Bijna tegelijkertijd gaan de zoons van twee vermaarde fotografen/filmers de confrontatie met hun vaders aan: Daan van der Elsken als hoofdpersoon in een documentaire die zijn vriend Joris Postema over hem maakte; Teun van de Keuken in een roman over zijn kinderjaren (Goed volk). Het leert twee dingen: 1. god beware dat je kinderen zich in enige kunstvorm autobiografisch uiten; 2. kind van een kunstenaar zijn is geen onverdeeld genoegen.

Van menig genie dat je leven verrijkte zou je wensen dat je alleen het werk en niet de biografie kende, maar ook algemener kun je zeggen dat ‘vaders en zonen’ weerbarstige materie is. Toevallig lees ik in Vloed en bodem van Per Leo: ‘Vaders zijn raadselachtige wezens, die iets van je willen, terwijl je toch eigenlijk iets van hen wilt.’ Die van Teun leek te willen dat de zoon zijn eigen strenge cultureel en politiek correcte smaak zou kopiëren. Die van Daan leek vooral in hem geïnteresseerd als personage in zijn films. De documentaire opent zelfs met Daantje’s geboorte, waarbij de filmende vader zich streng tot de kraamvrouw richt omdat ze niet genoeg op de microfoon let! Van kinder- tot puberjaren figureert Daan incidenteel in vaders werk, waarbij hem systematisch voorgeschreven wordt waar hij moet staan en wat hij moet zeggen.
Autoritair baasje, die Ed, zoveel is zeker. Tragikomisch is dan wel dat Daan de neiging heeft zich continu met de film van zijn vriend te bemoeien – terwijl hij niet filmer maar object is. Sowieso zou ik met enige regelmaat om Daan willen lachen als spiegelbeeld van zijn vader, ware het niet dat hij tegelijk beklagenswaardig is: depressief, angstig en, ook naar eigen zeggen, zijn dierbaren beschadigend. Voor hem is de film een zoektocht naar oorzaken van zijn lijden (jong van huis weggelopen, in de krakersscene beland, zwaar verslaafd geraakt) en vanaf begin wijst zijn priemende vinger naar Ed. Hij vindt onderweg volop bewijs voor dit j’accuse. Zo spaart zijn tante haar broer Ed nog door zich te beperken tot ‘een egoïstisch geval’, maar dat vooral omdat ze Daan te kwetsbaar vindt om haar nog veel hardere oordeel aan te horen (vertrouwt ze de regisseur toe). Een confrontatie met Ata Kandó, Eds eerste vrouw, werkt verwarrend voor Daan: net als moeder Gerda door Ed verlaten, maar milder van oordeel. Bovendien kregen haar kinderen (dus halfbroer en -zussen) ooit een brief waarin Ed zich verontschuldigde, wat Daan, begrijpelijk, jaloers maakt. Hij ontving louter kritiek en conflict, tot op Eds sterfbed.
Daan, niet onverdienstelijk muzikant, begint toch enigszins te wankelen in zijn eendimensionale oordeel, mede dankzij een ontmoeting met zijn zuster. Ze noemt hem geschiedvervalser als op film blijkt dat hij wel degelijk een knuffel van pa kreeg. Teun blijft consistent kritisch in zijn ouderlijk portret. Maatschappelijk geslaagde, getalenteerde Teun is beduidend minder beschadigd. Maar dat veel kunstenaarsouders meer met zichzelf dan met hun kinderen bezig waren (of zijn); en dat de ideologische rechtvaardiging van ‘vrije opvoeding’ neerkwam op ‘geen opvoeding’, tot op of over de rand van geestelijke verwaarlozing – daarover zijn Daan en Teun het helaas eens.
Joris Postema, De erfenis, EO/IKON 2Doc, dinsdag 4 april, NPO 2, 23.00 uur