De positie van vrouwen in Papoea-Nieuw-Guinea is uiterst dubbel. Als zij trouwen, hoesten verwanten van de man een enorme bruidsschat op. Voor het overige worden ze gediscrimineerd. En vrijdags werken ze voor de missionaris.
YONGAI (Papoea-Nieuw-Guinea) - Er zitten zeven ernstige vrouwen tegenover me. Twee hebben een kind (een jongetje van drie en een meisje van twee) aan de borst. Twee lopen er eerder weg, dat zijn de oudste vrouwen die blijkbaar niet graag over vroeger willen praten. De anderen willen het overal over hebben. Ook over wie ik ben en waar ik vandaan kom. Zo vaak zien ze geen ‘white man’. Zelfs de missionarissen zijn zwart. Als ter sprake komt dat ik een jood ben, roept een van de vrouwen verrast: ‘Maar dan is hij wantok van Jezus!’ ‘Wantok’ komt van ‘one talk’, degene met wie je één taal deelt, iemand van je clan. Het heeft wel iets om hier, midden in het oerwoud, tweeduizend jaar en nogal wat gebeurtenissen later, erkend te worden als familielid van Jezus.
Ik ben werkelijk aan het einde van de wereld beland, of misschien eerder aan het begin. De bergen zijn jong en groen, de valleien ongerept, er zijn watervalletjes en springerige riviertjes die verderop in een grote stroom uitmonden. Er zijn hier geen wegen, geen elektriciteitsdraden, geen auto’s, geen kranten. Er is één tractor die in stukjes en onderdelen over de bergen is gedragen. Er lopen een paar door de jungle overwoekerde missionarissen-paden. En er moet een vliegveld zijn, ergens hoog op een berg, de enige verbinding met de rest van de wereld.
Hoe ik hier terecht ben gekomen, dat heeft niets met vrouwen te maken. Het is een echt mannenverhaal, stoer en dom tegelijk. Een zoon en een vader, samen op pad door de jungle, in de tropische regen. Vierentwintig uur lopen aan een stuk. Uitglijders, afgronden, geen goede voorbereiding. Onverwachte aardverschuivingen die in de nacht gepasseerd moeten worden. Op weg naar een vliegtuig dat helemaal niet blijkt te komen. En dus de gedwongen rust in een missiepost, Yongai, ergens hoog in de bergen van Nieuw-Guinea, honderd kilometer ten noorden van Port Moresby, de hoofdstad van Papoea-Nieuw-Guinea. En de mogelijkheid te praten met vrouwen die in een klein, geïsoleerd dorpje wonen, op een berghelling tussen de groene, met regenwoud bedekte valleien.
Deze zeven vrouwen stralen fierheid en kracht uit. Ze zijn arm, maar voelen zich onafhankelijk, want ze bewerken samen met hun mannen hun eigen grond. Ze planten er zoete aardappels, bonen, kool, pompoenen, taro, yam, watermeloen, suikerriet, ananas en bananen, allemaal voor eigen gebruik. En ze kunnen koffie verbouwen waar ze Ä1,25 per kilo voor krijgen op de missiepost. Daar kunnen ze in de stad wat kleren en gebruiksvoorwerpen voor kopen. Het is een hard leven in de kleine, van pandalusbladeren gemaakte hutten boven op de groene bergen, maar ze kiezen er blijkbaar bewust voor. Een aantal van deze vrouwen is weggegaan uit het dorp en heeft een middelbare school bezocht. Twee hebben in Port Moresby gewoond, maar zijn met hun mannen en kinderen teruggekomen omdat ze niet tegen het lawaai, het geweld, de angst en de hoge prijzen konden.
‘IK VOND HET vreselijk in de stad’, zegt Madeleine, de voorzitster van de plaatselijke Mariavereniging. ‘De politie deed invallen in de krottenwijk waar we woonden. Ze waren op zoek naar dieven. Ik wil liever in vrede leven in ons eigen dorp.’ Madeleine is achtendertig jaar, heeft vijf kinderen, waaronder een gehandicapt jongetje, spreekt heel goed Engels en heeft, net als de andere vrouwen, vandaag haar mooiste jurk aan. Vrijdags gaan ze niet naar hun gardens, dan doen ze met elkaar vrijwilligerswerk voor de missionaris.
