Vorige week begon de maand van de filosofie en als bij toverslag liggen de boekhandels vol nieuwe wijsbegeerteboeken. Filosofie is sexy geworden, en dat komt voor een prille lentemaand goed uit. De boeken passen zich er moeiteloos bij aan; tijdschriften hebben het wat lastiger. Het eerbiedwaardige Leuvense Tijdschrift voor filosofie (Uitg. Hoger Inst. Voor Wijsbegeerte, Leuven) heeft voor zijn meest recente nummer een aantrekkelijk thema bedacht: «Kwaad, goed, vrijheid», maar verpakt dat in een grijs-degelijk omslag dat niet-vakfilosofen iedere lust lijkt te willen ontnemen.

Daarin zouden ze ongelijk hebben, al was het maar omdat dat tijdschrift een van de weinige is dat een academische standaard hoog houdt en tegelijk de lezer in de Nederlandse taal blijft aanspreken. Dat is in een tijdperk van universitaire verengelsing niet vanzelfsprekend en daarom van des te groter belang, wil de beroepsfilosofie niet vervluchtigen in vak-obsessies en de publieksfilosofie niet verzwatelen in populisme.

Tussen beide in vergt het Tijdschrift voor filosofie nogal wat van de lezer, maar beloont hem ook. In dit nummer met niet minder dan een antwoord op de vraag waar wijs begeerte eigenlijk over gaat, al wordt het nogal indirect gegeven, in de marge van het eigenlijke thema. Het kwaad, wat is dat eigenlijk? vraagt de Leuvense filosoof Carlos Steel zich in het openingsartikel af. «Een gebrek aan het goede», heeft de filosofie daarop geantwoord. Daarmee maakt ze zich er — zo wordt in de latere bijdragen duidelijk — nogal gemakkelijk van af. De opzettelijke wil om kwaad te doen, zoals die zich in de twintigste eeuw politiek zo schrijnend heeft gemanifesteerd, was heel wat minder bleekjes dan een simpel gebrek aan deugdzaamheid.

Steel laat die vragen voor wat ze zijn. Ook voor hem wordt het kwaad afgemeten aan datgene wat de wereld eigenlijk zou moeten zijn: het goede. Maar daarin komt iets opvallends aan het licht. Kwaad en goed zijn niet iets van de wereld zelf, maar iets dat behoort tot onze oordelen daarover, schrijft hij. De wereld op zich is fysiek neutraal en iedere verandering daarin niet meer dan een herschikking van partikels en constellaties. Alleen in onze verwachting blijkt ze tekort te kunnen schieten.

Steel constateert dat niet op eigen gezag, maar bij monde van Spinoza, van wiens hoofdwerk Ethica onlangs een nieuwe Nederlandse vertaling verscheen (Uitg. Prometheus/Bert Bakker). Zo vanzelfsprekend als dat mag klinken, in werkelijkheid was het volgens Steel «iets dat radicaal ingaat tegen de traditie». Want daarmee werd het menselijk perspectief bepalend voor wat goed of slecht was. «Kwaad» was alleen wat tekortschoot tegenover ons gevoel van wat behoort.

Wat zich daarin aankondigt is de scheiding tussen filosofie en wetenschap. De laatste vertelt ons hoe de wereld eruitziet, de eerste hoe zij er voor ons is. Sinds het begin van de moderne tijd zijn de natuurwetenschappelijke realiteit en de leefwereld uiteengegaan en daarmee is ook elke poging de filosofie op wetenschappelijke grondslag te vestigen uitgesloten. Wie denkt dat de wereld uitsluitend de objectieve natuur is, maakt haar tot een proces waarin louter partikels worden «herschikt», zonder betekenis en zonder goed of kwaad. Dat — schrijft Frans de Wachter elders in het nummer — was de wereld van De Sade, die het logische gevolg was van de Verlichting. Pas toen natuurwetenschap en filosofie uiteen waren gegaan, kon de tweede worden beoefend alsof ze de eerste was.

De verwarring tussen wetenschap en wijsbegeerte is nog altijd springlevend. Een paar jaar geleden werd ze door de filosoof-natuurkundige Rietdijk provocerend uit de mottenballen gehaald. Ze vormt de heimelijke grondslag van iedere poging morele knopen door te hakken met een beroep op de natuur, waarin de sterkere vanzelf de grootste rechten heeft.

Dat is de simpelst denkbare uitweg, die het morele probleem niet oplost maar zoekmaakt. In de natuur bestaat het kwade immers niet, en daarmee is het dilemma in één klap van de baan. Alleen voor de onnatuurlijke wezens die wij zijn valt datgene wat is niet vanzelfsprekend samen met wat zou moeten zijn. Dat onderscheid maakt ons niet alleen tot morele, maar ook tot filosofische wezens. Het is misschien het beslissende van wat ons, modernen, aan menselijkheid rest.