1.Wie de afgelopen maanden de kranten heeft gevolgd kan het niet zijn ontgaan: de kunst in Nederland heeft een flink imagoprobleem. Kunstenaars, beleidsmakers en beschouwers proberen elkaar in een doldwaze estafette van publicaties af te troeven in somberheid. De Nederlandse kunst verkeert in een diepe innerlijke crisis, is provinciaals en wordt in de internationale kunstwereld nauwelijks serieus genomen.
Wanneer het hier de landbouw of de scheepvaart had betroffen, waren er ongetwijfeld stemmen opgegaan om meer geld in deze sector te pompen, maar het omgekeerde is het geval. Terwijl de kunst schijnbaar in crisis verkeert en haar internationale concurrentiepositie wordt bedreigd, schiet de overheid niet te hulp, maar geeft juist een extra duwtje naar de afgrond door fors op de uitgaven voor kunst te bezuinigen.
Theatergezelschappen met een lange historie worden opgeheven, orkesten gesaneerd, individuele kunstenaars in hun beroepspraktijk bedreigd. En terwijl dat alles wordt aangekondigd, worden onderbouwde protesten van de oppositie nauwelijks gehoord.
Een argeloze beschouwer kan bijna niet anders dan concluderen dat de Nederlandse overheid en de oppositie kunst van zeer gering belang vinden. Maar die argeloze beschouwer heeft het mis. Tenminste als hij afgaat op wat de verschillende politieke partijen zéggen over kunst. Want wie leest wat er op websites geschreven wordt, komt in een wereld terecht die, wat de kunsten betreft, een geheel andere lijkt te zijn dan die waar over we in de kranten lezen.
Kunst is belangrijk voor de samenleving, schrijft CDA-kamerlid Nicolien van Vroonhoven-Kok op haar website. Cultuur en sport verhogen de kwaliteit van de samenleving, schrijft de PvdA in haar verkiezingsprogramma. Kunst is belangrijk en moet verrassen, stimuleren en inspireren, zegt GroenLinks. De VVD op haar beurt vindt cul tuur educatie van groot belang omdat jongeren daarmee hun affiniteit voor kunst en het cultureel erfgoed kunnen ontwikkelen. Kunst en cultuur, zegt de SP, behoren tot de belangrijkste dragers van onze beschaving.
En op de website van het ministerie van OC & W valt ten slotte te lezen dat «cultuur ( ) de mensen anders naar elkaar laat kijken. Cultuur zet aan om in debat te gaan en leert mensen elkaar te waarderen. Kunst verdiept. Daarom stelt de Nederlandse overheid er belang in deelname aan cultuuruitingen te ondersteunen en te stimuleren.»
Dat valt dus allemaal ontzettend mee. En je vraagt je af waar al die discussie en onrust de afgelopen maanden voor nodig zijn geweest. Uit het voorafgaande leid ik tenminste af dat er verschillende coalities mogelijk zijn die over een ruime kamermeerderheid kunnen beschikken voor de uitvoering van een royaal en enthousiast kunstbeleid. De huidige coalitie vormt daarop, in de letter, geen uitzondering. En wie zou er ook willen bezuinigen op kunst wanneer dat, zoals het ministerie zelf zegt, een middel is waardoor mensen elkaar leren waarderen? Een verhoogd zelfbegrip en begrip voor de ander in een wereld die op alle fronten volop in beweging is, dat mag toch wel wat kosten.
Hoe komt het dan dat dit beleid in de praktijk juist zo zuinigjes en weinig betrokken is? Hoe komt het dat deze geschreven woorden niet de werkelijkheid zijn? Dat we niet zíen dat kunst belangrijk wordt gevonden? Hebben we het eigenlijk wel over hetzelfde, wanneer we spreken over kunst? Je vraagt het je af.
Het lijkt er verdacht veel op dat de verschillende politieke partijen en overheden weliswaar zeggen dat kunst belangrijk is voor de samenleving, maar dat ze eigenlijk niet weten waarom. Wie een aantal vragen naast de verschillende geloofsbelijdenissen legt is al snel op zoek naar antwoorden. Antwoorden die niet gegeven worden.
Want waarom zou kunst moeten verrassen, zoals GroenLinks stelt? Kan ze ook niet een functie vervullen door ons gerust te stellen? Te troosten? Of te vervelen? En GroenLinks kan dan wel zeggen dat kunst moet stimuleren en inspireren, maar waartoe die stimulus moet leiden, daarover wordt geen helderheid gegeven. Maar je fantasie slaat bij zon opmerking natuurlijk wel op hol.
