De milieubeweging is op sterven na dood. Het ontbreekt aan visie, daadkracht en overtuiging. Als milieuorganisaties relevant willen blijven en resultaten willen boeken, moeten ze eens goed bij zichzelf te rade gaan. Op deze manier gaan we de wereld niet redden. Dat is zo ongeveer de strekking van het essay dat Ted Nordhaus en Michael Shellenberger in 2004 publiceren. Beide mannen zijn toegewijde natuurliefhebbers en milieubeschermers, afkomstig uit de groene kringen waar ze nu zo fel tegen van leer trekken. Ze zijn de milieubeweging dankbaar voor de successen uit het verleden, maar zijn inmiddels vooral teleurgesteld en gefrustreerd. Het is tijd voor een fris geluid, schrijven ze in The Death of Environmentalism. ‘Wij zijn ervan overtuigd dat de milieubeweging, met al haar ononderzochte aannames, achterhaalde concepten en uitgeputte strategieën moet sterven, zodat er iets nieuws kan opbloeien.’

Elf jaar na het overlijdensbericht volgt het geboortekaartje van een nieuwe groene stroming. Met veel aplomb publiceren Nordhaus en Shellenberger in 2015, samen met zestien gelijkgestemden, het Ecomodernistisch manifest. In vijftien pagina’s schetst een vernieuwingsgezinde lichting groenen een aanlokkelijke visie voor een duurzame toekomst. Een uitgesproken optimistische visie, met een onwankelbaar vertrouwen in de vindingrijkheid van de mens en de kracht van technologie. Net als een groeiende groep academici beseffen de ecomodernisten dat de aarde een door en door menselijke planeet is geworden. We leven in het Antropoceen, erkennen ze, het Tijdperk van de Mens. Voor veel wetenschappers is het reden om de noodklok te luiden: de ontwrichting van het klimaat dreigt het leven op aarde in gevaar te brengen. Geen spoor van deze zorgwekkende berichten bij de ecomodernisten. Dwars tegen alle doemscenario’s in, voorspellen zij gouden tijden voor onze soort. De auteurs van het manifest zijn ervan overtuigd ‘dat verstandig toegepaste kennis en technologie kunnen zorgen voor een goed en zelfs groots Antropoceen’.

Daarvoor moeten ze eerst korte metten maken met een aantal benepen doctrines van de klassieke milieubeweging. Zoals het idee dat de mens in harmonie met de natuur zou moeten leven. Dat is niet alleen een onbereikbaar ideaal, maar vooral een misleidende nostalgie naar een tijd die nooit bestaan heeft. Om de natuur én de mensheid te laten floreren, betogen de ecomodernisten, zou het goed zijn om de menselijke activiteit zo veel mogelijk te concentreren, zodat we ruimte creëren voor de natuur. ‘Ontkoppeling’ is het toverwoord: de mens ontkoppelen van de natuur. En economische groei ontkoppelen van ecologische impact. Want ecomodernisten willen méér, niet minder. Meer groei, meer energie, meer consumptie en meer kolencentrales in Afrika.

Het manifest ontketende, precies zoals beoogd, een vurig debat binnen de milieubeweging. Time Magazine prees Nordhaus en Shellenberger als ‘helden van het milieu’, omdat ze ‘een broodnodige dosis realisme inbrengen bij een kwestie die te urgent is om over te laten aan groene dromen’. Terwijl milieujournalist en Guardian-columnist George Monbiot de ecomodernisten ‘historische onwetendheid’ en ‘vooringenomenheid’ verweet. Inmiddels is het pamflet in twaalf talen verschenen en groeit de internationale schare volgers. Op opiniepagina’s en blogs twisten sympathisanten en critici onophoudelijk over de vraag of dit nu de toekomst van de milieubeweging is. Afgelopen maand laaide ook in ons land de discussie rondom het ecomodernisme op. Aanleiding was het verschijnen van een bundel waarin een zevental Nederlandse en Vlaamse ecomodernisten ‘het nieuwe denken over groen en groei’ uit de doeken doet.

