Dat lijkt een te simpele titelverklaring, want niets in dit boek is simpel, zozeer dat ik gaandeweg steeds meer ging denken dat dat buigen niet op Japan sloeg, maar op de letter C. De C, met een beetje verbeelding, is een letter die buigt. Zie de C als een I waarbij de twee uiteinden naar elkaar toe willen buigen, proberen contact te maken.

Dat ik dit weer dacht – of overdacht – heeft ermee te maken dat zeker de eerste helft van het boek bezaaid is met woorden met een C. In elk van de korte hoofdstukjes staat een C centraal. De hoofdpersoon houdt zich bezig met celbiologie, denkt na over de canto’s uit Dante’s La commedia, over de scène waarin Odysseus wegvaart van Circe, over Lord Clifford in de Engelse Rozenoorlogen, over Camus, over de chakra’s die cirkels energie door het lichaam sturen. Een meisje doet hem denken aan Liz Taylors Cleopatra, en hij smelt definitief voor haar als ze na een balletvoorstelling een buiginkje naar hem maakt, niet op z’n Japans, maar de buiging van een ballerina, een curtsy.

Nogmaals: het kan zijn dat ik dit allemaal verzin, maar het lijkt of Lauwereyns de C gebruikt om al zijn observaties en theorieën aan elkaar te binden. En het zijn nogal wat theorieën en observaties – vanuit de beleving en kennis van zijn hoofdpersoon gaan we in korte hoofdstukjes in razend tempo van anekdote naar essay, van gevoel naar obscure wetenschappelijke feiten. Lauwereyns laat het aan de verbeelding van zijn lezer om in de chaos (nog een c-woord) orde te vinden.

Centraal staat in elk geval de hoge C uit de muziek, ‘de noot die sommige exemplaren van de homo sapiens doet huilen’. Het is ‘de C die een epileptische aanval wil veroorzaken, de onverdraaglijke, de onverbiddelijke muziek van de avant-garde, die in het gewisse van herhaling volhardt, een machinaal futurisme, een koppig minimalisme dat maximaal irriteert, de hardnekkige C die niet wil stoppen, niet kan stoppen, in een oneindige lus gevangen, de muziek van één noot die zodanig stoort dat de gepijnigde luisteraar naar stilte snakt, naar ruis, naar nietsbetekenende afwezigheid van de massieve structuur die te basaal is om harmonie te heten, deze massieve eentonigheid, dwingende drift, zo klinkt de rusteloosheid’. De hoge C als Condition Humaine.

‘Het broodmes gleed diep in zijn linkerwijs­vinger, tekende een mooie, gave kloof, tot aan de nagel’

Het spreekt zodoende bijna voor zich dat de hoofdpersoon, Yuji Kohara, aan deze rusteloosheid ten onder lijkt te gaan. Het is de soundtrack, diep in zijn lichaam weggestopt, van zijn bestaan. Kohara is 43 jaar oud, hoogleraar in de moleculaire biologie, ‘een man zonder eigenschappen’ – Lauwereyns schrijft het op de tweede bladzijde maar even letterlijk op. Op het moment houdt Kohara zich bezig met zijn favoriete nematode, of rondworm, de C. Elegans, ‘ongeveer een millimeter groot, net groot genoeg om te kunnen zien, om te kunnen plukken met het tipje van een tandenstoker’. Kohara geniet, zittend achter zijn microscoop: ‘Het schepsel verorbert bacteriën, voedt zich, zijn hele zijn: de ongesegmenteerde, tweezijdig symmetrische meercellige eukaryoot voorzien van een compleet spijsverteringsstelsel. Kohara kon blijven kijken, genieten.’

Gaandeweg wordt het boek meer verhalend, maar dan zijn de bepalende dingen voor Kohara al gebeurd. Tijdens zijn dagelijkse metrorit stapt hij een halte te vroeg uit, iets van hem nooit overkomt. Vervolgens ziet hij een meisje lopen dat hij kende van een tijdje terug, Ayaka, het Cleopatra-meisje, toen hij balletklassen volgde. Hij volgt haar, het uitgaansleven in. Hij ontdekt dat ze in een bar werkt, praat met haar, leeft van haar op, tot een yakuza-achtig figuur haar geld biedt om aan haar borsten te mogen zitten. Zoals de impuls uit de metro te stappen zijn leven doorbrak, doet hij weer iets impulsiefs: hij verscheurt de geldbiljetten van de yakuza, en als deze hem aanvalt steekt hij in een flitsend vloeiende beweging een eetstokje in zijn oog. Het doet hem, hoe kan het ook anders, denken aan de ‘conflictsituatie’ van de rondworm.

Eigenlijk, als je er zo over nadenkt, heeft deze man nog best veel eigenschappen voor een man zonder eigenschappen. Hij valt misschien niet op in een massa, maar zijn brein leeft, springt en maakt unieke connecties. De tragiek van Kohara is dat de connecties uiteindelijk alleen in zijn brein blijven. Dat is na alle intellectuele spielerei het hart van deze roman: met zijn vrouw en zijn opgroeiende dochter krijgt hij die connectie niet. Hij ziet ze, ze ontroeren hem, hij houdt van ze, maar het is alsof het hem niet lukt zichzelf ervan te overtuigen dat hij bij hen hoort.

Dat is dan uiteindelijk de grote winst van Iets in ons boog diep: je kunt je analytische geest erop stukbijten en nog steeds niet met een geheel solide verklaring komen waar de roman nu precies over gaat, wat de samenhang is, welk doel alle eruditie dient. Maar dat hoeft ook niet, want tegen de tijd dat je het boek uit hebt, vaar je mee op de eclectische, kalme, maar intense gedachten van Kohara, opgeschreven in helder, elegant proza, taal die een dichter verraadt.

Mooiste beschrijving, een keukenongelukje: ‘Het broodmes gleed diep in zijn linkerwijsvinger, tekende een mooie, gave kloof, tot aan de nagel. Kohara voelde een vage prik en kreeg een seconde of twee om een lichtjes pastorale vorm van verwondering toe te passen op de zuiver mechanische banaliteit die zijn vlees onderging.’ Pastorale verwondering; dat is precies wat deze hoogst originele roman oproept.


Beeld: Jan Lauwereyns – pastorale verwondering; dat is precies wat deze hoogst originele roman oproept ( Keke Keukelaar / De Beeldenunie)