Richard de Mos komt aan bij de rechtbank. Rotterdam, 23 januari © Robin van Lonkhuijsen / ANP

‘Jee joh, jij hebt het wel voor je kiezen gehad, of niet soms?’

‘Nee, ik niet, hoor. Dorien. Die moest eerst naar die schooldreiger. En toen inderdaad meteen door naar die steekpartij in Delft.’

De behandeling van de zaak tegen de gevallen Haagse wethouder Richard de Mos en zijn medeverdachten is al een paar dagen onderweg als, vlak voordat de verdediging voor het eerst aan het woord zal komen, in de persbanken het weekend wordt doorgenomen.

De bode zucht luid en zegt dat hij vreest dat het alweer een lange dag zal worden. ‘Gelukkig hoef ik niet te koken’, zegt hij. ‘Ik hoop altijd dat zij eerder thuis is.’

‘Nou, ik zal blij zijn als het eindelijk voorbij is. Ik ben elke keer zo laat thuis’, zegt een van de verslaggevers. ‘De Chinees komt mijn neus uit.’

Het eerste wat ik De Mos die ochtend zie doen is pepermuntjes uitdelen aan zijn medeverdachten. Het eerste wat ik hem een dag later zal horen zeggen is dat hij en zijn advocaten alles op alles hebben moeten zetten om op het allerlaatste moment een ontlastende verklaring aan het dossier toe te voegen. ‘Kost een paar cent’, zegt hij. Een grapje, natuurlijk. Zijn gevoel voor humor heeft hem nog niet verlaten, maar de ernst van de verdenkingen en de zwaarte van de geëiste straffen is tijdens die dagen voelbaar in de rechtszaal. De Mos zelf is niets dan strijdlust. Hij lijkt het type dat dit alles achter zich zou kunnen laten. Maar enkele van zijn medeverdachten, met name Edwin Jansen, ooit manager van Anouk en jurylid in het tv-programma Idols en nu projectontwikkelaar, en De Mos’ partijgenoot Rachid Guernaoui maken een veel kwetsbaarder indruk. Alsof de afgelopen drieënhalf jaar, want zo lang sleept deze zaak al voort, in hun lijf en leden zijn getrokken.

Een man uit het publiek die Mijn verhaal leest, zegt in de pauze dat hij ‘vooral wil weten hoe het nu precies is gegaan’. ‘Is dat niet ook iets waar jullie journalisten nieuwsgierig naar zijn?’ De vraag in hoeverre dit proces een ‘politiek’ proces is, is een vraag die De Mos in zijn boek daar waar mogelijk opwerpt. Een terugkerend vraagteken voor hem is het moment waarop justitie besloot over te gaan tot de invallen bij hem thuis en op het gemeentehuis. Had men koste wat het kost willen voorkomen dat hij burgemeester Pauline Krikke zou opvolgen, die immers een paar dagen na de invallen opstapte naar aanleiding van een vernietigend rapport over de uit de hand gelopen vreugdevuren op Scheveningen en in Duindorp? De timing was volgens De Mos, op zijn zachtst gezegd, verdacht. Hij spreekt ergens zelfs van de val van het college als een ‘door het OM opgezette mini-staatsgreep’.

Van de oorspronkelijke verdenking, dat er op het stadhuis vergunningen te koop zouden zijn geweest, bleef in het uiteindelijke dossier weinig over. De Mos’ versie van de geschiedenis draait echter in de kern om iets anders: niet hij met zijn ombudspolitiek was verantwoordelijk voor de geur van corruptie die om hem heen hing, en die het OM wellicht deed besluiten onderzoek te gaan doen, het waren de voortdurende verdachtmakingen en beschuldigingen van cliëntelisme van zijn politieke vijanden die samenklonterden tot een onmiskenbare schijn van belangenverstrengeling.

Dat De Mos zich geroepen voelde zijn kant van het verhaal te boekstaven is niet heel verwonderlijk. Na de invallen en de bekendmaking van de verdachtmakingen werd het stil, heel stil van de kant van justitie. Het onderzoek ging door en het OM knutselde verder aan het dossier, maar zolang de rechtszaak niet in zicht was hing dit alles als een vage dreiging boven de lokale politiek en moest De Mos, die in de oppositie zijn wonden likte, in het publieke debat zijn eigen zaak bepleiten.

