Economie gaat over het realiseren en verdelen van rijkdom, maar ook over de vraag wat we daarmee winnen in termen van ‘nut’ of ‘geluk’, wat dat ook precies is. Voorzover techniek in de economische wetenschap opduikt gaat dat over het eerste aspect. Laten we het eens over het tweede hebben. Daar is iets vreemds aan de hand.

Het najagen van persoonlijk geluk is in onze maatschappij volledig geaccepteerd als hoogste doel. Diezelfde maatschappij is daarom ingericht op het realiseren van voortdurende technologische vooruitgang. Elke nieuwe technische toepassing gaat ons gelukkiger maken, is het idee. De auto, de personal computer, het internet, zelflerende robots: steeds gaat het om een fundamentele uitbreiding van onze mogelijkheden, een bevrijding van eerdere beperkingen. Dat kan niet anders dan ons welzijn ten goede komen, zo menen we bij invoering. Maar steevast zijn we daar achteraf niet zo zeker meer van. Hoe kan het dat we onze economie en maatschappij inrichten voor iets – voortdurende technologische vooruitgang – waarvan we ons bij realisatie steeds weer afvragen wat we er nou precies mee opgeschoten zijn? Blijkbaar zijn er verborgen kosten die we wel ervaren, maar slechts moeizaam kunnen voorzien of zelfs maar benoemen.

Wie dat toch probeert, heeft niets aan leerboeken economie, maar moet te rade gaan bij de techniekfilosofie. Daar wordt onderkend dat techniek niet een apparaatje of een nieuwe vinding is, maar ‘La Technique’ met een hoofdletter, zoals Jacques Ellul het noemde. Een allesomvattend systeem van denken, leven en maatschappij-inrichting met als doel steeds meer controle over onze omgeving, op een steeds efficiëntere manier.

Techniek in deze zin is er sinds de Verlichting en de experimentele wetenschap. Het vereist subject/object-denken: het reduceren van de omgeving tot objecten waarover getheoretiseerd en waarmee geëxperimenteerd kan worden. En die daarna via techniek bewerkt, veranderd, gemanipuleerd kunnen worden. Het tweespan wetenschap en techniek geeft ons zo steeds meer controle en comfort – mits we in het leven willen staan op een manier die past bij La Technique. Dat heeft ons enorme vooruitgang gebracht in gezondheid, transport, communicatie, comfort en bestaanszekerheid. De baten zijn duidelijk. Waren er ook kosten?

Als nu mijn hersenen denken, besta ik dan nog?

Het logische antwoord is ja. Als deze beschrijving klopt, heeft La Technique logischerwijs geen plek voor alles dat niet tot hoogste doel comfort en controle heeft. Is het technologisch systeem werkelijk dominant, dan zal zelfs het bestaan van zulke zaken betwijfeld worden. Als ze nochtans bestaan en waarde hebben, liggen dus precies daar de kosten van technische vooruitgang – het offer dat we moeten brengen om te mogen leven in een systeem dat ons comfort en controle geeft.

Elke tijd vraagt weer andere offers, want de grens van wetenschap en techniek verschuift steeds. In onze tijd gaat het om de menselijke geest en het innerlijk leven. In het nu gangbare discours is dat gereduceerd tot een substraat. Je zegt dan ‘mijn hersenen denken’ in plaats van ‘ik denk’. Vervolgens wordt betwijfeld of we wel een innerlijk leven hebben. Zijn we er wel? Het opgeven van de illusie van het zelf is het jongste offer dat van ons gevraagd wordt in naam van La Technique. Aan ons de keus. Er staat veel op het spel, want heeft iemand niet eens gezegd ‘ik denk dus ik besta’? Als nu mijn hersenen denken, besta ik dan nog?

Onze overgrootouders leefden meestal kort, beperkt in kennis en actieradius, en niet heel gezond. Er was veel waarover ze geen controle hadden, en veel vrijheid en noodzaak om het eigen leven vorm te geven. Ze hadden het gevoel dat ze iemand waren en dat ze in relatie stonden tot elkaar en – meestal – tot een werkelijkheid buiten het materiële. Wie gestudeerd had, wist veel van de geesteswetenschappen en weinig van natuurwetenschap.

Onze achterkleinkinderen worden honderdvijftig. Ze hebben allemaal gestudeerd, maar niet in de geesteswetenschappen; de menselijke geest was een misvatting die intussen rechtgezet is. In hun praktische, affectieve en seksuele behoeften wordt voorzien door zelflerende robots. Misschien hebben ze daar genoeg aan, of misschien interacteren ze met avatars van elkaar. Ze weten niet of ze er zelf zijn, want ze weten niet wat ‘zelf’ betekent, afgezien van hersensappen en bits. Zij hebben een comfortabel en veilig leven achter de rug en zien er ook als bejaarden goed uit. Niets in hun ervaringswereld lag buiten de controle van hun maatschappij, hoewel ze als individu niet zoveel te kiezen hadden. Ziedaar de baten en de kosten. In welke tijd zouden wij het liefst leven?