Componist en criticus Konrad Boehmer was het hardst denkbare bewijs tegen het vooroordeel dat Duitsers humorloos zijn. Ik schoot al in de lach als ik hem zag. Dat was zo sinds ik hem in Amsterdam met zijn van binnenpret vervulde dictie en een net niet helemaal verdwenen Duits accent had horen lispelen: ‘Ik zie de heer Schat. Maar de heer Schat ziet mij niet, en ik weet ook, hoe dat komt.’ Ik ook. Boehmer had op de radio net uitgelegd dat Peter Schat zijn roem slechts aan zijn ingezonden stukken dankte, en hij genoot van het effect.
Vanaf 1968, toen hij als muziekmedewerker bij Vrij Nederland werd aangenomen, had de kersverse immigrant dr. Konrad Boehmer uit volle borst rancunes gezaaid die levenslang bleven hangen. ‘Een aangenaam, aimabel mens’, zei zijn boezemvriend Willem Breuker, ‘maar dat zien de meeste mensen niet in hem.’ In zijn muziek, die hoge drempels opwierp, voelden ze de warmte evenmin. Maar die gehate criticus was ook de geliefde docent aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag, waar hij als leraar muziektheorie en muziekgeschiedenis, en later als hoofd van de afdeling sonologie, generaties studenten opleidde.
Boehmer was van publicist tot Buma-bestuurder zoveel tegelijk dat zijn componeren enigszins buiten beeld raakte. In Duitsland kreeg hij in 1983 de Liebermann Prijs voor zijn opera Dr Faustus, in het dorp Nederland werd hij nooit one of the boys. Diepe loyaliteit had hij natuurlijk niet gekweekt bij componisten en critici, die hij in VN en later in zijn radiorubriek Muziekspiegel met diabolisch genoegen onder het vergrootglas legde. Dat zijn premières vaak in het buitenland plaatsvonden, hielp ook niet: Apocalipsis cum figuris voor elektronica, ensemble en popzangers (1984) in Donaueschingen, Dr Faustus in 1985 in Parijs, het orkestwerk Dr Fausti Höllenfahrt in 2006 in Würzburg. Behagen was hoorbaar niet zijn hoogste doel. Boehmers elektro-akoestische muziek bleef hermetisch complex, met soms een wrange volkse twist. In Apocalipsis, een ondoorgrondelijk, apocalyptisch hoorspel, duiken in uitputtend zeurende close harmony de stemmen op van Doe Maar-leden Henny Vrienten, Ernst Jansz en Jan Hendriks. Terwijl hij wist wat leven op de bühne was. Zijn opera Woutertje Pieterse (1987) is echt theater. Twee zielen: klassieke Duitse intellectueel, opstandig kind.
Hij had te veel gezien om niet verscheurd te raken. De halfwees Boehmer – zijn ‘superfoute’ vader sneuvelde in de oorlog – maakt in zijn geboortestad Berlijn onder toezicht van geallieerde bezetters de transformatie van nazistaat naar het communistische Oost-Duitsland mee, waar hij tot zijn verhuizing naar Keulen in 1951 zal blijven. Hij doet daar de afkeer van Amerikanen op die hem in de tijd van de Vietnamoorlog als zoveel geschokte intellectuelen tot het maoïsme zal bekeren. ‘Ze trakteren kinderen op kauwgum en sinaasappels in ruil voor loyaliteit aan hun systeem. Ze kunnen zich de wereld niet anders voorstellen’, zegt Boehmer in 1985 tegen Ischa Meijer, ‘dan dat je iemand anders deelgenoot maakt van je eigen primitieve vorm van consumptie.’ Zijn afschuw zal zich later keren tegen een ook al Amerikaanse massacultuur die muziek tot marktwaar degradeert. Zijn sympathie ligt van jongs af aan bij hoogdrempelige onrendabelen als Webern en Schönberg. Avant-garde en cultuurkritiek blijven in zijn perceptie nauw verbonden. Kunst is verzet tegen het laffe burgerdom dat oorlog voert en alles vlak maakt. Al het muzikale is politiek, weet hij in 1972: ‘In letzter Instanz bedeutet das nicht, politische Musik zu komponieren, sondern Musik politisch zu komponieren.’ Het lukt niet helemaal. Tussen het elitair-absolute kunstideaal en de wens het volk te dienen groeit een frictie die ook hij niet weg kan nemen. ‘Het allesverlossende werk voor het proletariaat schrijven, we hadden geen notie hoe je dat moest doen.’
Al op zijn zeventiende ontmoet Boehmer Karlheinz Stockhausen, die hem vraagt zijn leerling te worden, wat hij uit aversie tegen de goeroe in de hooggeschatte meester afslaat. Zijn bestemming is de elektronische muziek. In 1958 hoort hij in Brussel Poème electronique van Varèse. ‘Alsof je op een andere planeet landde, dat heeft een gigantische indruk op me gemaakt. Dat blijft een psychische motor.’ Tot in het ensemblestuk Echelon, dat hij in 2001 voor Sonic Youth schrijft, klinken de echo’s door: vreemde, onbereikbare klanken die zich stoer verzetten tegen gemakzuchtige consumptie. Met Willem Breuker produceert hij een geprezen cd-anthologie met elektronische muziek.
Boehmer gaat na zijn breuk met Stockhausen in de leer bij Gottfried Michael Koenig. Hij werkt in de elektronische studio van de wdr en assisteert bij de instudering van Luigi Nono’s opera Intolleranza Bruno Maderna, die in 1963 met het Kölner Rundfunk-Sinfonieorchester de eerste uitvoering verzorgt van Boehmers Position (1960-1961) voor tape en orkest. Intussen studeert hij muziekwetenschap in Keulen, waar hij in 1966 promoveert op zijn dissertatie Zur Theorie der offenen Form in der neuen Musik. Een week later vertrekt hij uit walging over het kleinburgerlijke en voor homoseksuelen ondraaglijke Duitse klimaat naar Nederland, waar hij op uitnodiging van Koenig zal werken aan zijn elektronische compositie Aspekt. Hij vestigt zich in Amsterdam; de rest is geschiedenis.
Aan zijn nagelaten geschriften zal het nageslacht een dagtaak krijgen. De Duitse uitgeverij Pfau heeft een driedelige uitgave in de pijplijn. Deel 1, 445 pagina’s, heb ik van Konrad nog cadeau gekregen met een typerende opdracht. ‘Bim, Bam, Boehmer: Boem!’ Het boek heb ik gelezen. Bloedige ernst, veel Hegel en Adorno. Maar je hoort zijn onsterfelijke schaterlach tussen de regels door.
Beeld: Amsterdam 1986 (Hans van den Bogaard / HH).