Uit De Mos’ zelfportret wordt duidelijk hoezeer hij een kind van Pim Fortuyns revolutie is. Hij groeide op in een wereld waarin weinig dingen zo vanzelfsprekend waren als een stem op de PvdA en hij werd politiek volwassen in een tijd waarin de enige echte zekerheid was dat de sociaal-democraten het voor eens en voor altijd hadden verbruid. Hij was, zoals de samenleving waarover Fortuyn sprak, verweesd en uit de daaropvolgende verwarring hakte hij voor zichzelf een nieuw beeld van de wereld uit. Dat voerde hem eerst naar de pvv en later naar een eigen partij, geschapen naar zijn evenbeeld. Een partij van harde werkers die niet al te zwaarmoedig in het leven staan, van mensen die de politiek in zijn gegaan om burgers en ondernemers te helpen en zichzelf daarbij volledig weg te cijferen.

Het is die instelling die uiteindelijk de kern vormt van wat een journalist op een dag zou omschrijven als De Mos’ ‘ombudspolitiek’ – een label dat hij zich dankbaar laat opplakken. De ombudspoliticus is de politicus die het onmogelijke weet te bewerkstelligen. Hij wordt als gekozene, en zelfs als bestuurder, geen onderdeel van het systeem, hij blijft voor altijd aan de kant van de kiezer staan, recht tegenover het amorfe blok dat wordt gevormd door andere politici, bestuurders en ambtenaren. Ombudspolitiek, in dat ene woord – door De Mos consequent met een hoofdletter geschreven – past de hele belofte: even prachtig als lastig serieus te nemen.

Hoewel De Mos zich graag laat voorstaan op zijn welwillendheid tegenover zijn collega’s bezigt hij over hen toch ook dikwijls harde woorden. ‘Daar waar collega-politici stil en afgestompt blijven hangen in het lezen van stukken, wil ik het dagelijkse politieke leven met de nieuwsgierigheid van een kind benaderen. Al sinds mijn aantreden in de politiek erger ik mij aan de stroperigheid waarmee de overheid de belangen van burgers behartigt. Of beter gezegd: dat nalaat.’

Hij noemt het opkomen voor individuele belangen van burgers en kleine ondernemers zijn politieke missie. ‘De politicus als ombudsman, waarbij de volksvertegenwoordigende taak met stip op nummer één staat. Benaderbaar, altijd bereikbaar en denken in oplossingen, niet in problemen. Dat is in een notendop de ideologie waar mijn politieke partij voor staat.’ Het is een sentimentele blik op de politiek, een die niet draait om een besef van macht en onmacht en de conflicten die daaruit voortvloeien, maar om het idee dat waar een wil is, er een weg is.

Het heeft er alle schijn van dat Richard de Mos geen wezenlijk verschil ziet tussen het helpen van een burger die klaagt over scheefliggende stoeptegels voor zijn deur en een ondernemer die vergeefs hemel en aarde beweegt om een terrasvergunning te krijgen. Die laatste helpen kan natuurlijk het algemeen belang dienen, afhankelijk van hoe je dat formuleert, maar het raakt aan de individuele belangen van meer mensen dan alleen de ondernemer. Het raakt ook aan de belangen van mensen die in het verhaal van De Mos nooit voorkomen, de mensen die de weg naar de ombudspoliticus niet weten te vinden.

Als De Mos op enig moment schrijft dat ‘de werkwijze die hoort bij het voeren van Ombudspolitiek een continu spanningsveld met zich [meebrengt]’, denk je dat hij hierover zijn licht zal gaan laten schijnen. In plaats daarvan blijkt dat het spanningsveld dat hij ziet gelegen is in de vraag hoe politici het volhouden om 24 uur per dag bereikbaar te zijn voor burgers, hun problemen aan te horen en er oplossingen voor te verzinnen. ‘Het past in mijn ogen niet om raadslid te willen worden en vervolgens te melden dat je ook nog een gezin hebt. In de Ombudsfilosofie ben je er altijd voor hen die je gekozen hebben. Probeer je mensen in de stad altijd te helpen. Daarbij past nederigheid, klantgerichtheid en de discipline om altijd antwoord te geven op vragen van bewoners, ondernemers en andere belanghebbenden.’

