
Afgelopen week was er hoopvol nieuws. Als we nú beginnen met bomen planten, kan de CO2-concentratie in de atmosfeer met 25 procent afnemen, tot het niveau van ongeveer een eeuw geleden. Zwitserse wetenschappers zetten in het gerenommeerde blad Science uiteen dat de klimaatverandering kan worden tegengegaan door wereldwijd een miljard nieuwe bomen te laten groeien. Ze berekenden meteen dat daar zo’n één miljard hectare bos voor nodig is, een gebied zo groot als de Verenigde Staten. Het goede nieuws: na analyse van een overstelpende hoeveelheid satellietfoto’s blijkt dat de aarde daar ook de ruimte voor heeft door braakliggend gebied in Rusland, de VS, Canada, Australië, Brazilië en China te beplanten.
Het was het soort bericht dat je als lichtpuntje wil koesteren, gewend als we inmiddels zijn aan stromen somber nieuws over de opwarming van de aarde, overstromingen en hittegolven als gevolg daarvan, vluchtelingen die op genadeloze grenzen stuiten, de opmars van autocratische leiders, ook in gevestigde democratieën, de almacht van big tech, en ga zo nog maar even door. Dat al dat nieuwe bos er ook niet onmiddellijk is, en dat het niet direct voorstelbaar is dat Poetin en Bolsonaro enthousiast bomen gaan planten – een kniesoor die daar meteen over begint.
In zijn scherpe essay ‘Hoeveel globalisering verdraagt de mens’ uit 2003 staat de Duitse filosoof Rüdiger Safranski niet alleen stil bij het feit dat de grote problemen van deze tijd globaal zijn, hij onderzoekt vooral wat globalisering met ons, individuele mensen, doet. Doordat ook het nieuws zich over de hele aardbol verspreidt, worden we dagelijks geconfronteerd met deprimerende berichten uit alle uithoeken van de wereld. Safranski constateert dat dit nieuws ons vooral neerslachtig maakt omdat we onze geraaktheid niet kunnen omzetten in daadkracht – de misstand is te groot, te ver weg. De discrepantie tussen ‘prikkeltoevoer’ en ‘handelingsafvoer’, zoals hij het noemt, jaagt de tobberigheid aan, kan ons zelfs fatalistisch en apathisch maken.
Hoe optimistisch te blijven in deze sombere tijden? Dat wil de redactie van De Groene Amsterdammer onderzoeken in dit zomernummer – als serieus blad dreigen wij soms ook te vervallen in mistroostigheid. Twee ontsnappingsroutes vielen af: de kop in het zand steken en het blinde Verlichtingsoptimisme van Steven Pinker en aanverwante publicisten. Daar rekent Casper Thomas in dit nummer overtuigend mee af. Pinker doet vooral denken aan de pedante filosoof Pangloss, die zijn leerling Candide in de gelijknamige roman van Voltaire bij elke rampspoed weer voorhoudt dat we in de beste aller werelden leven.
Maar wat dan? Candide snoert Pangloss de mond door te zeggen dat we onze tuin moeten bewerken. Daarmee bedoelt hij niet dat we ons moeten terugtrekken op ons eigen erfje en ons van de wereld moeten afkeren. Integendeel, met het bewustzijn van de somber makende ontwikkelingen in de wereld moeten we doen wat we kunnen doen. De wereld kunnen we niet zomaar veranderen, maar in onze directe omgeving kunnen we wel handelen. Socioloog Dick Pels noemde het in een eerder stuk in De Groene over het vissen van plastic uit zijn eigen gracht – bij gebrek aan eigen tuin – ‘de politiek van het kleine gebaar’. Je kunt wachten tot de overheid, de ‘grote politiek’ problemen voor ons oplost, en flink mopperen als dat te lang duurt, maar je kunt ook gewoon zelf iets doen. ‘Verbeter de wereld, doe iets kleins!’ citeert hij fotograaf-kunstenaar-vuilraper Peter Smith instemmend.
In dit nummer komen ze volop aan bod, de wereldverbeteraars van de kleine stapjes. De eenlingen die soms nederig, soms ook moedig hun ‘handelingsafvoer’ in hun omgeving zoeken. Ze rapen als vrijwilliger het afval dat na de ramp met containerschip msc Zoe nog steeds aanspoelt langs de kust van Noord-Groningen. Ze gaan, zoals de Duitse ‘Migrant ihres Vertrauens’ Ali Can, onvermoeibaar in gesprek met sceptici van de multiculturele samenleving. Ze nemen het in hun eentje op tegen de homofobie van de katholieke kerk, zoals de Amsterdamse priester Pierre Valkering, of ze openen een huis voor vluchtelingen in eigen dorp. Met hun daden geven ze blijk van optimisme, tegelijkertijd zijn ze zich ervan bewust dat ze er de wereldproblemen niet mee oplossen. Eerder zijn ze bescheiden optimisten tegen wil en dank.
Onversneden pessimisme leidt volgens filosoof René ten Bos tot permanente boosheid, somberte en defaitisme en is daarmee onleefbaar. Maar ook ongetemperd optimisme kan tot onuitstaanbare zelfgenoegzaamheid leiden. Optimisten zijn geneigd om goed te praten wat verkeerd is, schrijft hij in dit nummer, pessimisten om verkeerd te praten wat goed is. Wij hebben beide nodig, optimisme en pessimisme, maar iets meer optimisme kan geen kwaad.
PS. Dit is een dubbeldikke zomerspecial met leesstof voor twee weken. Ons volgende nummer verschijnt 25 juli