Madeleine vertelt over haar dagelijks leven. Het is een hard leven van brandhout bij elkaar zoeken en het land bewerken. Vooral het voor landbouw ontginnen van een stukje oerwoud is zwaar. Eerst wordt er een stuk bos afgebrand. Dan wordt er een ingewikkeld hek geplaatst om de varkens buiten te houden. Dan is het de taak van de man om de grote bomen te verwijderen, de rest van de bush maken man en vrouw samen schoon. Het is werk van maanden. Daarna zijn het de vrouwen die groente en fruit verbouwen en de varkens voeden. De mannen blijven dan thuis en passen op de kinderen. Madeleine wil niet zeggen dat de mannen lui zijn. Als het om het zwaarste werk gaat, zijn de mannen toch nodig. En haar eigen man is leraar. Maar in het dagelijks leven zijn het toch de vrouwen die het werk doen.
De positie van de vrouw in Papoea-Nieuw-Guinea is uiterst dubbel. In een kustplaatsje maak ik een bruidsprijsceremonie mee. De familie van de man zit op de grond in een huis dat op palen in de zee is gebouwd. Nabije en verre familieleden, vrienden en zelfs kennissen komen daar bijdragen aan de bruidsprijs die de man moet betalen voor zijn vrouw. Op elektronische zakcalculators wordt voortdurend bijgehouden hoeveel er verzameld is. In dit geval zijn man en vrouw al enige tijd getrouwd. Ze hebben zelfs al twee dochters, maar de sociale verplichtingen dwingen hen toch deze ceremoniële handelingen te verrichten.
In Papoea-Nieuw-Guinea is alles omgeven door gecompliceerde sociale verplichtingen, een geven en nemen tussen twee clans. De bruidsprijs betekent dat twee clans met elkaar worden verbonden. Het feit dat er een prijs wordt betaald voor een vrouw, betekent dat zij een kostbaar bezit is, eerst voor haar familie, later voor die van haar man. Zij is kostbaar en geëerd, en tegelijkertijd bezit waarmee naar believen gehandeld kan worden.
De waarde van de vrouw verschilt nogal. In de bergen waar Madeleine woont, is de bruidsprijs niet zo'n belangrijk element. De familie van de man brengt een varken in dat op de bruiloft wordt gekookt en opgegeten. Aan de kust loopt de hoogte van de bruidsprijzen steeds verder op. Een bruidsprijs van meer dan honderdduizend kina (een kina is vijfenzeventig cent) is geen uitzondering. Daar komen nog allerlei goederen bij. De bruid in het kustplaatsje werd prachtig uitgedost met kinabiljetten, schelpen en kettingen met slagtanden van zwijnen. Haar man maakte plechtig bekend wat hij voor haar bijeen had gekregen: 14.300 kina (ongeveer elfduizend gulden), zesenzestig zakken rijst, zestig zakken bloem, acht zakken suiker en driehonderd armbanden van parelmoer, die nu nog alleen een formele waarde hebben. Tot mijn spijt noemt hij niet het delftsblauwe molentje dat ik heb bijgedragen.
Het is heel wat, en hij (of zijn familie) zal het ooit in verdubbelde vorm terug moeten betalen als andere leden van de clan een bruidsprijs moeten opbrengen. Sommige mensen vinden dat het uit de hand is gelopen. De bruidsprijzen worden steeds hoger, het gaat steeds meer om het bezit, steeds minder om de sociale betrekkingen. De vrouw kan daar soms tussen gemangeld worden.
ER BESTAAN HIER vreemde ideeën over het recht om een vrouw te trouwen. Ergens in de bergen bezweek een maand geleden een splinternieuwe hangbrug onder het gewicht van de mensen die er nog voor de officiële opening overheen wilden lopen. Tientallen mensen kwamen in de bergstroom terecht. Drie moedige jongens sprongen in de rivier en redden drie meisjes. Ze namen ze mee naar huis en eisten het recht op met ze te trouwen. Ze hadden immers hun leven gered, ze hadden recht op compensatie! Toch vond men dit in Papoea-Nieuw-Guinea niet normaal; waarschijnlijk zijn de meisjes weer terug naar huis. Nog altijd gebeurt het dat het uitleveren van bruiden deel uitmaakt van de ingewikkelde compensatieregelingen tussen clans en stammen. Vorig jaar heeft een meisje, Miriam Wilngal, zich daaraan onttrokken. Een man van haar stam had een clanleider vermoord. Daar moest haar stam genoegdoening voor verlenen. Na lang onderhandelen werd de compensatie vastgesteld op twintigduizend kina, dertig varkens en twee jonge meisjes van zestien jaar. Niet iedereen vond dat normaal. In elk geval Miriam niet, die liever haar typediploma wilde halen dan een gedwongen huwelijk aan te gaan. Zij vluchtte en dook onder in Port Moresby, zo goed dat niemand hier meer van haar bestaan lijkt te weten, ook niet de officiële vrouwenorganisaties, terwijl haar geschiedenis een cause célèbre was in de internationale vrouwenpers.