Belanghebbenden? In De Mos’ visie op politiek hebben mensen vanzelfsprekend belangen, maar lijken die zelden of nooit te botsen. Althans, niet fundamenteel. Want zelfs als ze dat aanvankelijk wel lijken te doen, dan kan het in principe worden verholpen door alles een beetje te stroomlijnen. En masseer je nog even door, dan lijkt het individuele voordeel van een burger of ondernemer al gauw volstrekt onbeduidend naast de onmiskenbare mate waarin het algemeen belang wordt gediend. Zet je je politieke invloed onbeschaamd in voor de nachtvergunning van een goede vriend? Zeg: dames en heren, sla de boeken er maar op na: ik heb me altijd hardgemaakt voor een bruisend nachtleven.

Het is het aloude maakbaarheidsgeloof, teruggebracht tot het niveau van de stoeptegel, de marktkraam, de parkeerplaats en de nachtvergunning. De aantrekkingskracht van dit verhaal is helder. De Mos’ yes we can-mentaliteit is een verademing voor wie elders al jaren alleen nog maar ‘is ingewikkeld’, ‘kan niet’ of ‘mag niet’ hoort. Het land snakt naar een nieuwe politiek, schrijft hij: ‘Ombudspolitiek die haar bestaansrecht put uit de onmacht van de burgers, het verloren vertrouwen in politici en de groeiende afkeer van de gevestigde partijen.’

In het Haagse gemeentehuis zit een café dat is vernoemd naar Franz Kafka. Boven de bar is een metershoge boekenkast geïnstalleerd. Iemand heeft erop toegezien dat alle boeken met hun open zijde naar de bezoeker toe in de kast zijn geplaatst. Visueel wel zo rustig, natuurlijk. Je zou er gemakkelijk overheen kunnen kijken, maar vlak boven het hoofd van de barman, precies in het midden van de kast, staat een enkel boek met de rug naar voren. Het is een Amerikaanse uitgave van Het proces. Boven de deur die uitzicht biedt op de raadszaal is een citaat op de wand geschreven. Niet in het Duits, natuurlijk, we zijn hier immers in Nederland. Er staat: ‘It’s only because of their stupidity that they’re able to be so sure of themselves.

‘Sie reden doch jedenfalls von Dinge, die sie gar nicht verstehen. Ihre Sicherheit ist nur durch ihre Dummheit möglich.’ De onnozelen zijn zeker van hun zaak. Het is iets wat Jozef K. denkt als hij staat te praten met de twee mannen die hem komen vertellen dat er een zaak tegen hem is geopend. De ironie is dat het de zekerheid van K. is die uiteindelijk gelogenstraft zal worden. De onnozelen weten zelden van zichzelf dat zij de onnozelen zijn.

De Mos stond samen met oud-wethouder Rachid Guernaoui, oud-gemeenteraadslid Nino Davituliani en vijf Haagse ondernemers terecht op verdenking van corruptie, Rotterdam, 7 februari © Bart Maat / ANP

Ik was raadsvergaderingen gaan terugkijken nadat de ene na de andere journalist me op vanzelfsprekende toon had verteld dat ‘de sfeer in de Haagse raad niet goed is’. Zelf hielden de raadsleden die ik sprak het erop dat mensen die eerder ondanks politieke meningsverschillen ‘nog prima een biertje met elkaar konden drinken’ dat nu beduidend minder vaak deden.

Tijdens de eerste vergadering van dit kalenderjaar werd er op initiatief van Hart voor Den Haag, de partij van Richard de Mos, gedebatteerd over Escamp, een wijk in het zuiden van de stad. Twee weken eerder had daar een jongen van dertien een jongen van vijftien neergestoken.

De vergadering was zoals altijd begonnen met een reeks insprekers -onder het motto ‘de stad in de raad’. Mensen uit de buurt wier alledaagse werkelijkheid die dag onderwerp van gesprek zou zijn. Het was een bont gezelschap dat aantrad achter de microfoon die tegenover de voltallige raad was geplaatst. Een oudere witte man die al zijn hele leven in de wijk woonde. Een jonge zwarte vrouw die werkzaam was in de jeugdhulpverlening. Vaders en moeders die zich zorgen maakten over de toekomst van hun kinderen. En ook het soort jongens waarover in dit soort gremia zo vaak met een zekere achteloosheid wordt gesproken: ‘We weten uiteindelijk allemaal over wie we het hier hebben.’

