur van de jonge kolonie in Zuidoost-Azië. Ondertussen ontstaat er ook in de Indiase handelsposten van de VOC een permanente gemeenschap van slaafgemaakten. Zo waren er alleen al in hoofdstad Cochin aan de Malabarkust in de tweede helft van de achttiende eeuw zo’n dertienhonderd slaafgemaakten in Nederlandse dienst.

Overigens bleven Indiërs ook in de latere koloniale geschiedenis van Nederland een belangrijke rol spelen. Toen de praktijk van slavernij in 1873 stopte in Suriname, kwam nog datzelfde jaar een migratiestroom op gang van Indiase contractarbeiders, die onder nauwelijks betere omstandigheden de werkzaamheden op de plantages overnamen.

*Vink, 2003
**Van Welie, 2008; Baay, 2015; Van Rossum, 2020; Colenbrander, 1934


Sri Lanka (Ceylon)

Gezicht op een veerhuis bij de ‘Grote Pas’ bij Colombo, rond 1750 © Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: in het redelijk goed onderzochte steekproefjaar 1688 zijn er in VOC-kolonie Ceylon 5500 slaafgemaakten. Ceylon was vooral ook een belangrijke doorvoerhaven.*

Na zijn eerste termijn als gouverneur-generaal laat J.P. Coen in 1622 in Batavia een uitvoerige instructie achter voor zijn opvolger Pieter de Carpentier. Daarin staat onder meer dat zodra de wind naar zuidoost draait, hij direct ‘verscheyden schepen na[ar] Ceylon’ en ‘de gansche custe van Coromandel tot in Bengaele’ moet sturen. Om daar ‘sooveel slaeven ende slavinnen, insonderheyt jongelieden, op te coopen als te becomen sijn ende de schepen voeren connen’. De slaafgemaakten waren onder meer nodig om de Banda-eilanden opnieuw te ‘peupleren’ (bevolken), omdat Coen de bewoners daar vrijwel geheel had uitgeroeid en gedeporteerd.

Het eiland Ceylon (Sri Lanka) was al vroeg in de ontwikkeling van de VOC een belangrijke plek om slaafgemaakten te halen. De eerste decennia maakten ook de Portugezen er nog aanspraak op. Om daar een eind aan te maken, ondernam de VOC rond 1656 een reeks veroveringstochten en volgde in 1658 een beleg van zeven maanden op hoofdstad Colombo. Door het geweld was de veroverde regio dunbevolkt. Een oplossing werd gevonden aan de Coromandelkust van India. Daar heerste hongersnood, die werd aangegrepen om tussen 1659 en 1661 minstens tienduizend mensen tot slaaf te maken. Zeker de helft kwam in Ceylon terecht.

*Van Rossum, 2020; Colenbrander, 1934


Bangladesh (Bengalen)

De handelsloge van de VOC in Hougly. Bengalen, 1665 © Hendrik van Schuylenburgh / Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: zeker meer dan tienduizend. Alleen al tussen 1626 en 1662 werden jaarlijks waarschijnlijk 150 tot 400 slaafgemaakten van de Bengaalse kust gehaald.*

In zijn baanbrekende boek, waarin Nederlanders voor het eerst over Portugees-Azië konden lezen, schreef Jan Huygen van Linschooten in 1596 dat Bengalezen ‘de quaetste slaven’ (slechtste slaven) van Indië waren. Toch zouden Nederlanders ze massaal gaan kopen.

Ze werden door Aziatische handelaren geroofd uit dorpen langs de Ganges en daarna naar VOC-handelsposten als Arakan en Hougly gebracht. Van daaruit kwamen Bengaalse slaafgemaakten in Batavia, Kaapstad en andere delen van het VOC-imperium terecht. Ze zijn in archieven vaak terug te vinden onder de ‘achternaam’ Van Bengalen.