Vorige week is de vice-minister-president en minister voor Familieaangelegenheden John Pundari afgezet. De diep christelijke Pundari voerde een kruistocht tegen polygamie. Hij wilde een wetsvoorstel indienen om polygamie te verbieden, hetgeen niet gemakkelijk is omdat huwelijken hier plaatsvinden door het uitwisselen van de bruidsprijzen en niet door handelingen waarbij de staat is betrokken. In dit door en door christelijke land komt veelwijverij nog algemeen voor. Niet in de bergen, niet in Yongai, verzekert Madeleine mij. Maar in de Highlands, een stukje meer naar het westen, kom ik mannen tegen met negen vrouwen.
‘Het is een kwestie van prestige’, zegt Susan Setae, de voorzitter van de PNG National Council of Women. ‘Vroeger had polygamie een sociale functie, omdat een man met veel grond meer vrouwen nodig had om die te bewerken. Nu spelen andere factoren een rol. Meisjes worden niet altijd gedwongen de zoveelste vrouw van een rijke man te worden. Vaak verkiezen ze het gemakkelijke leventje als vrouw van een big man boven het trouwen met een arme, werkloze jongen.’
John Pundari is van mening dat het alleen een kwestie van wellust is. Hij verwijt de vrouwenorganisaties dat ze hem niet genoeg steunen als het om de afschaffing van polygamie gaat: ‘Ik begrijp’, zei hij onlangs, ‘dat vrouwenorganisaties ook die vrouwen vertegenwoordigen die in een polygame situatie verkeren. Maar mijn wetsvoorstel is niet bedoeld om polygame huwelijken te ontbinden, maar om te verbieden dat ze in de toekomst worden gesloten. Bestaande huwelijken kunnen gewoon in stand blijven.’
IK VRAAG MADELEINE of er in haar streek nog zulke gigantische feesten plaatsvinden als vroeger, waarbij hele dorpen maandenlang wegtrokken. ‘Nee’, zegt ze, ‘gelukkig niet. Dat was rampzalig. Mensen verlieten hun huizen en als ze maanden later terugkwamen waren die ingestort en was hun land overwoekerd. Ook voor de dorpen die de feesten gaven waren de gevolgen soms vreselijk. Maanden lang werd er gefeest en gegeten. Daarna was er geen eten meer over, alle varkens waren geslacht en er stond niets meer op het land. We houden die feesten nog wel, maar we beperken ze tot één dag.’
Het gesprek met de zeven vrouwen is afgelopen. Ik kijk ze na. Ze verdwijnen met hun kinderen over een uiterst smal voetpaadje naar een berghelling waarop een piepklein bruin dorpje in het groen ligt. Ze lopen een beetje stijf, met brandhout en draagtassen op het hoofd, zich bewust van hun waardigheid.
Vrouwen in Papoea-Nieuw-Guinea worden gediscrimineerd en sterven gemiddeld eerder dan mannen. Dit laatste is bijna nergens ter wereld het geval. Door allerlei voedseltaboes krijgen vrouwen hier minder proteïnen binnen dan mannen. Dat kan vooral voor zwangere en zogende vrouwen desastreus zijn. Er zijn vrouwen die zelfmoord plegen, omdat ze niet de tiende vrouw van een rijke oude gek willen worden.
Vrouwen zijn tegelijkertijd object en kostbaar bezit. Ze zijn heroïsch, gezien de moeilijke omstandigheden. Ze zouden, zegt Susan Setae van de Council of Women, wel wat steun uit de rest van de wereld kunnen gebruiken.
In Yongai niet. Daar rooien ze hun eigen gardens nog heel goed.