Ze hadden ieder maar een paar minuten de tijd, maar dat was voldoende om te begrijpen dat ze stemmen waren in een koor dat een en hetzelfde verhaal vertelde. Dat Escamp, echt waar, niet zo’n verschrikkelijke plek is om op te groeien of anderszins een leven voor jezelf op te moeten bouwen. Maar dat het zo verdomd lastig is om met je verlangens en noden door te dringen tot politiek en bestuur, dat het natuurlijk een cliché is, die eeuwige roep om buurthuizen, maar dat er voor jongeren echt niks te doen is, dat mensen van buiten altijd een grote mond hebben over wat er moet gebeuren, maar dat daar in de praktijk zelden of nooit iets van terechtkomt, dat de jongeren in dit soort buurten zich nooit tot de politie zullen richten voor hulp, omdat ze dondersgoed weten hoe de politie over hen denkt, dat bij het alarmisme dat na ieder gewelddadig incident de kop opsteekt niemand gebaat is, behalve de politici die, zoals Richard de Mos een paar dagen eerder deed, met wat ronkende quotes de krant halen. Kom naast ons staan, klonk het meermaals. Kom naast ons staan en kom naast die jongeren staan. Wij zijn toch ook volwaardige burgers in dit land?

De ironie is dat het de zekerheid van K. is die in 'Het proces' uiteindelijk gelogenstraft zal worden

‘Iedereen in deze stad is voor ons Hagenaar of Hagenees’, zei Ralf Sluijs, de ijzervreter die namens Hart voor Den Haag die dag het woord voerde. ‘Dus het maakt ons niet uit waar je vandaan komt, wat je achtergrond is, maar wij kijken wel altijd naar gedrag.’

‘Hoe vaak hadden we Duindorp wel niet op slot kunnen gooien?’ vroeg Nur Icar, de fractievoorzitter van Denk zich hardop af.

‘Wij staan naast iedereen van goede wil. Wij zijn de grootsten geworden daar’, zei Sluijs toen een raadslid van de Partij voor de Dieren hem vroeg hoe hij dacht over wat de insprekers eerder die avond hadden gezegd. En even later, na een tweede interruptie: ‘Ik weet niet hoeveel steekpartijen de heer Smit nog wil?’

Had de inbreng van de insprekers ertoe gedaan? Liet iemand zich door hen overtuigen? Hoewel dit mensen met problemen waren, waren het geen Hart voor Den Haag-kiezers. Ze vielen, zo was duidelijk, buiten de Ombudsfilosofie.

Hoe kon Sluijs zich geloofwaardig opwerpen als hun spreekbuis wanneer gewone mensen uit de wijk zich hier in de zaal expliciet tegen de politiek van zijn partij keerden? Op enig moment wilde hij eigenlijk wel graag weten of de mensen die eerder tijdens de vergadering hadden gesproken toevallig in dienst waren bij organisaties die subsidie van de gemeente ontvingen. En toen hij door zijn spreektijd heen was, was het Sebastian Kruis van de pvv die de vraag opnieuw opwierp en daaraan toevoegde dat mocht dit het geval zijn, de gemeente de banden met deze organisaties moest verbreken omdat die mensen volgens hem ‘onderdeel van het probleem zijn’.

Het cda diende een motie in met de titel ‘Waar zijn de ouders’. Hart voor Den Haag wilde drill rappers aanpakken, onderzoek doen naar school cops en ouders beboeten als zij ‘wel kunnen maar niet willen ingrijpen wanneer hun kinderen ontsporen’. De pvv kwam met moties waarin het college werd verzocht het leger in te zetten in Escamp, vrijwillige remigratie in de wijk te bevorderen en ‘een samenscholingsverbod voor specifieke groepen’ in te stellen.

Toen er tegen middernacht over die laatste motie werd gestemd en bijna de voltallige Hart voor Den Haag-fractie de eenzame pvv’er in de raad steunde, mompelde de fractievoorzitter van de PvdA iets wat door raadsleden van de lokale partij werd verstaan als ‘zijn ze toch wel een beetje fascistisch’. Ze ontkende stellig en werd bijgevallen door een collega van de Partij voor de Dieren die naast haar zat, maar wat ze dan wel zei weigerde ze te herhalen. Het was, hoorde ik later, dat ze het stemmen voor de motie die onderscheid tussen groepen had gemaakt ‘toch wel een beetje racistisch’ zou hebben genoemd. Ik kon me niet voorstellen dat men op die woorden minder gestoken zou hebben gereageerd. Na een tweet van Sluijs werd de fractievoorzitter van de PvdA op GeenStijl aan de schandpaal genageld en belegde de burgemeester, die moet hebben gevoeld dat er iets was ontspoord, een besloten vergadering met alle fractievoorzitters over de omgangsvormen binnen de raad. Maar de beloftes die daar werden gedaan maakten niet op alle aanwezigen evenveel indruk.

