Jos Houweling, Zonder titel, uit 700 centenboek, 1975. Prints gelijmd op karton, gelatine-zilver prints © Jos Houwelinge / G. Meguerditchian / Centre Pompidou

Het 700 centenboek van Jos Houweling was een zeer populaire uitgave van de Amsterdamse Gemeentegiro, ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van de stad in 1975. Houweling presenteerde daarin aanstekelijke montages van honderden zwart-witfoto’s, terloopse inventarisaties van de dagelijkse details van de stad: geparkeerde bakfietsen en handkarren, putdeksels, opschriften van koffiehuizen en kappers, klimrekken, drijvende wrakken, vuilnisbakken, hondendrollen, parkeerbonnen, toeristen, ‘briefjes achter het raam’ (‘Annie verwent heren’), enzovoorts. Het was een verzameling die ogenschijnlijk toevallig (en over langere tijd) was ontstaan en waar toen en nu dat woord ‘ludiek’ voor werd gebruikt. Toevallig was het niet helemaal: Houweling begon in 1973 met het fotograferen van woonschepen op de grachten, om ze te documenteren voor ze door de overheid zouden worden verboden. Hij was toen ‘gewoon’ kunstenaar; hij werd daarna een (zeer geliefde) docent aan de Rietveld Academie, en directeur van het Sandberg Instituut.

Het lijkt misschien merkwaardig dat uitgerekend het prestigieuze Centre Pompidou in Parijs de 233 platen voor dat boek heeft verworven en nu een grote selectie ervan toont, onder de titel Jos Houweling: Amsterdam Seventies. Dat is het niet: de Fransen hebben altijd belangstelling gehad voor de onoplosbare vraag wat een stad tot een stad maakt, wat de bepalende elementen van de ‘structure urbaine’ zijn. Het Centre ziet dat 700 centenboek dan ook als een conceptueel kunstwerk, een inventarisatie zonder hiërarchie, vergelijkbaar met de serie Every Building on Sunset Strip (1966) van Ed Ruscha, de Inventaire d’objets ayant appartenu à une femme de Bois-Colombes (1974) van Christian Boltanski, en bovenal het boek Tentative d’épuisement d’un lieu parisien (‘Poging een plek in Parijs uitputtend te beschrijven’) van Georges Perec, ook uit 1975. Het 700 centenboek ziet men als ‘un catalogue d’échantillons de la ville d’Amsterdam qui permet au poétique de s’introduire dans les interstices de l’ordinaire et du commun’, wat vast goed te vertalen is, maar ach, waarom zou je?

Omdat Houweling de leeftijd der sterken heeft bereikt heeft hij zes jaar vóór het volgende Amsterdamse jubeljaar ‘alvast’ een Amsterdam 744 uitgegeven, waarin het verzamelen in kleur wordt herhaald. Dat is, het moet gezegd, een stuk minder leuk boek. Misschien omdat we dat fenomeen van de terloopse montage inmiddels uitentreuren kennen, misschien ook omdat Houweling in 1975 de stad nog echt op een directe manier kon ‘pakken’: de mensen én de dingen van de wereld zijn veel mediageiler geworden. In 1975 markeerden Houwelings foto’s nog de ‘eigen’ iconografie van Amsterdam, en – weer volgens de Fransen – de geest van een jonge, opstandige generatie.

Voor Houweling zelf was ’t allemaal bepaald niet zo filosofisch of cerebraal: ‘Zinloosheid verzamelen om er later taart van te maken, dat is wat ik doe’, zei hij onlangs tegen de NRC. ‘Je moet niet met grote woorden en plannen iets nieuws willen maken. Niet zoeken maar vinden, dat is ’t geheim.’

Jos Houweling: Amsterdam Seventies, Centre Pompidou, t/m 29 april; centrepompidou.fr