De Kan met deksel, van verguld zilver, is door Adam van Vianen ter nagedachtenis aan zijn broer Paulus gemaakt. Mede daarom is het vindingrijke, glanzende voorwerp zo wonderbaarlijk geworden. Het moest natuurlijk een absoluut meesterstuk worden van die grillige, vloeiende manier van vormgeving die nu kwabstijl wordt genoemd. Je hoeft dat woord kwab maar in je mond te proeven (week, plooibaar, zacht als een vettige brij) om het wezen ervan te voelen. Ondanks de verfijnde luxe ervan was deze stijl, waarvan de twee broers tot de eerste beoefenaren hoorden, in karakter toch ook erg Hollands – dat wil zeggen dat de verbeelding in de formulering wel vrij was maar tegelijkertijd ook sterk gebonden in een realistische waarneming van vorm. In wezen is deze kwabberige vormgeving natuurlijk ergens in het maniërisme ontkiemd – maar dan in het Hollandse maniërisme. In die schilderkunst zie je natuurlijk dat ze bij de grote Italiaanse voorbeelden in de buurt willen blijven – dat wil zeggen vooral de school van Rafaël. Maar de onnavolgbare zwier bij de Italianen ontgaat hen eigenlijk. Op een of andere manier kunnen Nederlanders zich nooit volledig door wonderen van verbeelding laten meeslepen.

In de Prediking van Johannes de Doper van Abraham Bloemaert zien we dat de schilder, waar hij maar kon, vormen liet krullen en ze organiseerde met fraaie buigzame beweeglijkheid. Carel van Mander, die Bloemaert persoonlijk kende, noemde die elegante manier bloemaerdig. Toch merk je ook dat hij daarin geremd werd door een beheerste waarneming van natuur en werkelijkheid. De Hollandse aard liet daar, anders als bij de Italianen, geen overdrijving toe. Ons nationale schilderij blijft toch de Stier van Paulus Potter.

Ergens las ik de omschrijving van fratsen en snaeckerijen voor deze inventies. Dat vind ik te bruusk

Op de kwabstijl had dezelfde realistische aandacht voor natuur juist een vruchtbare werking. De buigzame ornamentiek die doet denken aan kolkend gestold vet had juist baat bij nauwkeurige detaillering. In de sierkunst en met edele metalen wordt detaillering juist een essentiële kwaliteit – namelijk verfijning. De voet, bijvoorbeeld, van de kan van Adam van Vianen wordt gevormd door de figuur van een gehurkt aapje. Die draagt de eigenlijke kan. Het handvat is een slanke, gebogen gestalte van een naakte vrouw. Dan zien we op het deksel nog een vorm die gedraaid is als een zwanenhals. De verdere oppervlakte van de kan laat allerlei welvingen, golven, kabbelingen zien waarvan de zachte vormen wel uit de natuur zullen komen. In wezen zijn ze onnavolgbare inventies van ornamentiek – eerst in de natuur geobserveerd (bloemen, misschien ingewanden) en toen verfijnd gestileerd. Ook het aapje en de naakte vrouw zijn zo gestileerd. Dat kon doordat ze geen voorstelling van iets zijn. Ergens las ik de omschrijving fratsen en snaeckerijen voor deze inventies. Dat vind ik te bruusk. Dit voorwerp dat zo gewoon als Kan met deksel wordt omschreven is in feite een kleine sculptuur van glans en glinstering van licht die wordt vormgegeven door de wulpse modulatie van het zilveren oppervlak van het ding. Vergelijk de bundeling van verrassende effecten ook met een schilderij van zo fraai gearrangeerde bloemen. Schoonheid in Nederland is gemaakt van realisme.

Maar ook kwamen mij van

die wankele werken voor de geest van Luciano Fabro, zoals een ruimtelijk arrangement dat Effimero heet (het kortstondige dus, vergankelijk als een vlinder). Ik denk aan de versie die ontworpen is voor het Haags Gemeentemuseum. Het zijn twee dunne aluminium latten (tussen de wanden van een kabinet geklemd) waaraan op willekeurige afstanden van elkaar een paar vierkante platen van dun koper zijn bevestigd. Die vellen zijn daar aan één hoekpunt opgehangen aan een simpel scharnier. Ze vinden hun positie dus als de staven tussen de wanden worden geklemd. Elke versie is eigenlijk een proefopstelling, kortstondig en labiel. Het tekent in de ruimte richtingen en vlakken die licht vangen – als goudvissen in een aquarium. Net als de zilveren kan is dit intieme spektakel van Fabro een zuiver praktisch en materieel werkstuk. Deze kunstenaars laten ons, ieder op de wijze van zijn tijd, dingen zien die anders dan door ze te maken niet te zien zijn: werkingen van licht op een onbeschrijflijk glanzend en welvend volume of, in Effimero, een dof en hoekig arrangement van reflecties, abstracter en kariger ook dan het stilleven van verguld zilver.


Beeld: (1) Abraham Bloemaert, Prediking van Johannes de Doper (links), circa 1600. olie op doek, 139 x 188 cm (Rijksmuseum Amsterdam). (2) Adam van Vianen, Kan met deksel, 1614. Zilver verguld, hoog 25 cm (Rijksmuseum Amsterdam). (3) Luciano Fabro, Effimero, 1992. Installatie, koper/aluminium (Gemeentemuseum Den Haag).