Iemand had tegen hem gezegd: ‘Jij lijkt eigenlijk wel een beetje op Ries.’ Terwijl hij het zegt verschijnt er een kleine glimlach om zijn mond. Ik zeg dat ik het ook wel zie. Zijn opgeschoren haar mag dan blond zijn in plaats van zwart als ruwe olie, en zijn gelaatstrekken zijn wat fijner, maar je zou zeker kunnen zeggen dat ze tot hetzelfde type behoren, ja. Dezelfde bouw. Iets onverzettelijks. Maar ook dezelfde open houding. Nieuwsgierig en assertief. Iets te zelfverzekerd misschien.

Didier is 22 en ik herken ook de blik in zijn ogen. Het is de hongerige blik van iemand die grip begint te krijgen op de wereld om zich heen. Iemand die door te kijken zijn eigen blik op de wereld ontdekt.

Hij had gezegd dat er bij hem in de buurt niet echt een café of iets was waar we konden afspreken en dus staan we nu aan de zwartgerokte statafel van een viswinkel in Wateringseveld, een buitenwijk vlak onder Escamp. Het is de winkel waarin hij jarenlang kibbeling heeft gebakken en bakjes ravigottesaus heeft aangereikt. Hij woont hier niet ver vandaan, vertelt hij, op een steenworp afstand van de plek waar hij is opgegroeid. Heel beschut, in een hofjeswoning waar je, zonder dat je ouders zich ooit zorgen hoefden te maken, urenlang voor de deur kon buitenspelen.

Zijn overovergrootvader kwam met paard-en-wagen vanuit Apeldoorn naar Den Haag, zegt hij. Den Haag is waar de beste man burgerlijk werd. Hij vertelt over het bezoek dat hij en de andere eerstejaars bestuurskunde aan de Haagse Hogeschool een week eerder brachten aan Brussel. Dat het indrukwekkend was geweest, bij de permanente vertegenwoordiging en bij de Navo, maar ook dat het hem eens te meer had duidelijk gemaakt hoe onvoorstelbaar groot de afstand is tussen de Brusselse politiek en het gewone leven hier op straat. Je zult hem niet horen klagen over de interne markt en dat soort dingen, maar op heel veel andere gebieden lijkt de afstand hem toch echt onoverbrugbaar.

Hij vertelt dat hij zijn plek heeft gevonden op de studie, maar misschien ook wel als stagiair bij Hart voor Den Haag, waar hij de afgelopen weken veel heeft gezien dat hem beviel. Het hart voor de stad, natuurlijk, maar ook inhoudelijk. De wijze waarop mensen van zulke uiteenlopende pluimage zich hebben verenigd – hoe uniek is het dat een oud-pvv’er als De Mos, een oud-vvd’er als Verdonk, een oud-D66’er als Guernaoui en een oud PvdA’er als Constant Martini elkaar hebben gevonden? Het pragmatisme dat daaruit naar voren komt, dat spreekt hem aan, en hoe een pragmatische politiek op lokaal niveau altijd maatwerk is. Kortom: ombudspolitiek. Maar dat is, zegt hij, als je de Van Dale erop naslaat, toch eigenlijk gewoon een net woord voor populisme?

In de auto naar huis probeer ik vat te krijgen op zijn wereldbeeld. Is het moment waarop je ontdekt hoe groot de wereld is vanzelfsprekend ook het moment waarop je kunt ontdekken hoezeer je gehecht bent aan een kleine wereld? Uit alles wat hij vertelde klonk het conservatisme met een kleine c. Behoudzucht, maar ook de wil om van goede wil te zijn. Toch cirkelde het gesprek vaak terug naar de thema’s die voor hem politiek het zwaarst telden: criminaliteit en integratie. In alle discussies over de gewraakte ombudspolitiek raakt weleens ondergesneeuwd hoe consequent de partij van De Mos op deze onderwerpen een hard-rechtse koers vaart. Samen voor ons eigen, zo je wil.