Zo arriveert Ansiela van Bengalen in 1656 al in Kaap de Goede Hoop, als een van de eerste slaafgemaakten aldaar. Ze wordt te werk gesteld in het huishouden van Jan van Riebeeck en raakt zwanger van een Nederlandse man. Van Riebeeck verkoopt Ansiela (ook wel Angela genoemd) vlak voor zijn vertrek naar Batavia aan Abraham Gabbema. Daar raakt zij opnieuw meermaals zwanger door een VOC-dienaar. Wanneer het gezin Gabbema in 1666 de Kaap verlaat, wordt Ansiela als een van de eerste slaafgemaakten vrijgemaakt. Ze trouwt en krijgt nog zes kinderen.

Ansiela, een vrouw uit wat nu Bangladesh is, wordt ook wel een oermoeder van veel Zuid-Afrikanen genoemd. Als uitzondering op de regel wist zij zich uit slavernij op te werken in de kolonie. In 1720 sterft ze als rijke vrouw. Haar eerste dochter, de in slavernij geboren Anna de Coningh, groeit uit tot een vrije welvarende vrouw, die zelf een wijnboerderij en een groot aantal slaven bezit.

*Dijk, 2008; mijngelderland.nl: Ansiela van Bengalen en Anna de Coningh


Myanmar (Arakan)

Het Koninklijk Paleis in Arakan, 1676 © Wouter Schouten / Nationaal Archief

Geschat aandeel: minstens 11.556 mannen, vrouwen en kinderen werden tussen 1624 en 1665 verkocht in Arakan.*

Het koninkrijk Arakan was vrijwel constant in oorlog met de Bengalen, waarbij de laatsten tot slaaf werden gemaakt. De VOC nam de bestaande slavenhandel deels over van de Portugezen en sloot contracten met de koning van Arakan voor gegarandeerde leveranties. De compagnie stimuleerde zo de slavenhandel.

De prijzen van slaafgemaakten fluctueerden enorm en verschilden per plek. In een goedkoop jaar was vier gulden soms genoeg voor één persoon, in een duur jaar kon het veertig zijn. In Arakan werd per slaafgemaakte uit Dianga gemiddeld het volgende betaald:

mannen: 16 tot 18 gulden;
vrouwen: 9 tot 16 gulden;
jongens: 12 tot 16 gulden;
meisjes: 9 tot 14 gulden.

De kosten van de ‘negotie in menschen vleys’ werden zorgvuldig afgewogen. Kinderen jonger dan drie jaar waren goedkoop, maar de VOC-dienaren berekenden dat het nog even duurde voordat een zuigeling kon worden ingezet voor fysiek werk. En dan was er nog het risico van verliezen onderweg. In 1625 keerden de VOC-schepen de Medenblicque en de Jaeger terug op de Coromandelkust van een slavenreis naar Arakan. De 130 slaafgemaakten die van boord gingen, waren ‘het restant’ van 540 ‘stuks’.

*W. O. Dijk, 2008; Baay, 2015


Indonesië (Nederlands-Indië)

Silhouet van Flora, een tot slaaf gemaakte vrouw uit de huishouding van Jan Brandes. Batavia, rond 1780 © Jan Brandes / Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: in steekproefjaar 1688 waren er in Batavia 26.000 slaafgemaakten, 3700 op de Banda-eilanden en 1500 in Makassar. In totaal moeten er tussen 1600 en 1860 honderdduizenden mensen in slavernij hebben geleefd onder VOC-bewind.*

De dappere Phillipe van Manilha en Jan Blockauw, twee Filippijnse slaven, pleegden verzet in Batavia door brand te stichten. Ze werden gefolterd tot ze schuld bekenden en daarna levend verbrand. Ariaen van Macassar was verliefd geworden op een van de slavinnen van zijn meester. Die had dat meisje echter uitverkoren als ‘njai’, een gangbare vorm van seksuele slavernij onder VOC-dienaren. Ariaen ontstak in woede en bracht het meisje om het leven en probeerde hetzelfde met zijn meester te doen. Zijn straf: kruisiging, het afkappen van de rechterhand, zijn lijf werd bewerkt met een gloeiende tang waarbij vlees uit zijn borst werd gehaald, en hij werd levend geradbraakt.