Net als Nordhaus en Shellenberger moeten hun Nederlandstalige volgelingen eerst afrekenen met de ‘gevestigde’ milieubeweging. Dat doen ze met graagte. Want hoewel de wetenschappers en journalisten die meeschreven aan het boek uiteenlopende expertises hebben, zijn ze verenigd in een diepgewortelde afkeer van de Groene Kerk. Daarbij schuwen ze de karikatuur niet. De milieubeweging zou een ouderwetse bende zijn, vastgeroest in een achterhaalde ideologie. Traditionele groenen ‘dromen van een sober, laagtechnologisch bestaan op het platteland’, zijn bang voor kernenergie en gentechnologie, zetten zich af tegen economische groei en gedragen zich als hysterische onheilsprofeten. Voor de ecomodernisten zijn dit soort Gutmenschen in geitenwollensokken de vijanden van de vooruitgang.

Een deel van hun kritiek is terecht, of op z’n minst begrijpelijk. Er zit vast een valse romantiek besloten in het verlangen naar kleinschaligheid. De weerzin van milieuactivisten tegen de genetische manipulatie van landbouwgewassen is lang niet altijd gebaseerd op degelijke wetenschap. En het idee dat straatarme landen in Afrika alleen wat zonnepanelen nodig hebben om zich te ontwikkelen, is natuurlijk naïef. Maar in plaats van zich te beperken tot een gerichte weerlegging van deze misvattingen maken de ecomodernisten een parodie van de ‘groene religie’ en lanceren ze een frontale aanval op ‘de milieubeweging’. Door een stropop op te tuigen en daarop in te hakken alsof het een piñata is, profileren de ecomodernisten zichzelf als een stel dwarsdenkers dat heilige huisjes omver schopt. Alsof ze dappere outsiders zijn die het dominante denken bevechten.

Maar een nauwere blik op de voorstellen van de ecomodernisten leert dat er verrassend weinig taboes worden doorbroken. Hun denkbeelden zijn eigenlijk alomtegenwoordig. Ecomodernisten pleiten voor kernenergie, intensieve landbouw en urbanisering. Laten dat nu net de oplossingen zijn waar beleidsmakers al jaren mee weglopen. Wereldwijd zijn er op dit moment zestig nieuwe kernreactoren in aanbouw. Er wordt volop ingezet op grootschalige agricultuur. En over de hele wereld trekken mensen en masse naar de stad. Ook breken ecomodernisten een lans voor groene groei, alsof het een controversieel standpunt zou zijn. De waarheid is precies omgekeerd. Juist degenen die voorzichtig suggereren dat er wellicht grenzen aan de groei zijn, worden weggelachen uit parlementen en boardrooms. Voor een moderne stroming zijn hun ideeën eigenlijk verdacht ouderwets, concludeerde George Monbiot in The Guardian.

Ze fantaseren over het injecteren van zwavel in de atmosfeer om een kunstmatig zonnescherm te creëren

De Britse columnist was niet de enige die erop wees dat het ecomodernisme stiekem oude wijn in nieuwe zakken is. Al in de jaren tachtig muntten Duitse milieusociologen de term ‘ecologische modernisering’. Bij deze benadering gaat het inzicht dat de moderniteit milieuschade veroorzaakt gepaard met de overtuiging dat alleen verdere modernisering soelaas biedt. Politicoloog Maarten Hajer, oud-directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, definieerde ecologische modernisering ooit als volgt: ‘Het discours dat weliswaar het structurele karakter van klimaatverandering en andere milieuproblemen erkent, maar dat er niettemin van uitgaat dat de bestaande politieke en maatschappelijke instituties de zorg voor het klimaat en milieu kunnen verinnerlijken.’ Alsof hij het gedachtegoed van de ecomodernisten samenvat in één academische volzin.