De nooit aflatende noodzaak nieuwkomers op te nemen is wat een stad een stad maakt – en net zo vanzelfsprekend is dat er altijd strijd wordt gevoerd over de manier waarop dat gebeurt en dat in die strijd mensen net zo gemakkelijk op basis van hun angsten als op basis van hun belangen worden gemobiliseerd. Zeker in een stad als Den Haag, waar de verschillen tussen hen die het minste hebben en hen die het meeste hebben, tussen hen die de lasten dragen van dat proces van constante vernieuwing en hen die de vruchten ervan plukken, zo diep in de sociale geografie zijn ingebed.

Het waren de momenten waarop hij vertelde over zijn jeugd, en hoe gelukkig en beschermd die was geweest, die een sleutel leken te vormen. Er sprak de o zo herkenbare vrees uit dat iets wat hem wel was gegund zijn eventuele kinderen niet zou zijn gegund.

Ik denk aan het raadslid van Hart voor Den Haag dat ergens schreef dat Den Haag zijn identiteit dreigde te verliezen: ‘Er verdwijnen een hoop dingen die Den Haag Den Haag maken, zoals De Puch!’ Schuilt daarin de aantrekkingskracht van een partij als Hart voor Den Haag? In iets wat je zou kunnen omschrijven als een illusie van amorele helderheid? Niet eens de belofte van simpele antwoorden op complexe vraagstukken, maar simpelweg de fundamentele ontkenning van complexiteit? Red De Puch en je redt Den Haag? Is dat het idee?

Het hedendaagse populisme beantwoordt aan een verlangen naar een wereld die voor alles eenvoudig en eenduidig is. De populistische zonde is dat mensen die daar maar al te ontvankelijk voor zijn wordt verteld dat ingewikkelde dingen eigenlijk heel simpel zouden zijn. Maar de aantrekkingskracht van die leugen wordt oneindig veel groter in een wereld waarin de technocratische zonde regeert en mensen minstens zo vaak wordt verteld dat eenvoudige dingen in werkelijkheid heel complex zouden zijn.

Mensen weten dondersgoed dat alle politici hun eigen taal spreken, een taal waarin de waarheid altijd betrekkelijk is en beloftes vaker atrofiëren dan dat ze worden ingelost. Maar wat politici als Richard de Mos hun kiezers eens te meer laten voelen, is hoe onverdraaglijk het technocratische discours dat al die anderen bezigen werkelijk is.

De viering van het tienjarig bestaan van Hart voor Den Haag, Den Haag, 28 januari © Ramon van Flymen / ANP

Een ervaren journalist spreekt op fluistertoon maar met onverbloemde autoriteit over de uitspraak die we vandaag kunnen verwachten. Hij vergelijkt de zaak met die van Jos van Rey, die in dezelfde rechtszaal door dezelfde rechter voor een vergelijkbaar vergrijp werd veroordeeld. En als er iets bewezen wordt verklaard, zegt hij, schat ik de kans op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hoog in.

Ik zie hoe op een van de opengeklapte laptops een bericht klaarstaat. ‘… jaar/maanden cel voor Richard de Mos’ is de kop. Ook een intro is al in de steigers gezet. ‘Oud-wethouder Richard de Mos is wegens corruptie veroordeeld tot … Zijn partijgenoot Rachid Guernaoui …’. In het bericht zelf staat: ‘De Mos reageerde emotioneel/aangeslagen.’

Kun je mensen hun verwachtingen kwalijk nemen? De ernst van de verdenkingen, de hoogte van de geëiste straffen, de wijze waarop dit alles jarenlang een stempel heeft gedrukt op de politiek van een van de grootste steden van het land: dit alles werkt subtiel in op je idee over welke koers het containerschip van de werkelijkheid heeft ingezet.

De rechter wacht nog even met beginnen om zo ‘de pers de gelegenheid te geven de mensen die dat willen op de foto te zetten’. Hij laat een stilte vallen. ‘En wij willen dat ook.’

Schuilt daarin de aantrekkingskracht van de partij? In iets als een illusie van amorele helderheid?

‘Niet te doen, deze vent’, mompelt de man naast me.

‘U ziet er zenuwachtig uit’, zegt de rechter tegen De Mos.

‘Ja, het gaat natuurlijk ook wel ergens om. Gelukkig veel steun. Uit het hele land.’ Er wordt geklapt op de publieke tribune. Het applaus wordt gedempt door de glazen wanden en klinkt als het geluid dat in een computerspelletje onder een voetbalwedstrijd is gemonteerd.

