Het vorig jaar verschenen Probeer het mortuarium van Eva Maria Staal (1960) werd eerder al bekroond met de Schaduwprijs, voor de beste Nederlandstalige misdaadroman, en nu ook met de prestigieuze Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, voor het beste Nederlandstalige debuut. Met de laatste prijs schaart Staal zich in de rij van Slauerhoff, Nooteboom en Arion. Terecht? Het is ontegenzeggelijk een sterke roman die Staal schreef, een boek dat onder je huid gaat zitten en dat in staat is je omver te blazen, zeker als je het argeloos ter hand neemt. Dat heeft alles te maken met de wijze waarop ze een bizarre, duistere wereld – de wereld van de internationale wapenhandel – confronteert met een huis-, tuin- en keukenleven.
De 39-jarige in Utrecht woonachtige Maria heeft een man, een dochtertje van negen en een suffe baan, maar ook een verleden als wapenhandelaarster. Als 25-jarige begon ze te werken voor Jimmy Liu, een Canadees van Chinese afkomst, en via hem kwam ze terecht in de meest afgrijselijke landen en situaties. In alternerende hoofdstukken worden het leven van toen en het leven van nu opgeroepen, en het mooie is dat Staal door haar nuchtere, wranggeestige schrijfstijl de leefwereld van haar protagonist van tóen vertrouwder kan doen klinken dan die van nú. Nú moet er een kruimeldief worden aangeschaft, en verhuisdozen ingepakt, een dochtertje worden weerhouden van pesten en normale gesprekken boven een kopje koffie worden gevoerd met andere moeders. Tóen moest de douane worden gepasseerd, paspoorten vervalst, kinderen over de grens gesmokkeld, een paard uit zijn lijden verlost.
De vanzelfsprekendheid waarmee Staal echte schurken neerzet, compleet met hun onnavolgbare jargon, steekt schril af tegen de vervreemding waarmee ze het burgerlijke leven beziet, met een schaaltje kaasdomino’s, kinderen die allemaal ’s ochtends vroeg naar hetzelfde televisieprogramma kijken en een kruimeldief die het niet eens blijkt te doen. Losgelaten heeft ze haar oude baas nooit, zoals blijkt uit de roerende epiloog, maar hij haar wel.
Jammer genoeg heeft Staal gemeend het zogenaamd normale van de huidige leefwereld extra te moeten onderstrepen door die hoofdstukken titels te geven als ‘Het waarachtige’, ‘Het eigenlijke’ en ‘Het wezenlijke’. Het leidt af, introduceert een pathetisch element en het is lelijk bovendien. Daarnaast dreigt haar stijl – staccato, kaal – af en toe een stijltje te worden: ‘Ik wil niemand wekken. Ik sluit de buitendeur (…). Ik zoek de lichtknop.’ Maar verder: terecht, deze bekroning voor Staals vorig jaar verschenen roman.