Beide voorbeelden staan in het boek Daar werd wat gruwelijks verricht van Reggie Baay die in 2015 voor het eerst een goed overzicht gaf van slavernij in Nederlands-Indië. In het verleden is het beeld ontstaan dat de slavernij rond de Indische Oceaan milder zou zijn dan de plantage-slavernij rond de Atlantische Oceaan. In VOC-gebied waren minder plantages en was vooral sprake van huisslaven. Maar weinig wijst op een werkelijk beter lot voor de Aziatische slaafgemaakten. De wreedheid van de VOC-dienaren deed niet onder voor die van de WIC-dienaren.

Bovendien waren er ook in Nederlands-Indië wel degelijk plantages waar slaafgemaakten werkten, en werden zij ingezet voor de bouw van forten, infrastructuur en werk in de mijnen. Slechts een klein deel van de totale slavenpopulatie was in dienst van de compagnie zelf, veel meer slaafgemaakten waren het particuliere bezit van de VOC-dienaren. Voor hen golden ‘huisslaven’ ook als statussymbool.

Batavia was de belangrijkste slavenhandelshaven rond de Indische Oceaan. Je kon er slaafgemaakten treffen uit alle hoeken van de Indische wereld. Velen kwamen uit oorlogen, rooftochten en hongersnoden op eilanden uit de regio: Celebes, Bali, Sumatra, de Molukken en Nieuw-Guinea. Een belangrijk deel kwam ook van verder weg: Voor-Indië en Oost-Afrika.

In Nederlands-Indië werd slavernij afgeschaft in 1860, maar dat gold niet voor alle eilanden. Bali was pas in 1877 aan de beurt. In 1910 kwam nog slavernij voor op verschillende eilanden. In 1914 werd slavernij afgeschaft op het eiland Samosir, als laatste in het Koninkrijk der Nederlanden.

*Van Rossum, 2015


China

Moord op Chinezen te Batavia, 1740 © Jacob van der Schley / Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: onbekend. In elk geval honderden in 1623.*

Op 10 februari 1623 noteerde Willem IJsbrantsz. Bontekoe in zijn beroemd geworden verslag: ‘Vonden twee verlaten dorpen en staken die in brand.’ Twee dagen later schreef hij: ‘Ondernamen we weer een landtocht met vijftig gewapende mannen; we stroopten twee dorpen af.’ Hij nam deel aan een ware strooptocht langs de Chinese kust, in opdracht van J.P. Coen. Daarbij maakte hij ook mensen buit.

In mei 1623 had Bontekoe op een zeker moment ‘ettelijke honderden Chinezen aan boord’. Hij begon het nu een beetje gevaarlijk te vinden, want zelf hadden ze slechts vijftig gezonde mannen. Dus besloot Bontekoe ze naar de Pescadores (eilanden bij Taiwan) te brengen, waar de VOC een fort bouwde.

Daar werden ze ‘twee aan twee aan elkaar vastgemaakt’ om te werken aan het fort. ‘Tegen de tijd dat het fort klaar was, waren er wel veertienhonderd; de meesten werden toen naar Batavia gebracht en daar verkocht.’ Pescadores was het hart van de operatie. ‘(…) we voeren er af en aan, namen alle Chinezen gevangen die we maar te pakken konden krijgen (…).’