Nog geheimzinniger zijn de ideeën van de Partij van de Arbeid. Hoewel niet duidelijk wordt gemaakt wat de gesubsidieerde dug-out van Swift Boys te maken heeft met de nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum schaart zij de kunst in haar beleidsvoornemens blijmoedig naast de sport. Wellicht is dit hoofdstukje van het verkiezingsprogramma een uitlaatklep voor een nostalgisch socialistisch wereldbeeld. Een virtueel monument voor dat aloude idee van een gezonde geest in een gezond lichaam. Van dansen rond de meiboom, na een dag vol sport en spel en daarna rond het kampvuur liederen zingen en aandachtig luisteren naar een voordracht. Met name het zingen in groepsverband heeft de speciale aandacht van de PvdA. Als enige van de politieke partijen maakt zij zich sterk voor de meer dan tienduizend koren en zangverenigingen in Nederland. Een aandachtspunt dat ongetwijfeld gedeeld wordt door het CDA, dat immers schrijft dat zij de kunst dichter bij de mensen wil brengen.
Maar wie wil weten welke kunst dan dichter bij de mensen moet worden gebracht en waarom dat goed zou zijn, verlaat ook hier de website met een hoofd vol vragen. Het lijkt er veel op dat men eigenlijk maar wat zegt, zonder dat enig bewijs voor de uiteenlopende beweringen nood zakelijk wordt geacht.
Een voorbeeld van zon onbewijsbare klanksculptuur is de CDA-gedachte dat er een sterkere wisselwerking moet zijn tussen de beroepskunst en de amateurkunst, omdat zon wisselwerking, meent het CDA, «zeer stimulerend» kan werken. Hoezo zou zon wisselwerking stimulerend werken? Stimulerend voor wie? En waartoe moet dit alles stimuleren? Een antwoord is niet nodig, lijkt het. Over kunst mag je werkelijk alles zeggen. Enige kennis van zaken of begrip voor omstandigheden is niet vereist.
Dat bleek weer eens begin dit jaar, toen dezelfde Nicolien van Vroonhoven-Kok namens haar partij een motie indiende die de Kamer aannam. De motie verzocht de regering te onderzoeken in hoeverre «volledig door de overheid gesubsidieerde kunstenaars» gedwongen kunnen worden amateurs bij de uitoefening van hun hobby te assisteren. Nee, u leest het goed. Los van het feit dat niet wordt aangegeven wie die «volledig gesubsidieerde kunstenaars» zijn, en of ze wel bestaan, spreekt uit het plan een bijna terloopse minachting voor het beroep van kunstenaar en voor de kunsten zelf. Kunst, dat is een soort edele hobby. Je doet het erbij en je kunt er dus makkelijk nog iets anders bijdoen.
Een prikkelende gedachte. Alleen zie ik niet waarom we deze gedachte enkel zouden loslaten op het volledig gesubsidieerde kunstenaarschap. Er is nog zoveel meer mogelijk. Ik zie dankzij het CDA een toekomst waarin volledig gesubsidieerde medewerkers van Rijkswaterstaat mij in het weekend helpen bij de aanleg van mijn vijver, terwijl de volledig gesub sidieerde mannen van Staatsbosbeheer de tuin een flinke snoeibeurt geven. Binnen geeft een volledig gesubsidieerde docent van het conservatorium mijn zoon pianoles, terwijl een volledig gesubsidieerde welzijnswerker de afwas doet. Een volledig gesubsidieerde politieagent maakt kunst en houdt ondertussen de zaak voor mij in de gaten want zelf moet ik, als volledig gesubsidieerd kunstenaar, de plaatselijke knutselclub assisteren waardoor ik weliswaar geweldig word gestimuleerd, maar weinig tijd overhoud voor andere zaken.
Het is, alle lolligheid terzijde, schokkend dat een onderwerp dat blijkbaar zo belangrijk wordt geacht met zo weinig kennis van zaken en inhoudelijke onderbouwing tegemoet wordt getreden. Zonder dat men het gevaar loopt om op die gebrekkige kennis van zaken te worden aangesproken. Integendeel. Van een ongemotiveerde uithaal naar «volledig gesubsidieerde» kunst is nog nooit een politicus slechter geworden.
Dit is allemaal behoorlijk verwarrend. Dat heeft een oorzaak. Want hoewel het door het gebruik van termen lijkt alsof iedereen het over hetzelfde heeft, gaat achter het woord «kunst» een wereld van zeer uiteenlopende interpretaties en gierende misverstanden schuil.
