Nu ook in Kosovo een gematigde partij (de LDK van Ibrahim Rugova) democratische verkiezingen heeft gewonnen, is de patstelling tussen Servië, Kosovo en de internationale gemeenschap compleet.

Rugova en de democratische Joegoslavische president Kostunica staan lijnrecht tegenover elkaar waar het gaat om de status van Kosovo. Beiden voelen de hete adem in de nek van de eigen bevolking. Voor de Kosovaarse Albanezen is het een haast ondraaglijke gedachte dat zij staatsrechtelijk gezien nog steeds Serviërs zijn: Kosovo is door middel van VN-resolutie 1244 onder internationaal bestuur geplaatst en kreeg «substantiële autonomie en zelfbestuur» in het vooruitzicht gesteld, maar dan wel binnen Servië. Voor de Serven — de kleine minderheid die nog in Kosovo woont boycot het VN-bestuur — is het nauwelijks te verkroppen dat het mythische hartland de facto niet meer in hun handen is.

Net nu de inwoners van Kosovo en Servië met stembiljetten duidelijk hebben gemaakt dat ze er geen been in zien met oorlogsgeweld het vraagstuk op te lossen, lijkt de internationale gemeenschap af te koersen op het hardhandig doorbreken van de patstelling. Vlak voor de verkiezingen in Kosovo kreeg VN-baas Kofi Annan het advies dat Kosovo «voorwaardelijk onafhankelijk» moet worden, zelfs als Servië daaraan zou weigeren mee te werken. De internationale gemeenschap zou veiligheidsgaranties moeten geven aan Kosovo en zijn minderheden; het VN-bestuur en de VN-beschermingsmacht zouden overbodig worden.

Daarmee zou gebeuren waarvoor men in 1998 nog zo bang was: op de Balkan zou naast de Bosnische Federatie opnieuw een instabiele staat worden geschapen, gefundeerd op etnische scheiding. Bovendien zou de Albanese gemeenschap in Macedonië wel eens tot de conclusie kunnen komen dat etnische opstand loont, waarmee de gevreesde Derde Balkanoorlog erg dichtbij zou komen.

Als onder «druk» van de democratische successen het kruitvat Kosovo overhaast onafhankelijk wordt, wordt het kind met het badwater weggegooid. Het kan leiden tot nog sterkere rancune in Servië en de kans op toenadering tussen Albanezen en Serven voorgoed verpesten. Kosovo onafhankelijk maken is het nationalisme en de etnische afscheidingsoorlog belonen, net zoals het volledig herintegreren van Kosovo in Joegoslavië winst zou zijn voor de poging tot etnische zuivering door de Serviërs.

Het dilemma hoeft niet per se duivels te zijn. Zolang Albanezenen en Serven onder internationaal militair toezicht met elkaar opgescheept zitten, is toenadering onontkoombaar. Daar is veel, heel veel tijd en geld voor nodig. Maar daaraan heeft natuurlijk niemand gedacht toen de eerste bommen werden geworpen.