
Het is een kleinschalig, ongesubsidieerd project, legt B. uit. Typisch eigenlijk, denk ik. Hoe heldhaftig en zelfredzaam die woorden tegenwoordig klinken. Op de plaats van bestemming wachten al vijftig of zestig mensen, samenscholend in een gang. Veel vijftigers uit de creatieve sector, zie ik. Vaak zijn het de brillen waaraan je die herkent. Of de schoenen. Vriend B. wordt hier en daar aangeklampt, de hand geschud. Hij stelt me voor aan mensen die hij nog ‘van de academie’ kent. Er wordt wijn uitgedeeld in plastic bekertjes en de organiserende kunstenaar legt uit wat ons te wachten staat. De performance, zo begrijp ik, is gemaakt om ‘het vaste perspectief’ te laten kantelen. Ons uit ‘de mainstream wereld te lokken’ voor een ervaring die ‘breekt met de aannames, afrekent met het bedonderen’. Ik pik vlug een slokje wijn van B., die heel lang in gesprek is met een man in een jute colbertje. Dan, als er een gong klinkt, schuifelen we naar binnen, een voormalige gymzaal in. We mogen gaan zitten op harde houten banken. Het licht gaat uit. ‘Bereid je maar voor op een sensatie’, fluistert vriend B. nog enthousiasmerend in mijn oor. We kijken naar een kleine verhoging waarop een staketsel van ijzeren buizen staat. Er hangt een laken over een behangtafel waarop beelden van scharrelende kippen worden geprojecteerd. Het geluid van een opstijgend vliegtuig vult de ruimte, afgewisseld door Chinees gefluister, een typemachine en iets dat klinkt als het leegeten van een zak chips. Het duurt allemaal erg lang. Voor me zit een man die duidelijk al enige tijd zijn haar niet heeft gewassen. De zware geur vermengt zich met de geluiden. ‘Wonderlijk’, fluistert B. Ik knik, in volstrekte verwarring. Over mijn perspectief, dat maar niet wil kantelen. Over de mainstream wereld. Over de hysterische lachbui die zich ergens ter hoogte van mijn ribbenkast bevindt en niet omhoog durft. Over wie nu eigenlijk wie bedondert. En waarom.