Het CDA dat schrijft dat kunst belangrijk is denkt daarbij ongetwijfeld aan de, door volledig gesubsidieerde kunstenaars begeleide, opvoering van een theaterstuk van de plaatselijke toneelvereniging waarin geworsteld wordt met diepmenselijke problemen. Met na afloop koffie en cake. Een beeld dat vrij ver afstaat van het stiekeme ideaalbeeld van de PvdA: een sporthal vol naar inzichten en kennis snakkende partijgenoten, de boterhamtrommel op schoot, die na elke nieuwe toespraak in uitbundige samenzang uitbarsten. En dit is weer zeer ver verwijderd van de ideeën van de VVD, die kunst weliswaar belangrijk vindt, maar zich er het liefst helemaal niet mee zou willen bemoeien. GroenLinks daarentegen gaat voluit voor de kunst en omhelst het door haar vermoede ludieke karakter ervan. De verrassende en inspirerende aanwezigheid van wit geschminkte pantomimespelers tijdens een antioorlogsdemonstratie ongetwijfeld in het achterhoofd.
Hoewel er dus enerzijds brede consensus bestaat over het belang van kunst lopen de meningen over het wezen en de plaats van die kunst in de maatschappij sterk uiteen, met als gevolg dat men van elkaar eigenlijk niet weet waarover de ander het heeft wanneer hij zegt het over kunst te hebben. En ervan uitgaande dat het gros van de Nederlandse politici de middelbare school heeft afgemaakt en dat de vele uiteenlopende en bizarre ideeën over kunst niet het resultaat zijn van een gebrekkig intellect kan de objectieve toeschouwer maar tot één conclusie komen: hier is sprake van een groot en langdurig misverstand.
Dat misverstand openbaart zich al in de kern van alle betogen die worden gehouden over kunst: de aanname dat kunst belangrijk is voor mens en samenleving; dat zij een stichtende, de empathie met de medemensen stimulerende werking heeft. Het is een waarheid die boven alle twijfel verheven lijkt. Zozeer verheven zelfs dat geen enkele partij een anderszins gebruikelijk objectief rapport van het CBS of de Rekenkamer bijsluit om deze vermeende waarheid te staven.
En daarvoor is natuurlijk weer een reden. Zon objectief rapport bestaat namelijk niet. En dat rapport zal er ook nooit komen, omdat de stelling dat kunst goed is voor de mensen objectief bezien niet te bewijzen valt. Als kunst goed zou zijn voor de mensen, dan is de dosering van de werkzame stof wel erg laag, want dertigduizend jaar nadat de Meesters van Lasceaux hun grotten omtoverden tot een Paleis van de Verbeelding is er van enige heilzame invloed op het handelen en denken van de mens nog steeds niets te merken. Integendeel.
Met evenveel recht zou je kunnen zeggen dat zo langzamerhand wel bewezen is dat er van de kunst geen wonderen verwacht mogen worden. Misschien moeten we haar maar afschaffen. Want waar wél een duidelijk zicht op is, dat zijn de kwalijke gevolgen van kunst.
Op verzoek wil ik de schrijver van het pamflet op de website van het ministerie van OC & W wel voorstellen aan mensen die, dankzij de kunst, anders naar zichzelf en hun medemensen zijn gaan kijken en met weinig opwekkende gevolgen. Aangrijpende verhalen van individuen waarbij een volkomen onschuldige latente gevoeligheid, onder invloed van kunst, aangewakkerd werd tot onbehandelbare neuroses. Kunst is, het woord zegt het al, een kunstmatige stimulans die bij bepaalde personen eerder schade aanricht dan goed doet.
Kunst, laten we wel wezen, creëert zonderlingen. De gekoesterde kunstwerken uit het verleden legitimeren afwijkend gedrag van outcasts nu, en het kunstenaarschap, dat is algemeen bekend, gaat vaak gepaard met een uitbundig gebruik van drank en andere stimulerende middelen. Kunst kan binnen gezinnen spanningen en ruzies veroorzaken en is al met al nog een heel gedoe ook, met musea en personeel en onderhoud en restauratie.
Waarom zou het dan zijn dat de uitingen van deze zonderlingen de overige burgers zouden inspireren om alles begrijpende modelburgers te worden? Er is geen enkel bewijs voorhanden.
