In 1971 spitte ik de achtertuin van mijn ouders om tot aardappelveldje. Ook in onze geheel uit geel baksteen opgetrokken nieuwbouwwijk was de summer of love naadloos overgegaan in anti-atoom, Milieudefensie en oliecrises. Na de eerste oogst maakte ik plannen voor de voortuin, de rest van de straat, de hele wijk. Later, als ik op mijzelf ging wonen, zou ik een afgelegen boerderijtje zoeken om te zaaien en te oogsten en ’s avonds in het schijnsel van de jagersmaan tegen een boom te pissen. Overdag boeren, ’s avonds gedichten schrijven. Wie döt mij wat, zou Daniel Lohues zingen.
Ik heb nog overwogen om naar de landbouwhogeschool te gaan. De tijdgeest was sterk. Of misschien eerder mijn geest, want heimelijk wil ik nog steeds op het platteland wonen en eigen eten verbouwen. Hoewel ik er inmiddels achter ben dat mijn pastorale verlangen meer heeft te maken met verlangen naar rust en isolement dan met de fijne kneepjes van land- en tuinbouw.
Omdat mijn ouders nog niet toe waren aan een Drentse versie van The Good Life werd mijn carrière als urban farmer in de kiem gesmoord. En dat was misschien maar goed ook. Mijn aardappelveldje was vooral nostalgie en romantische dadendrang. Net als The Good Life, trouwens. Tom en Barbara Good stapten weliswaar uit de ratrace en veranderden huis en tuin in een welvarende Londense buitenwijk in een stadsboerderij, maar terug naar de natuur en eten uit eigen tuin is iets anders dan boeren. Daar kwamen ze wel achter. Tijdgeest is de moeder van veel illusies.
Mijn carrière als urban farmer duurde kort. Maar nog geen paar jaar later waren schoolvrienden en ik geweldig bezig met kweekbakken, grondsoorten, bemestingregimes en kunstlicht. Ik had een deel van de bijkeuken geannexeerd voor zaailingen en in het stuk tuin onder mijn slaapkamerraam stonden opgekweekte planten groot te worden tussen sierstruiken en heesters. Een vriend bouwde bij gebrek aan tuin zelfs het houten bureau in zijn slaapkamer om tot kweekkas, compleet met kunstlicht en bewatering in de kastjes. Zoveel toewijding en enthousiasme… Als wietplantages niet illegaal waren geweest, hadden onze leraren bio en handenarbeid gejankt van ontroering.
Urban farming is terug van nooit weg geweest. Inclusief boerenmarkten waar bakfietsende NRC- en Volkskrant-lezers de illusie van ‘eerlijk eten’ halen. Tussen stadsverkeer opgekweekte bloemkool en akkertjes op vervuild terrein waar onder een verse toplaag semi-permeabel doek ligt om oude smerigheid tegen te houden, het is niet mijn idee van… eh… terug naar de natuur, laat staan de natuur terug in de stad.
De echte boer (rural farmer?) wordt ondertussen uitgeknepen door supermarkt en prijsbewuste huis-m/v. Het bonusvoordeel voor de klant is het nadeel van de boer. De boer wordt vooral gezien als een leverancier van goedkope grondstoffen die stinkende stallen heeft, gif op het land spuit en ons danig in de weg zit bij het genieten van alles wat groeit en bloeit en altijd weer boeit. Niemand weet goed wat hij doet, hoe hij het doet en waarom.
Ook al lijkt het niet meer zo, we zijn nog altijd een landbouwnatie, maar dan een met een gebrekkig besef van kwaliteit en trots op Hollandse waar. Er wordt gezwijmeld bij de Franse kaas die Gaston Dominici in een krakkemikkig schuurtje in elkaar knutselt, maar voor op brood kopen we goedkope gele blokken uit de fabriek. Met als beschamend toppunt Old Amsterdam. Heeft niets met Amsterdam te maken (want komt uit een fabriek in Huizen) en nog minder met lang gerijpte oude kaas. Door het hele land worden fantastische ambachtelijke kazen gemaakt, maar Gouda is een internationaal woord voor een stuk vacuüm verpakte gele rubber. Waarom hebben we eigenlijk geen appellation contrôlée voor kazen? In Nederland is ook terroir.
Aardappels, die heten ‘iets kruimig’ of ‘vastkokend’. Behalve in het restaurant. Daar krijgt de culinaire medemens roseval aardappels bij de gekonfijte zeugenoogjes. Bintje, Bildtstar, Doré, Parel, Eigenheimer zijn in de nevelen der tijd verdwenen. Om te zwijgen van nog oudere rassen. Ach, de aardappel. Ik maak me er misschien wel zo druk om omdat ik lang geleden monsternemer was voor een aardappelkeuringslab, maar ik vind het ook werkelijk zonde dat het zo’n versmaad product is.
We eten sugar snaps uit Kenia, drinken melk uit Denemarken, de sperziebonen komen uit Egypte en brood komt uit de fabriek. De boer wil wel anders, wij willen wel anders. Maar tussen de droom van echt en ambachtelijk en de daad van meer betalen voor lokale kwaliteit staan zuinigheid en onverschilligheid.
Urban farming is eerder wiet verbouwen dan boeren. Het is mooi als het de stedeling begrip brengt voor voedsel en hoe dat op het bord komt en misschien dat Randstedelijke kinderen dan niet langer denken dat melk in een fabriek wordt gemaakt. Maar wat meer aandacht voor het gewone boerenbedrijf (tien procent van de Nederlandse economie, de Rotterdamse haven nog geen acht) is ook niet gek. Het is leuk dat boeren vrouwen zoeken en krijgen, maar dat heeft meer te maken met Tristan en Isolde dan met Klaartje 3 en de bestrijding van perzikbladluis.
Donderdag 13 november is de Border Session Farmer on the roof: The Fresh.Revolution