Sinds de jaren negentig is dit het dominante denken over duurzaamheid. Geen sobere preken over planetaire grenzen, maar een grenzeloos vooruitgangsgeloof. Geen wilde dromen over een andere economie of maatschappij, maar een zoektocht naar werkbare oplossingen. Het is ook de houding van veel politici. Wie gelooft dat de toekomst technologische doorbraken zal brengen, hoeft nu geen drastische maatregelen te treffen. Mark Rutte toonde zich een volwaardig ecomodernist toen hij afgelopen maart in het nos-verkiezingsdebat tegenover Gert-Jan Seegers stond. ‘Groen is goed’, zei hij tegen de lijsttrekker van de ChristenUnie. ‘Maar u moet er geen links verhaal van maken.’ In de ogen van de demissionair premier is klimaatverandering geen kwestie van politiek, maar een managementvraagstuk. Beetje innoveren, beetje inzetten op het bedrijfsleven – dan loopt het wel los. Zo ziet zijn d66-collega dat ook. ‘Klimaatverandering is een businessmodel in plaats van een bedreiging’, schreef Alexander Pechtold in Optimist in de politiek.

Het is een comfortabele boodschap. Aantrekkelijk ook. Economische groei, menselijke voorspoed, een schoon milieu, bloeiend natuurschoon – we can have it all. Het verklaart ongetwijfeld de populariteit van de ecomodernisten. Bij hen geen moraliserend vingertje of een retoriek van schuld en boete. ‘Helemaal mijn man’, reageerde Volkskrant-columnist Martin Sommer op een interview met Ted Nordhaus in zijn krant. Eindelijk iemand die het klimaat ‘leuk maakt voor mensen’. Burgers zijn best bereid om hun steentje bij te dragen, vatte Sommer de les van Nordhaus samen, ‘maar je moet niet aankomen met kanselpraat over niet meer vliegen, geen biefstuk of minder welvaart. Dan gooien ze de kont tegen de krib.’ Dus praten ecomodernisten liever over een ‘goed Antropoceen’. De mens is machtiger dan ooit en dat is goed nieuws. Dankzij de ‘groeiende sociale, economische en technologische vaardigheden’ kan de mens ‘het leven beter maken, het klimaat stabiliseren en de natuur beschermen’.

Het optimisme van de ecomodernisten is niet uit de lucht gegrepen. Ze onderbouwen het met statistieken. De afgelopen eeuwen ging het in veel opzichten steeds beter met de mensheid: we leven langer, de luchtkwaliteit verbeterde, we weten ons steeds beter te beschermen tegen natuurgeweld. En toch blijft de milieubeweging klagen. Terwijl er volgens ecomodernisten een simpele remedie is voor alle ecologische problematiek: economische ontwikkeling. Hoe welvarender een land, hoe meer aandacht voor het milieu, gaat de redenering. Erst kommt das Fressen, dann die Umwelt. En voordat de ergste gevolgen van klimaatverandering zich manifesteren, hebben we vast een technologie ontwikkeld die ons veilig houdt.

Je kunt ecomodernisten er niet zomaar van beschuldigen dat ze hun kop in het zand steken. Ze tonen zich begaan met de natuur en zeggen klimaatverandering serieus te nemen. Toch moffelen ze de schaduwzijden van de moderniteit wel erg gemakkelijk weg. Tevreden tonen ze dat in westerse landen de ontbossing en luchtvervuiling zijn afgenomen, maar vergeten daarbij gemakshalve te vermelden dat dit soort vervuilende activiteiten in een geglobaliseerde economie is uitbesteed aan ontwikkelingslanden. De fabrieken die de westerse consumptiemaatschappij draaiende houden staan nu in China of India. En die verstoken massaal kolen. Daardoor komt van de gedroomde ontkoppeling voorlopig weinig terecht. De afgelopen jaren groeide de wereldeconomie weliswaar harder dan de CO2-uitstoot – het kán dus wel!, juichen ecomodernisten – maar om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen is het niet genoeg dat de emissies stagneren. Ze moeten dalen. En rap ook.

In de epiloog van hun bundel roepen de Nederlandse ecomodernisten zichzelf uit tot erfgenamen van de Verlichting: onafhankelijke denkers die met de rede en wetenschap ten strijde trekken tegen de Groene Kerk. Sapere aude! zeggen ze Kant na. Durf te weten! Maar ook: ‘Twijfel aan alles. Dat was nóg zo’n cruciale gedachte uit de Verlichting, sterk bepleit door René Descartes. Niet omdat de waarheid niet bestaat of anything goes. Sommige ideeën zijn nu eenmaal beter dan andere. De enige manier om het onderscheid te maken is door te twijfelen en kritisch te denken.’