En toch houdt men van links naar rechts stug vol dat kunst een zegen is voor de samenleving.
De reden daarvoor is dat de gewoonte van het rendementsdenken de weg naar een meer waarheidsgetrouw inzicht blokkeert. Het gaat er gewoonweg niet in dat kunst, hoewel het wat kost, misschien wel helemaal geen maatschappelijk nut of meetbaar effect heeft. «Oké, je kunt ernaar kijken. Maar wat nog meer?»
Het idee dat kunst eigenlijk iets anders is dan wat zij is, en dat zij méér zou moeten kunnen dan zij kan, zit om redenen van het profijtbeginsel diep in de mensen ingebakken. Maar stel dat er een zalvende, mild stemmende werking van kunst uitgaat, is het dan nog nodig dat er nieuwe kunst gemaakt wordt? Zouden die miljoenen schilderijen en die honderdduizenden symfonieën die er al zijn het werk dan niet kunnen doen?
Het idee dat kunst goed is voor mens en samenleving is een onbewijsbaar waanidee. Een waanidee dat merkwaardigerwijs verkondigd wordt door partijen die er zelf, als we ze op hun daden beoordelen, niet in geloven. Want als de kunst ons zo veel waard is, waarom is het dan onmogelijk om haar exacte waarde te bepalen en bijvoorbeeld te vertalen naar een vast percentage van de rijksbegroting?
Ik som op. Wanneer er door de politiek gesproken wordt over kunst is feitelijk onduidelijk waarover men het heeft. Wanneer men aansluitend zegt dat diezelfde kunst waarvan men dus geen duidelijk beeld heeft belangrijk is, kan geen van de deelnemers aan het debat precies uitleggen waarom. Is het een wonder dat het kunstbeleid van deze en vorige regeringen zwalkend en ongeïnspireerd is? Op deze vage gronden is eigenlijk maar één vorm van beleid mogelijk, en dat is gedoogbeleid. En gedoogbeleid is uitgesteld beleid en is dus eigenlijk geen beleid.
2.
Verklaringen over kunst dienen ernstige verklaringen te zijn.
Wie zegt dat kunst belangrijk is, verraadt een mensbeeld dat niet gevolgd kan worden door een vorm van richtingloos gedoogbeleid. Als dat wel gebeurt, dan is sprake van kiezersbedrog.
Gedachten over kunst dienen de kern te zijn van de gedachten over de mensheid zelf. Inderdaad: waarom zijn wij hier en wat heeft dit allemaal te betekenen?
Kunst is niet belangrijk omdat we er betere mensen van worden, maar omdat ze ons tot mensen maakt. In de natuur komt geen kunst voor. Het maken en waarderen van kunst is een unieke menselijke eigenschap. Een eigenschap die alleen al door haar uitzonderlijkheid haar waarde bewijst. Daarom is kunst belangrijk.
Wij kennen geen wereldberoemde tandartsen uit 1650 of politieagenten die eeuwen later nog om hun daden worden herinnerd. Loodgieters, accountants en fabrieksarbeiders: voor hen allen wacht na een leven van hard werken de vergetelheid. Zij laten geen indruk na. Met kunst is dat, soms, anders. En daarin onderscheidt kunst zich van bijna alle andere menselijke uitingen. De reden waarom wij ons wel Ruysdael, en niet zijn tandarts, wel Sjostakovitsj en niet zijn bakker herinneren, is omdat wij onszelf wel herkennen in die symfonie, maar niet in die getrokken kies. Omdat wij kunst zijn. Omdat alle elementen van ons zelfbeeld voortkomen uit kunst. Honden snuffelen aan elkaars achterste, wij kijken naar elkaars kunst. Kunst is het enige wezenlijke dat ons onderscheidt van alle andere levende wezens. Het is de viering van het menszijn.
Indien een overheid, dit alles indachtig, besluit dat het waard is om dit fenomeen te ondersteunen, dan kan dit eigenlijk maar op één manier: met blind enthousiasme en onvoorwaardelijk vertrouwen. Er is dan ook geen enkele reden denkbaar waarom de omvang van die steun minder dan vijf procent van de rijksbegroting zou moeten zijn. Dat daar geen geld voor is, lijkt mij, gezien de berichten over de explosieve toename van zwaarlijvigheid onder de Nederlandse bevolking, een moeilijk te verdedigen stelling. Bovendien, waar een wil is, is een weg.
Dus hou toch op met dat armoedige gedoe over vijftig miljoen meer of minder, ik heb het over miljarden!