De tweede reactie is beter. Iedereen weet dat er met abonnees en media heel wat loos is. Iedereen weet ook dat alom geëxperimenteerd wordt met nieuwe betaalvormen en dat een daarvan richting lidmaatschap gaat. Kijk in Nederland maar naar De Correspondent of naar het recente plannetje van Piet Bakker om de NRC-lezers het eigen blad te laten kopen. Het zijn stuk voor stuk stappen in de richting van betrokken lezers, interactieve lezers, lezers die desgewenst actief kunnen zijn voor het medium waarvan ze vroeger slechts afnemers waren. Leden dus.
Een belangrijke achtergrond van deze opkomst van krantenleden is, denk ik, het proces dat je glocalisering zou kunnen noemen: een combinatie van globaal (groot) en lokaal (klein). Het is een cliché om te zeggen dat we in een geglobaliseerde wereld leven. In zo’n wereld is alles groots, veel en onoverzichtelijk. Dat geldt zeker informatie. Geen wonder dat we ons daartegen ‘beschermen’ door het kleine, weinige en beheersbare te zoeken. Vandaar de groeiende betekenis van een fenomeen dat gedurende lange tijd achterhaald leek: gemeenschap, tegenwoordig liever community genoemd. Mensen zoeken op alle mogelijke manieren naar vormen met een menselijke maat: de buurt, de ontmoeting, het herkenbare. Dat is precies wat het ‘lokale’ in het begrip glocalisering aanduidt. Het verklaart dat mensen lid worden van een krant, tijdschrift, omroep of website. Het is alsof ze zich daarmee verzekeren van iets wat vertrouwd en beheersbaar is.
Elke tijd krijgt de media die hij behoeft. Onze tijd is die van de sociale media. Zij spelen in op dezelfde, onmogelijke combinatie van groot c.q. anoniem en klein c.q. vertrouwd en bestaan dankzij net zo’n tegenstelling als aangeduid wordt door het begrip glocalisering. Sociale media binden wat van elkaar verwijderd is en zijn ‘sociaal’ omdat het sociale in de eigenlijke, fysieke betekenis van het woord in toenemende mate ontbreekt. Kranten met leden doen niet anders, zij het dat zij zich concentreren op datgene wat voor heel de groep en niet voor één of enkele individuen van belang is.
Afgelopen week stond in Vrij Nederland een stukje over het einde van de regiojournalistiek. De schrijver, Kees Kraaijeveld, constateert misère bij de regionale media en stelt dat het geen zin heeft ze te blijven ondersteunen. Er is toch geen belangstelling voor. Dat is aantoonbaar onjuist. Van alle Nederlandse kranten is de helft regionaal en ook andere regionale media – radio, tv, websites – kennen in absolute cijfers flinke gebruikersaantallen. Wel is waar dat de traditionele regionale media terrein verliezen, maar dat doen alle media. Voor Kraaijeveld is dat verlies een reden de stekker eruit te trekken. ‘Wat voor zin heeft het om met overheidsgeld een regionaal journalistiek aanbod in de lucht te houden waar niemand naar kijkt of luistert?’ vraagt hij zich af. De Knight Foundation geeft hem onbedoeld antwoord: omdat een samenleving zonder sociaal kapitaal desintegreert en omdat een goede mediavoorziening een van de pijlers van dat kapitaal is.
Maar, zo kun je hiertegenover stellen, zouden lezers en kijkers niet zelf voor dat sociaal kapitaal moeten zorgen? Zulk kapitaal is toch het bezit van een groep, niet van een overheid of fonds? Klopt. Maar overheden en, in de VS, fondsen hebben in de loop van jaren veel gemeenschapstaken overgenomen. De tendens is dat ze die in toenemende mate teruggeven. Wellicht is dat goed, welhaast zeker is het onvermijdelijk, maar als dat teruggeven te snel gebeurt, gaat veel verloren. Dat is verspilling van kapitaal en arbeid. Een subsidie van de Knight Foundation of, in Nederland, van de overheid aan lokale media heeft dus vooral als doel om een dergelijke verspilling te voorkomen. Ze handhaaft de infrastructuur tot het moment dat ‘leden’ haar overnemen.
In de afgelopen maanden wierf omroep Human vijftigduizend leden. Zoveel was nodig om – wat heet – de status van aspirant-omroep te bereiken en te kunnen voortbestaan. Zo werkt het Nederlandse systeem. Tegelijk kan een kind bedenken dat het systeem binnen afzienbare tijd anders zal werken. Door internet en dergelijke behoren overheidsbeheersing van het omroepstelsel en uitzendfrequenties tot het verleden. Een omroep kan alleen bestaan als een groep mensen ervoor wil en kan betalen. Voor een blad als De Groene Amsterdammer geldt iets dergelijks terwijl ook een deel van zijn succes daarop gebaseerd is: dat een ruime en hopelijk steeds ruimere groep mensen binnen de overdonderende hoeveelheid dagelijkse informatie een rust- en oriëntatiepunt wil, een ‘eigen’ blad, een min of meer vertrouwde ‘gemeenschap’. Abonnees? Leden? Het woord doet er minder toe dan het verschijnsel.