‘Bij ecomodernisten wordt optimisme gebruikt als een knuppel om intellectuele tegenstanders neer te slaan’

Twijfelen doen de ecomodernisten volop, maar helaas vooral aan de verontrustende voorspellingen van klimaatwetenschappers. Niet dat ze de conclusies van het VN-klimaatpanel openlijk afwijzen. Hun scepsis is subtieler dan dat. Klimaatverandering is wel een probleem, stellen ze, maar niet hét probleem. De mens heeft wel eerder voor grote uitdagingen gestaan en telkens bracht onze inventiviteit redding. Geen reden tot alarmisme, dus. Opmerkelijk, want als we het meest recente rapport van het VN-klimaatpanel moeten geloven, zouden alle alarmbellen op vol volume moeten rinkelen: ‘Doorgaan met het uitstoten van broeikasgassen leidt tot verdere opwarming en vergroot de waarschijnlijkheid van ernstige, verstrekkende en onomkeerbare impact op mensen en ecosystemen.’ Een steviger waarschuwing zul je in wetenschappelijke rapporten niet snel tegenkomen.

Het moet gezegd worden: de ecomodernisten der Lage Landen maken het bonter dan hun overzeese bondgenoten. Het hoofdstuk over het klimaat is geschreven door Marcel Crok, een wetenschapsjournalist die een heel boek wijdde aan het betwisten van de klimaatconsensus. Het is op z’n zachtst gezegd wrang dat de zelfverklaarde hoeders van de wetenschap juist in dit cruciale hoofdstuk compleet de mist in gaan. Iemand die met droge ogen beweert dat de opwarming van de aarde geen ramp is, omdat meer broeikasgassen in de atmosfeer goed is voor plantengroei, verdient geen stem in een serieus debat over klimaatverandering.

Het betekent niet automatisch dat iedere ecomodernist het klimaatprobleem bagatelliseert. Tegelijkertijd is de flirt met klimaattwijfelaars geen onschuldig bijproduct. Het is een voorwaarde voor hun onvermoeibare optimisme. Alleen door vraagtekens te plaatsen bij de urgentie en ernst van de ontwrichting van het klimaat kunnen ze de geruststellende boodschap verkondigen dat er geen drastische koerswijziging nodig is en dat het menselijk vernuft ook deze uitdaging zal overwinnen. Het is optimistisch, dat zonder meer, maar het is vooral naïef en ronduit misleidend.

Waar ecomodernisten hun tegenstanders wegzetten als een homogene groep dogmatici presenteren ze zichzelf graag als een divers gezelschap. Zij zijn neutrale wetenschappers, zonder een politieke agenda. ‘Ecopragmatici’ of ‘ecorealisten’, noemen ze zichzelf ook wel. Er bestaat weliswaar een gezamenlijke beginselverklaring, maar anders dan de ‘oude’ milieubeweging zouden ecomodernisten niet verblind worden door ideologie.

Het is als de goudvis die het water in zijn vissenkom niet ziet. Want het vooruitgangsgeloof van ecomodernisten is evengoed een ideologie. ‘Het Ecomodernistisch manifest leest als een religieus traktaat,’ schreef de Engelse boer-annex-socioloog Chris Smaje in een veelgelezen essay op zijn blog. ‘Ondanks al het gepronk met wetenschap is het eigenlijk een poging om de barbaren weg te houden bij de poort en vol te houden dat, terwijl weinig mensen nog geloven in de vervolmaking van de mensheid in de hemel als een heilig proces, we nog steeds kunnen geloven in de vervolmaking van de mensheid op aarde als een historisch proces.’ En inderdaad: voor ieder heilig huisje dat ze omver schoppen, bouwen ecomodernisten er zelf een op. Of eigenlijk staan die huizen al decennia fier overeind. Het zijn de dominante dogma’s van economische groei en techno-optimisme. ‘In de handen van ecomodernisten wordt optimisme niet gebruikt als een fakkel om de weg vooruit te verlichten, maar als een knuppel om intellectuele tegenstanders neer te slaan’, constateerde de Australische milieufilosoof Clive Hamilton.

