Schoonheid en de dood smelten samen in een magistrale scène in Charade: Regina Lampert (Audrey Hepburn) identificeert het lijk van haar echtgenoot in een mortuarium in Parijs. Vanuit het oogpunt van de dode man filmt regisseur Stanley Donen het on waarschijnlijk mooie gezicht van Hepburn: grote, donkere ogen met lange wimpers, hoge jukbeenderen, slanke nek en rode, hartvormige lippen. Naast het lijk kijkt zij somber en zegt zacht: «Ik heb het koud.»

Ook als zij verdrietig is, of misschien juist dan, is Audrey Hepburn een en al stijl. Hier is zij de levenslustige Reggie die valt voor een mysterieuze heer, gespeeld door Cary Grant. Het verhaal, dat draait om een grote som geld waar vier moordenaars achteraan zitten, ontspint zich tegen een technicolor-achtergrond waarbij de toneelschikking veel weg heeft van een filmmusical, het genre waar Stanley Donen faam mee maakte. Hepburn belichaamt de schoonheid en verfijndheid van deze musicals: films als Donens Singin’ in the Rain (1952) of Funny Face (1957). Mees terlijk is de wijze waarop Donen in Charade de taal van de musical gebruikt om spanning te creëren. Het mooiste voorbeeld is het poëtische vervreemdingseffect dat de regisseur verkrijgt door de personages op de voorgrond in het donker te hullen terwijl de achtergrond fel verlicht is. Door dit stijlmiddel ontwikkelt zich de belangrijkste eigenschap van de thriller: de kunst van het misleiden.

Bedrog en illusie zijn vanaf het begin, als een pistool groot in beeld verschijnt, aanwezig. Dan zien wij voor het eerst Audrey Hepburn, zittend op een stoel, verborgen achter een zwarte zonnebril en met een hoofddoek om. De spanning stijgt als zij zich het «gevaar» realiseert. Maar dan blijkt het te gaan om een waterpistool. De toon is gezet: in deze film zal niets zijn wat het lijkt.

Vooral Hepburn is een mysterie. In veel films spreidt zij een dubbelzinnige seksualiteit tentoon. Zij heeft iets jongensachtigs, iets broos. En dat is de illusie. Want onschuldig is zij allerminst. In het spanningsveld tussen preutsheid en erotiek ligt haar grote kracht als filmdiva. Bij haar gaat het niet om seks, maar om de belofte van seks. Vaak staat zij tegenover oudere mannen, bijvoorbeeld Humphrey Bogart, Fred Astaire en Rex Harrison. In Charade is de oudere man Cary Grant, die hier in zijn laatste belangrijke film speelt. Behoorlijk revolutionair is, zeker voor begin jaren zestig, dat niet Grant maar Hepburn het initiatief neemt in het liefdesspel. Het is alsof Hepburn zich bewust is van haar kracht als vrouw, ook al wordt zij in de hele film achterna gezeten door maniakale mannen. Zij overleeft door hen op een dwaalspoor te zetten. Pas tegen het einde van film zegt ze koket: «Ik begin te denken dat vrouwen de beste spionnen zijn.» Om vervolgens op zowel stoere als verbijsterend elegante wijze de filter van een sigaret af te breken en de sigaret te roken. Dit alles speelt zich af in de glorietijd van de oermannelijke spionnen James Bond, John Steed en Harry Palmer.

Het wonderschone aan Charade zit hem in de combinatie geweld, romantiek en stijl. Het ene moment staart een lijk met dode ogen naar Hepburn, het andere moment vaart zij samen met Grant op de Seine in Parijs, mijmerend over de zorgeloze wijze waarop Gene Kelly danst.

Cary Grant: «O, kon je maar je gezicht zien.»

Audrey Hepburn: «Wat is er dan mee?»

Cary Grant: «Het is prachtig.»

Te zien vanaf 1 juli in het Filmmuseum te Amsterdam, in het kader van een Audrey Hepburn-retrospectief