Bontekoe’s relaas is uitzonderlijk. Chinezen werden doorgaans niet tot slaaf gemaakt, wel waren ze soms slavenbezitters in Batavia. China was een belangrijke handelspartner van de VOC. Dat Chinezen evenwel altijd een kwetsbare groep in Batavia bleven, blijkt wel uit de massamoord van 1740. In de jaren ervoor waren veel Chinezen werkloos geworden. De VOC wilde dat oplossen door maar weer eens een volk te deporteren, alle werklozen zouden naar Ceylon (Sri Lanka) worden overgezet. Toen de Chinese bevolking ervan hoorde, kwam er verzet. De angst voor een Chinese opstand leidde tot een maniakale moordpartij binnen en buiten de stadsmuren. Tussen vijf- en tienduizend Chinezen werden vermoord.

*Rosenboom, 2002


Taiwan (Formosa)

Zeventiende-eeuwse aquarel van VOC-fort Zeelandia op het eiland Formosa uit de Atlas Blaeu © Wikimedia

Geschat aandeel: onbekend. Tussen 1624 en 1662 was de VOC aanwezig op Taiwan en omliggende eilanden. Daarbij werd een deel van de bevolking vermoord en gedeporteerd. De VOC stelde er ook slaafgemaakten te werk, onder meer uit Vietnam.*

De genocide op de Indonesische Banda-eilanden door J.P. Coen is berucht, maar dat is niet de enige volkerenmoord die de VOC pleegde. De bewoners van Lamey (het huidige Xiaoliuqiu), een eilandje voor de kust van Taiwan, moesten het ook ontgelden.

Het begon met het schip de Gouden Leeuw, dat in 1622 na een strooptocht langs de Chinese kust naar Batavia voer. Bij Lamey legde het aan voor vers water, waarna de ongeveer vierhonderd bewoners de opvarenden waarschijnlijk hebben vermoord. In 1633 volgde een vergeldingsactie, tevens bedoeld om de Lameyanen het christendom op te leggen. Maar de bewoners verscholen zich in de vele grotten, dus brandde de VOC-expeditie alleen het dorp af.

De Lameyanen werden afgeschilderd als moordzuchtige barbaren, en in 1636 volgde een nieuwe missie. Opnieuw vluchtten de Lameyanen naar de grotten. Maar nu waren de Nederlanders voorbereid en begonnen de bewoners uit te roken met zwavel. Dagenlang hoorde ze hen schreeuwen. Tussen tweehonderd een driehonderd mensen stikten, 323 werden gevangen genomen. Later werden in verschillende expedities nog meer mensen gedeporteerd. Ze kwamen vooral in Sincan terecht, de belangrijkste Nederlandse handelspost op Taiwan, waar ze bedienden werden. Een aantal werd naar Batavia gestuurd.

In 1645 deporteerde de VOC de laatste vijftien bewoners. Het ontvolkte eiland zelf werd verhuurd aan Chinezen voor kokosnotenteelt. Uiteindelijk zijn er naar schatting vierhonderd Lameyanen vermoord en zevenhonderd gedeporteerd, van wie de meesten vroeg stierven. Van een aantal Lameyaanse kinderen die bedienden werden, is bekend dat ze eerst drie jaar moesten werken voor hun eten en kleding, en dat ze pas daarna een klein loon kregen. Sommige Lameyanen wisten op te klimmen op de sociale ladder. Zo kwam Jacob Lamey van Taywan zelfs in Amsterdam terecht, waar hij tweemaal trouwde met een Nederlandse vrouw.

*Chiu, 2007


Japan

Jan Cock Blomhoff was ‘opperhoofd’ van de handelspost Deshima in Japan, 1817. Hier met zijn gezin hun min en twee tot slaaf gemaakte bedienden © Ishizaki Yushi / Rijksmuseum Amsterdam

Geschat aandeel: op het piepkleine stukje Japan dat de VOC mocht gebruiken, was waarschijnlijk constant een aantal (niet-Japanse) slaafgemaakten in dienst.*

Twee eeuwen lang sloot Japan zich volledig af van de buitenwereld. Slechts één buitenlandse handelspartner werd onder strikte voorwaarden geduld: de VOC. Op het kunstmatige eilandje Deshima voor de kust van Nagasaki, een gebied ter grootte van de Amsterdamse Dam, woonden VOC-dienaren. Zij mochten er niet zonder toestemming komen of gaan en kwamen nooit aan de overkant, afgezien van een verplichte jaarlijkse reis naar de Shogun. Vrouwen waren er al helemaal niet welkom, behalve prostituees uit Nagasaki.

