
Childish Gambino is het soort artiest dat altijd méér blijkt te kunnen dan aanvankelijk het geval lijkt. Ruim tien jaar geleden begon hij als intelligente, maar toch vrij ‘gewone’ rapper, die met speelse EP’s en mixtapes vol verwijzingen naar de hiphopcultuur de aandacht op zichzelf wist te vestigen. In de jaren daarna helde hij steeds vaker over naar stijlvolle r&b en soul; Gambino (1983) vermengde genres op een heel soepele, toegankelijke manier, en intussen ontwikkelde hij zich ook nog eens als acteur. Hij speelde mee in diverse Hollywoodfilms, bedacht de komische en veelgeprezen serie Atlanta, en twee jaar geleden was daar plots ‘This Is America’ – Gambino’s maatschappijkritische single die gepaard ging met een virtuoze videoclip: rappend en zingend danste hij in een gigantische loods, omgeven door ongemakkelijke, nagespeelde flarden van de Amerikaanse geschiedenis. ‘This Is America’ werd bekroond met een Grammy voor beste nummer van het jaar.
Met dit alles in het achterhoofd valt zijn nieuwe, plots verschenen 3.15.2020 ietwat tegen. Of eigenlijk: met dit alles in het achterhoofd zou vermoedelijk elk album, van wie dan ook, ietwat tegenvallen.
Deze vierde plaat van Gambino, vreemd genoeg vernoemd naar de oorspronkelijke verschijningsdatum (het werd een week later), zit vol met experiment en onvoorziene kwinkslagen; Gambino zingt en praat en rapt en schmiert, hij vermengt funk met rock, pop met ska, r&b met soul. Soms zijn de ritmes opzwepend en vlot, andere keren juist sacraal of zoet of bewust haperend. En hoe losjes Gambino al deze registers ook bespeelt, het resultaat is behalve een indrukwekkend visitekaartje óók een vol, bij vlagen wel erg chaotisch geheel. Het soort album waar je gerust weken naar kan luisteren en podcastseries aan kan wijden, maar waar je je als luisteraar bij tijd en wijle toch ook doorheen moet vechten. Bijvoorbeeld als Gambino een krachtig soulnummer abrupt laat overgaan in dreunende disco. Of als hij zich, elders, minutenlang uitleeft op haperende gitaren die worden ondersteund door warrige, met de computer bewerkte vocalen; wat zegt hij daar nou eigenlijk, is het de bedoeling dat we dit verstaan, heeft hij dit bewust gemaakt om te ontregelen, om af te stoten?
Zulke nummers roepen Kanye Wests raarste strapatsen in herinnering. Op andere momenten doet 3.15.2020 denken aan het werk van Prince: verrassend, eclectisch, vitaal. Er zijn amper hedendaagse artiesten die deze toonsoort zo overtuigend kunnen aanslaan als Gambino. Hij rapzingt zich moeiteloos door dit uurtje aan wilde – en grotendeels zelf gecomponeerde – muziek heen, maar daar moet wel bij worden vermeld dat hij nog niet het niveau van Prince of West haalt; daarvoor klinkt de chaos soms te stuurloos, lijkt de muziek af en toe iets te doelbewust volgestopt. Alsof Gambino niet alleen de grenzen van zijn eigen geluid wilde opzoeken, maar ook wilde aftasten tot hoever hij zijn publiek kan meekrijgen, en wanneer ze afhaken.
Childish Gambino – 3.15.20