Van alle Verlichtingsfilosofen is de geest van Francis Bacon misschien nog wel het nadrukkelijkst aanwezig. Als de mens op aarde is om de natuur te beheersen, zoals Bacon beweerde, dan is het Tijdperk van de Mens een vervulling van die lotsbestemming. In een ‘goed Antropoceen’ moeten we onze grip op de planeet juist verder versterken. Vandaar dat sommige ecomodernisten uitgesproken voorstanders zijn van geo-engineering: het drastisch ingrijpen in het natuurlijke systeem van de aarde. Een techno-fix om de opwarming te stoppen. Ze fantaseren over spiegels in de ruimte die zonlicht weerkaatsen, of het injecteren van zwaveldeeltjes in de atmosfeer om een kunstmatig zonnescherm te creëren. Zulke ingrepen zouden de mens controle geven over de thermostaat op aarde.

Behalve van grootheidswaan getuigt het ook van een technocratische tunnelvisie. Als klimaatverandering in wezen een technologische uitdaging is, blijft politiek buiten beschouwing en de fossiele industrie buiten schot. Terwijl er geen politiek-neutrale routekaart naar een ‘goed Antropoceen’ bestaat. Er is geen silver bullet. De redding zal niet van uitvinders of ingenieurs moeten komen, maar van beleidsmakers. Al is het maar omdat in feite vrijwel al het beleid – van het afsluiten van handelsakkoorden tot het hervormen van het belastingstelsel – klimaatbeleid is. Vragen hoe een duurzame toekomst eruit moet zien, is vragen hoe we onze maatschappij en economie moeten inrichten. Dat vergt een holistisch perspectief.

Precies daaraan schort het bij ecomodernisten. Bij hen geen woord over economische ongelijkheid of macht. Terecht kaarten ze de irrationele angst voor genetische modificatie aan. Om vervolgens te zwijgen over de quasi-monopoliepositie van zaadveredelaar Monsanto. Armoedebestrijding staat hoog in het vaandel bij ecomodernisten. Maar dan wel via kolencentrales – herverdeling van welvaart komt niet aan bod. Door te hameren op rationele en pragmatische oplossingen missen ecomodernisten een cruciaal inzicht: de klimaatcrisis is niet los te zien van politiek, economie en ideologie.

Vreemd genoeg zagen Ted Nordhaus en Michael Shellenberger dat in 2004 wél scherper. Want wat schreven ze eigenlijk precies in The Death of Environmentalism, het essay waarmee het allemaal begon? Wat was de reden dat ze gefrustreerd raakten over de milieubeweging in de Verenigde Staten? Ze betichtten de milieubeweging niet van een doorgedraaide systeemkritiek, zoals de Nederlandse ecomodernisten. Eerder het tegenovergestelde. De geestesvaders van het ecomodernisme verweten hun collega’s een te nauwe blik. Professionele milieuorganisaties zouden te veel gefocust zijn op technische beleidsvraagstukken. Ze werden te weinig gedreven door waarde en overtuigingen. ‘De milieubeweging gedraagt zich alsof voorstellen gebaseerd op “degelijke wetenschap” voldoende zijn om ideologische tegenstand te overwinnen.’

Wat nodig is, concludeerden Nordhaus en Shellenberger dertien jaar geleden, is een ideologische heroriëntatie: ‘Milieuactivisten moeten putten uit de creatieve werelden van mythevorming, zelfs religie. Niet om nauwe en technische beleidsvoorstellen te verkopen, maar om erachter te komen wie we zijn en wie we zouden moeten zijn.’ Als voorbeeld noemden ze het New Apollo-project: een campagne waarin de milieubeweging een alliantie aanging met vakbonden, het bedrijfsleven en mensenrechtenorganisaties. Door een progressief front te vormen konden ze een inspirerende en hoopvolle toekomstvisie formuleren. De les van het New Apollo-project, schreven Nordhaus en Shellenberger, is dat ‘we het ons niet langer kunnen veroorloven om de problemen in de wereld afzonderlijk te adresseren’. Dat is een waardevol advies. Niet in de laatste plaats voor de ecomodernisten zelf.