Prinses Juliana schijnt eens tegen een diplomaat te hebben gezegd: ‘Denkt u nou echt dat je kleingeestig blijft wanneer je opgroeit tussen al die schitterende kunst?’

Hoewel ik beter weet, vind ik toch dat ik mijn kleinzoon – hij is twee – moet blootstellen aan kunst die ik voortreffelijk vind. De interesse is uitermate gering, maar als hij in mijn huis is, staat Mozart op. Ik pakte daarnet de etsen van Rembrandt en liet hem de plaatjes zien en vertelde er verzonnen verhaaltjes bij.

Ik besef dat mijn kleinzoon over zestien of achttien jaar best een seriemoordenaar kan zijn, maar ik wil geloven dat kunst een goede vormende werking heeft.

Hoe heeft mijn opvoeding mij gevormd, althans voorzover ik kan nagaan?

Mijn ouders hielden er verschillende opinies op na. Mijn vader eiste karaktervorming, dus veel sport, koude douches, discipline, vitamines, rust, ruimte en regelmaat.

Mijn moeder daarentegen vond dat je de fantasie moest stimuleren.

Mijn moeder heeft gewonnen, mijn vader verloren. Aan alle opvoedkundige uitgangspunten van mijn vader had ik een grondige hekel en die heb ik tot op de dag van vandaag. Ik weet het: het risico dat ik binnenkort alzheimer, hartfalen, kanker en weet ik niet wat kan krijgen is groot door mijn fysieke inertie, en ik zeg eerlijk dat ik wel graag naar mijn vader had willen luisteren, maar ik kon het eenvoudig niet. Lezen was leuker dan sport, een warme douche was paradijselijk en discipline had je vanzelf als je iets leuk vond om te doen. Ik hoefde om te lezen niet gedisciplineerd te worden.

Maar had mijn moeder gelijk?

De broer van mijn moeder werkte bij Philips. Hij ontwikkelde met een groep de eerste televisies. Toen ik vier was, hadden wij – we woonden bij mijn grootouders – een televisie in huis. Ik mocht niet alles zien, maar was meteen verslaafd.

Ik herinner me dat ik een jaar of tien was en dat er op school een verkleedfeest werd gegeven. Het thema was: wie of wat zou je willen zijn?

Daar spraken we bij het avondeten over.

Iedereen in de klas dacht dat ik als Anton Geesink ging. Dat vond ik ook goed

Wie was je held en waarom.

Mijn vader nam het voortouw. Hij vertelde over Alexander Fleming, de uitvinder van de penicilline, hij vertelde over Eisenhower, over Churchill, over Rembrandt en Van Gogh.

Maar de aardappelen vlogen van schrik uit zijn mond toen hij hoorde dat ik graag ‘Swiebertje’ wilde zijn – Swiebertje was een jeugdtelevisieserie over een landloper.

‘Laat die jongen toch’, zei mijn moeder.

‘Waarom ga je niet als Thomas Alva Edison, de uitvinder van de gloeilamp. Je vond dat boek zo mooi, De tovenaar van het Menlopark.’

‘Die wil ik niet zijn’, zei ik.

Mijn vader kon er niet over uit. Hij verbood mij als een ‘televisiefiguur’ te gaan. Het moest iets zijn uit een boek.

Dat is weken strijd geworden die mijn moeder en ik hebben gewonnen, althans: ik ging verkleed als Dick Bos. Een held uit een boek, inderdaad. Een stripboek. Een privé-detective die heel goed judo kon. (Hoe ‘verkleedde’ ik mij als Dick Bos? Ik ging in het judopak van mijn broer, zodat iedereen in de klas dacht dat ik als Anton Geesink ging. Dat vond ik ook goed, trouwens.)

Mijn vader vond het afschuwelijk, hij kon zijn teleurstelling niet verbergen.

Maar de trots van mijn moeder toen ze me zag was heerlijk.

Ik vond onlangs een brief van mijn vader aan mijn grootouders. Het is een brief waarin hij vertelt over zijn vader, mijn grootvader, die in de oorlog is omgekomen. Mijn vader schrijft: ‘Hij was een wijs man. Zeer wijs. Ondanks het feit dat hij slechts vijf bijbelspreuken uit zijn hoofd kende en twee liederen van Caruso.’

Ik hoor een scheur – kleinzoon heeft een halve pagina van een ets van Rembrandt in zijn hand en lacht.