Ik had een verzameling aantrekkelijke boeken uitgestald, en ik heb een heerlijke dag in de zon gezeten. Ik hoefde zes uur lang niets te doen. Daarna moest ik wel weer alles inpakken, maar na zes uur rust was dat een prettige bezigheid.

Nu deden mijn geliefde en ik opnieuw mee. We hadden van zolder allerlei spullen naar beneden gesjouwd van mijn overleden tante, waarvan we indertijd hadden besloten dat ze terecht moesten komen bij mensen die er plezier aan zouden beleven.

Maar tegenwoordig is iedereen aan het opruimen. De generatie van mijn ouders heeft degelijke spullen in huis gehaald, meubels, serviesgoed, van alles, maar niemand die nu een huis inricht hecht belang aan degelijkheid. Dus de kringloopwinkels en de uitdragerijen staan vol. En vorige week werd de alom aanwezige koopwaar van de vorige generaties dus even aangevuld op de opritten van ons dorp.

Ik geloof in contrastwerking. Onze aandacht wordt getrokken door dingen die bewegen of die lawaai maken, maar als ze dat niet doen, moet je zorgen voor een verrassende afwisseling in de presentatie. Daarom hadden we niet alleen schaaltjes, sigarettenkokers en nooit uitgepakte puzzels, maar ook een paar mooie stukken art deco-glas uit Murano. Een paar klanten vonden ze prachtig, maar die hadden er niks voor over.

We kregen ongevraagde raad van iemand die langskwam. Die keek vol afkeer naar onze handel en zei: opruimen is iets anders dan verkopen. Toen pakte iemand anders een massief houten varken op dat vermoedelijk uit de etalage van een slager kwam, een ontroerend oud ding, en vroeg: wat willen jullie daarvoor hebben? Omdat ik onze vraagprijs niet durfde te zeggen, vroeg ik: wat is het u waard? Ja, weet ik niet. Ik opper voorzichtig: een tientje? Een tientje! Nee, dat mag niet van mijn man.

Dat leek me zoiets als: dat mag niet van mijn geloof. Dus ik had weer wat om over na te denken. En zo verkochten we de oude brievenbus niet, en ook geen stoelen die voor de oorlog modern waren geweest, niet het gereedschap van mijn grootvader en ook niet de op schaal nagebouwde hooiwagen.

Er werd geklaagd bij alles wat volgens ons meer moest kosten dan een euro. ‘Die ouwe snijbonenmolen? Ik kan niet eens zien of de messen nog wel scherp zijn.’ Alsof we een oneerbaar voorstel hadden gedaan. En plotseling moest ik denken aan de meesterlijke uitspraak van Wim Pijbes over de grote Rembrandt-tentoonstelling vorig jaar. Het zijn voor 99 procent Nederlanders die klagen, vertelde Pijbes aan Trouw. ‘Zo kreeg ik een brief waarin stond dat het voor de Rembrandts te druk was voor contemplatie. Dat lees ik met aandacht. En denk: koop dan zelf een Rembrandt.’

En aan het eind van de dag, toen ik over die uitspraak van Pijbes had nagedacht en we onze spullen van de oprit weer in de dozen stopten, begreep ik wat ik had moeten zeggen tegen de mensen die hadden staan klagen: je hoeft het niet te kopen! Het mag, maar het hoeft niet. En je kunt er gratis naar kijken.

Deze week zijn de studentenverenigingen in het nieuws. Geklaag van een jongen in het journaal: ‘Ik heb het als vernederend ervaren dat je voor een groep een modderbad in moest. Of voor de groep, ik heb het zelf niet hoeven doen gelukkig, maar wanneer mensen in een luier voor een groep bepaalde liedjes moesten zingen.’

Ik heb dat ook gezien, toen ik nog in de Jordaan woonde. Het student, zoals mijn vader zulke mensen spottend noemde, dat op de brug heen en weer moest marcheren van een paar luid schreeuwende commandanten. Maar student, dat hoeft niet! Je hoeft niet lid te worden van een studentenvereniging, je hoeft je hele leven nergens lid van te worden. Niemand die je dwingt, het is je eigen verschrikkelijke aanpassingsvermogen. Schaam je, en klaag niet.

Zo heb ik deze week onverwacht een nieuwe belangstelling ontwikkeld. Dat geklaag overal. Laten we elkaar helpen en af en toe zeggen: het hoeft niet, het mag. Of: koop zelf een Rembrandt.