Een klein uur later heeft de rechter weinig heel gelaten van het dossier dat het OM bij hem naar binnen droeg. Op één man na, die een voorwaardelijke straf en een boete krijgt voor verboden wapenbezit, worden alle verdachten volledig vrijgesproken.

Als het verlossende woord valt, klinkt er een luid gejuich vanaf de publieke tribune. Een raadslid van Hart voor Den Haag bonst net zo lang en net zo hard op het plexiglas totdat De Mos omhoogkijkt en hem ziet. Op dat moment, als alle ogen gericht zijn op de verdachten die elkaar in de armen vallen, verlaten de twee officieren van justitie via een achterdeur de zaal. De drie rechters kijken schijnbaar onbewogen naar de ontlading.

Op de persbanken klinken ‘zo, zo’s’. Ze worden beantwoord met ‘ja, ja’s’. ‘Gelukkig had ik twee versies gemaakt’, zegt iemand tegen niemand in het bijzonder.

Als van kwade bedoelingen bij het doen van een donatie geen sprake was, zegt de rechter, dan zouden de kwalijke bedoelingen achteraf wel heel evident moeten zijn om tot een veroordeling te kunnen komen. En daartoe geeft het dossier geen enkele aanleiding. De donaties zijn gedaan aan de partij en niet aan de ambtenaren, die nooit over dit geld hebben beschikt. Daarbovenop is het onmogelijk te bewijzen dat de donaties rechtstreeks hebben bijgedragen aan het succes van de partij. Dat anderen door het handelen van De Mos expliciet zouden zijn benadeeld ziet de rechter niet terug in het dossier, zegt hij. En dat de ondernemers die betrokken waren bij de partij adviezen deelden waar hun sector en dus ook zijzelf voordeel bij zouden hebben, is niet heel verwonderlijk.

De rechter zoomt in zijn betoog dan weer in, dan weer uit, om telkens tot dezelfde conclusie te komen: dat wat lijkt is niet vanzelfsprekend dat wat is. Dingen werden opgeblazen. Eerst door de verdachten, die zich graag belangrijker en invloedrijker voordeden dan ze waren. En daarna ook door het OM.

Uiteindelijk komt het erop neer dat lokale partijen sterk afhankelijk zijn van donaties en dat het, wat zulke partijfinanciering betreft, volledig ontbreekt aan spelregels. Maar daarvoor kan het strafrecht niet als stoplap dienen, zegt de rechter. Het is niet aan hem om het speelveld waarop politici spelen vorm te geven en de regels volgens welke zij het spel spelen te verzinnen. Dat is aan de politiek. Het is aan de rechter om erop toe te zien dat men het spel volgens de eigen regels speelt.

Het oordeel van de rechter is helder en overtuigend. Zo vanzelfsprekend als een paar uur eerder een veroordeling nog had toegeschenen, zo vanzelfsprekend is nu dat vrijspraak is gevolgd.

Toch was er iets wat me, terwijl ik luisterde en me liet overtuigen door het argument dat De Mos altijd transparant was geweest in zijn doen en laten en dat de strijd in zulke gevallen in de politieke arena moet worden uitgevochten, bleef dwarszitten. Het leek alsof de rechter zaken bagatelliseerde die hij niet hoefde te bagatelliseren. Alsof hij als een volleerd goochelaar met één hand liet zien hoe dingen die ingewikkeld leken in werkelijkheid heel simpel waren, terwijl hij met zijn andere hand iets wat daadwerkelijk ingewikkeld was aan het zicht onttrok. Hij noemde bijvoorbeeld het dualisme in de praktijk vergoelijkend ‘weerbarstiger dan de theorie’. Begripvol voor de alledaagse werkelijkheid, zou je kunnen zeggen.

Maar hij had evengoed moeten benadrukken dat het voor een politicus belangrijk is om eerlijk te zijn en de kiezer duidelijk te maken hoezeer je als volksvertegenwoordiger en als bestuurder verschillende verantwoordelijkheden hebt. Dat er een spanning zit in het idee van ombudspolitiek. Dat belangen moeten worden behartigd, maar dat ze ook moeten worden afgewogen en dat dat verdoezelen erop neerkomt dat je je eigen belang als politicus, die wil worden herkozen, boven dat van de burger stelt. Dat de praktijk van het dualisme weerbarstig is, betekent niet dat men als bestuurder de gedachte erachter zomaar kan negeren. Als je, los van je rol in het geheel, de beeldvorming rond je partij het belangrijkste vindt, schaadt dat het vertrouwen in het geheel.

