
De afbeelding van Friedrich werkt ook op een dieper niveau, omdat zo'n romantische, onontkoombare eenzaamheid meteen het sterkste punt is van De een zijn dood: zonder gewild literair te zijn of in grote woorden te vervallen, treft Bernlef de eenzaamheid van zijn personages in de kern.
De nieuwe Bernlef begint met Wim Terlinde aan het woord te laten, weduwnaar, oud-rechercheur. Na zijn pensioen is hij een bedrijfje gestart, Erf en Recht, dat tegen een percentage erfgenamen opspoort van overledenen die op het oog geen vrienden en familie hebben. And so I quit the police department, and got myself a steady job. Als Terlinde wordt ingeschakeld als het lichaam van drukker Roderick Vos in verre staat van ontbinding wordt aangetroffen, vindt hij twee vrouwen die iets met hem te maken hebben gehad. De eerste, Sofie, wil er niets van weten; Vos had haar min of meer in een affaire gelokt door op de autobiografische inhoud van haar (bij hem gedrukte) roman De winter van mijn weerzin in te spelen. De tweede, de kunstacademiestudente Francien, is net in het Schotse hoogland in een psychose beland en roept in haar ziekenhuisbed verward de naam Roderick, haar oom. Omdat het zijn eer te na is Vos’ erfenis aan de staat te doen toekomen, verzint Terlinde een list waardoor hij en Sofie het geld kunnen delen. Sofie zoekt uiteindelijk Francien op, vanuit het idee dat het medeslachtoffer (seksueel misbruik) kan helpen.
Het merkwaardige van De een zijn dood is dat de schrijver, de grote stilist Bernlef, aan een gekke vorm van zelfkastijding lijkt te hebben gedaan. Het verhaal wordt achtereenvolgens verteld door vier ik-personen - Terlinde, Sofie, Francien en de Schotse rechercheur Dave Goff - en in elk deel houdt Bernlef zich strikt aan de denkwereld van zijn personage. De dommige Sofie praat in zulke clichés dat je meteen snapt dat haar roman in eigen beheer is uitgegeven, de psychotische Francien is lichtelijk hysterisch en de voormalig detective Terlinde registreert alle feitelijkheden; het landschap, de wolkenpartijen, het uiterlijk van hoteleigenaressen en taxichauffeurs en het exacte traject van zijn reizen worden in detail gegeven, volop in herhaling. Het is een uitgesproken antiliteraire verteltoon. Terlinde is dan ook een uiterst antiliterair personage: ‘Ik begreep nooit goed wat kunstenaars bezielde. Ik las wel eens een interview met een schrijver of schilder, maar dat vond ik over het algemeen maar vage praatjes. Ze leken verliefd te zijn op onduidelijkheid, geheimzinnigheid. Iemand had zelfs eens gezegd dat het erom ging het raadsel te vergroten. Als je dat als rechercheur of researcher zou beweren kon je je baan verder wel vergeten.’
Hoe trouw moet je zijn aan de logica van je personages? In de literatuur treffen we exorbitante hoeveelheden schrijvers, academici, kunstenaars, journalisten, wetenschappers, historici, mensen die iets weten, die als vanzelfsprekend andere literatuur kennen en oog hebben voor paradox en symboliek. Een ik-personage met literaire kennis stelt de schrijver in staat zijn eigen literaire kennis te etaleren; uitgesproken domme, humorloze of antikunstzinnige personages zoals Bernlef ze hier bij elkaar sprokkelt, limiteert die mogelijkheid.
Voorzover je een thriller verwacht, zorgt Bernlef nog voor een heel klein, piepklein beetje spanning door de verhalen elkaar slechts deels te laten overlappen, zodat je ziet dat de ik-personen elkaar niet zo doorgronden als ze denken. Maar echt de intentie om het spannend te maken heeft hij niet. Hoe anders was het boek geweest als het niet chronologisch was begonnen maar juist met het afsluitende deel eerst, over de ontploffing tussen Sofie en Francien, door de ogen van de Schotse detective Dave Goff. Beginzin: ‘Jezus Christus, in mijn hele leven als politieman heb ik zoiets nog nooit gezien. Hoeveel liter bloed zit er wel niet in een mens?’
Het lijkt alsof in de keuzes van Bernlef een pleidooi ligt verscholen, tenminste, dat denk je dan maar. Telkens hamert hij via de gedesinteresseerde Terlinde, de mislukte schrijfster Sofie en de ontspoorde kunstenares Francien op de irrelevantie van kunst. Fictie maakt mensen niet minder eenzaam, fictie werkt niet zalvend. De enige vorm van fantasie komt van de misbruikte meisjes, een gedeelde denkbeeldige vriendin die ze eigenlijk niet mogen en die uiteindelijk ellende brengt. Als Terlinde bij een oud-collega op bezoek is, kijkt hij verbaasd naar het schilderij achter hem op de muur. ‘Wat hangt daar voor iets monsterlijks achter je bureau?’
‘Een schilderij van mijn neefje Rudi. Voor mijn verjaardag gekregen.’
‘Dat paard lijkt wel kreupel.’
‘Het is kunst. Jij hebt geen fantasie, Wim.’
Het raadsel dus niet vergroten, maar verkleinen.
BERNLEF
DE EEN ZIJN DOOD
Querido, 208 blz., € 17,95