Van een aantal reizen van Batavia naar Deshima zijn de monsterrollen bewaard gebleven, waarop in elk geval tussen 1781 en 1794 op zeven schepen ook 145 slaafgemaakten worden vermeld, in dienst van het hogere compagniespersoneel. Via Batavia kwamen onder meer slaafgemaakten uit Makassar, Bali, Siam, Timor en Ambon in Japan terecht. Er is geen aantoonbare invloed van de VOC op slavenhandel in Japan, maar Deshima geeft vooral weer hoe vertakt het netwerk van de VOC was waarbinnen slaafgemaakten werden vervoerd.

Enkele jaren geleden werd nog een bijzondere opvarende uit de Deshima-dagregisters opgetekend. In 1647 was een van de laatste levende dodo’s van Mauritius aan boord van de Jonge Prins, bedoeld als cadeau voor de Shogun.

*Van Rossum, 2015


Verder lezen


Verantwoording en bronnen

De cijfers van slavevoyages.com zijn verkregen op 17 januari 2023. Verder is voor dit overzicht gebruikgemaakt van veel verschillende andere bronnen. Waar die niet expliciet in het artikel genoemd zijn, wordt verwezen naar onderstaande bronnenlijst. Historicus Matthias van Rossum gaf advies bij dit onderzoek.

  • Baay, R. (2015), Daar werd wat gruwelijks verricht
  • Chiu, H.H. (2007), The Colonial ‘Civilizing Process’ in Dutch Formosa, 1624-1662
  • Colenbrander, H.T. (1934), Jan Pietersz. Coen: Levensbeschrijving
  • Da Silva, F.R. (2014), African Islands and the Formation of the Dutch Economy: Arguin, Gorée, Cape Verde and Sao Tomé, 1590-1670. In Interntational Journal of Maritime History
  • Dijk, W.O. (2008), An End to the History of Silence? The Dutch Trade in Asian Slaves: Arakan and the Bay of Bengal, 1621-1665. In de nieuwsbrief van IIAS (#46)
  • Douma, Michael J. (2022), Estimating the Size of the Dutch-Speaking Slave Population of New York in the Eighteenth Century. In Journal of Early American History
  • Goslinga, C.C. (1971), Dutch in the Caribbean, and on the Wild Coast, 1580-1680
  • Heywoord, L.M. en Thornton, J.K. (2007), Central Africans, Atlantic Creoles, and the Foundation of the Americas, 1585-1660
  • Hoonhout, B. (2020), Borderless Empire
  • Menkman, W.R. (1940), Tobago: Een bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche kolonisatie in tropisch Amerika. In De West-Indische Gids
  • Mijngelderland.nl
  • Mosterman, Andrea C. (2021), Spaces of Enslavement
  • Rosenboom, T. (2002), Het journaal van Bontekoe. Hertaald door Thomas Rosenboom
  • Rossum, M. van (2020), The Dutch East India Company and Slave Trade in the Indian Ocean and Indonesian Archipelago Worlds, 1602-1795
  • Rossum, M. van (2015), ‘Vervloekte goudzugt’: De VOC, slavenhandel en slavernij in Azië. In The Low Countries Journal of Social and Economic History (vol. 12)
  • Vink, M. (2003), The World’s Oldest Trade: Dutch Slavery and Slave Trade in the Indian Ocean in the Seventeenth Century. In Journal of World History (juni 2003)
  • Welie, R. van (2008), Slave Trading and Slavery in the Dutch Colonial Empire: A Global Comparison . In Nieuwe West-Indische Gids