Het idee dat niet alleen belangenverstrengeling zelf maar ook de schijn daarvan moet worden vermeden is niet zomaar een verzinsel dat in de praktijk opzij kan worden geschoven met de woorden ‘tja, ingewikkeld’. Erachter gaat het besef schuil dat ook wanneer zulke belangenverstrengeling slechts schijn is, mensen hun gedrag daarop aanpassen. De politicus bij wie het geld binnenstroomt omdat mensen ten onrechte denken dat er wellicht op den duur een voordeeltje te halen is, geniet exact hetzelfde financiële voordeel als de politicus die daadwerkelijk te koop is.

De lijntjes waren kort, maar er zat er niet een tussen die rechtstreeks liep van een quid naar een quo – en als je wil geloven dat dat via een omweg uiteindelijk wel gebeurde, is dat geen bewijs van corruptie maar speculatie over de beweegredenen van mensen die zelf ongetwijfeld gedreven werden door intenties die in hun diepste wezen ambigu waren. Het politieke proces stroomlijnt belangen en weegt ze tegen elkaar af. Maar mensen willen op een en hetzelfde moment conflicterende dingen. Hun verlangens hoeven niet met elkaar in overeenstemming te zijn. Ze kunnen het beste willen voor de stad en het beste voor zichzelf, zonder ooit te hoeven onderkennen dat er een moment bestaat waarop de spanning tussen die twee zou kunnen oplopen.

Het echte antwoord op wat hier nu precies was gebeurd, zo dacht ik, lag besloten in wat ik telkens tussen de regels door uit de mond van de verdediging had gehoord: we hebben het niet gedaan, maar als we het wel hebben gedaan dan doen zij het ook. Dat waarvan Richard de Mos en de zijnen werden beschuldigd verschilt inderdaad niet van dat wat je in feite bij alle bestuurspartijen ziet. Nauwe banden met mensen buiten de politiek die een wederzijds voordeel opleveren zonder dat de grens naar daadwerkelijke ambtelijke corruptie ooit wordt overschreden. Het is iets waar nog niet zo lang geleden een woord voor werd gemunt: netwerkcorruptie. Ook in dit geval was er geen netwerk gevormd door corrupte mensen, maar hadden we een inzicht gekregen in hoe netwerken – ook wanneer ze waardevol zijn omdat ze maatschappelijke ideeën en belangen vertalen naar het politieke domein – op den duur vanzelf corrumperen. Meet the new boss/ Same as the old boss.

Uit de groen-gele limousine klinkt een verkiezingslied op de melodie van een nummer van rapper Donnie en René Froger. Naast het open raam staat een man met een microfoon. Hij haalt verontschuldigend zijn schouders op en zegt: ‘Radio, hè?’

Tegen een andere uitgestoken microfoon zegt De Mos: ‘Ik loop voor iedereen hard. Ik had ook marathonloper kunnen worden.’

De journalisten herpakken zich. Ze weten weer welke vragen nu gesteld moeten worden. Ze vragen wat het vonnis betekent voor de partij en voor de toekomst van Den Haag. Moet het college worden opengebroken? Wilt u uw plek in het stadsbestuur terug? We zijn, zo is duidelijk, aanbeland in het volgende bedrijf.

Even verderop hoor ik hoe een ouder raadslid met waterige ogen dat waarvan hij getuige is geweest een ‘kutpolitiek kutproces’ noemt. Op Twitter feliciteert de fractievoorzitter van D66 De Mos met de vrijspraak. Didier gaat met De Mos op de foto. Een vrouw vertelt dat ze in een vorig leven journalist is geweest, maar dat ze hier nu is omdat ze al jarenlang lid is van Hart voor Den Haag. Ze stelt meer vragen dan dat ze antwoorden geeft. Het zal beroepsdeformatie zijn.

Ze legt een hand op mijn arm en vraagt: ‘Voor wie zorgt God?’

Ik zeg dat ik dat niet weet.

‘Probeer het eens’, zegt ze.

‘De gelovigen en ongelovigen gelijk?’ zeg ik.

‘Nee’, zegt ze, ‘God zorgt voor de dronkaards en de onnozelen.’

Ik ben niet zo bijbelvast en wat ze ermee bedoelt weet ik niet. Maar haar woorden klinken me aannemelijk in de oren. Ik weet alleen niet zeker meer wie nu precies de onnozelen waren. Of wie het niet waren.