
Tik-tok-tik-tok , tijdens de titelrol begint de metronoom al te tikken in Ennio, de documentaire van tweeënhalf uur die regisseur Giuseppe Tornatore (Cinema Paradiso) heeft gemaakt over Ennio Morricone, die in juli 2020 op zijn 91ste overleed. Dan komt de maestro van de filmmuziek in hoog tempo het beeld in gelopen en doorkruist zijn enorme, pompeus ingerichte salon richting zijn studeerkamer, waar hij zich uitstrekt op de grond. Tik-tok-tik-tok, hij begint aan zijn ochtendoefeningen, de camera die vlak boven zijn gezicht hangt negerend. Tempo, alles altijd op tempo, want een leven lang zo veel te doen.
Ennio Morricone was 86 toen dit in 2014 werd opgenomen, en nog volop aan het werk. Zijn oeuvre-Oscar van 2007 lag achter hem, hij zou er in 2016 nog eentje krijgen voor de muziek van Tarantino’s The Hateful Eight, maar Morricone’s muziek heeft het nooit van de Oscars moeten hebben. Eerder liep The Academy van Hollywood decennia achter met de erkenning van Morricone’s baanbrekende invloed op de ontwikkeling van filmmuziek; zes nominaties waarvan alleen de laatste pas in 2016 gehonoreerd werd met een Oscar voor beste originele muziek. Voor de Sergio Leone-muziek die de hele wereld al een halve eeuw kan meezingen en -fluiten is hij überhaupt nooit genomineerd. Niet voor de coyote-jank in The Good, the Bad and the Ugly (1966), niet voor de harmonica in Once Upon a Time in the West (1968) en niet voor de panfluit in Once Upon a Time in America (1984).
Maar dat is het interessante van deze documentaire die in Italië de afgelopen maanden tot staande ovaties in de bioscoop heeft geleid: in de bijna niet te vatten carrière van Morricone ging alles altijd anders en werd er voortdurend langs de afgrond gescheerd, want er bestaat geen recept voor succes, behalve verpletterend talent en een net zo verpletterend concentratievermogen. Een documentaire die maar door één gemaakt kon worden, de Siciliaanse filmregisseur Giuseppe Tornatore (65), op wie de ogenschijnlijk als een oester gesloten, licht prikkelbare Morricone gek was, en die ook ongetwijfeld de meeste tijd met hem in montagekamers heeft doorgebracht. Tien films samen van 1988 tot 2016, vanaf de Oscarwinnaar Cinema Paradiso tot de allerlaatste van de vijfhonderd films waarvoor Morricone de muziek schreef: Tornatore’s La corrispondenza uit 2016.
De band tussen de twee moet diep zijn geweest, snap je als de documentaire ziet, want déze Ennio Morricone, die heeft haast niemand ooit te zien gekregen, behalve misschien zijn geadoreerde vrouw Maria, maar zij blijft buiten beeld. Tornatore heeft een gedetailleerde reconstructie gemaakt van hoe Morricone de bouwstenen om zijn onmetelijke talent uit te bouwen tot de Mount Everest die in hem school er een voor een geduldig zelf heeft uitgehakt, aangesleept, en op elkaar gemetseld. ‘Ennio Morricone is een heel uitzonderlijk model voor Italië, omdat hij zonder shortcuts, zonder connecties, zonder compromissen de wereldtop heeft gehaald, hij, een jongen van zeer bescheiden komaf’, zei Tornatore een paar weken geleden toen hem werd gevraagd hoe het volgens hem kwam dat de Italianen zo talrijk naar zijn documentaire kwamen kijken en zo enthousiast de bioscoop verlieten.
Ennio is een inzage in een geest die zich voor niemand opende, behalve dus voor Giuseppe Tornatore, die ook fysiek – beiden tengere kantoormannetjes met bril – en qua minimalistische manier van spreken op de maestro lijkt, met dien verschille dat Tornatore nog wel in staat is tot een glimlach. Bij Morricone moest men met een pikhouweel te werk gaan om ook maar iets uit hem te peuteren; lachen of glimlachen zat er zeker niet bij, anekdotes vertellen ook niet, laat staan zijn wereldberoemde riedeltjes voor de camera gaan meezingen of voorspelen. Het idee!
Maar zie, voor Tornatore doet hij dit allemaal wel, en dat maakt deze documentaire tot een grote verrassing, een ontdekkingstocht naar een geest en een persoonlijkheid waarvan je dacht best al wat te weten, maar dat blijken vooral de clichés te zijn, zoals vaker. Helemaal niet begrepen had ik – en velen met mij – bijvoorbeeld wat Morricone nu toch altijd met die ‘musica assoluta’ bedoelde, die hij verre prefereerde boven de filmmuziek waarmee hij wereldberoemd is geworden maar waar hij eigenlijk op neerkeek. Het wordt prachtig, stap voor stap, duidelijk in deze documentaire.
Morricone was een klein, mager mannetje uit de Romeinse volkswijk Trastevere, afkomstig uit een gezin waar elke lire drie keer moest worden omgedraaid. Hij moest van zijn vader, die trompettist was in het variété-voorprogramma van bioscopen en in nachtclubs, ook trompet leren spelen, al mocht hij dat wel doen op het conservatorium, wat een hele investering was. ‘Ik had zelf eigenlijk liever arts willen worden, maar dat is mij nooit gevraagd, wat ik zelf liever had willen worden’, zegt hij droog. De wereld mag de vader van Ennio dan heel dankbaar zijn, maar voor hem was het niets dan afzien in het begin. ‘Ik was slecht in solfège (de notenleer – ab), het eerste trimester haalde ik een drie, nou, dat was snel afgelopen, want mijn vader ramde het erin. Ik mocht nergens aan meedoen, met Kerstmis en oud en nieuw geen tombola, geen 7½ (een kaartspelletje – ab), en zo werd ik al snel een stuk beter.’
Tik-tok-tik-tok - het magere jongetje bleek een bijzonder talent, want heus niet alle leerlingen van het conservatorium in Rome werden in 1940 vastgelegd op film. Morricone wel, spelend op de trompet bij het open raam, een adembenemend zwart-witbeeld dat bewaard is gebleven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest hij zijn vader al vervangen in de nachtclub, omdat hij ziek werd. ‘Ik stond te spelen voor eerst de Duitsers, later de Amerikanen, tot twee, drie uur ’s nachts, ’s ochtends moest ik vroeg op om naar het conservatorium te gaan, daarna had ik nog huiswerk, op het eindexamen was ik doodmoe en had een gespleten lip, ik kreeg een zevenenhalf, ondertussen was ik stiekem ook harmonieleer gaan studeren, mijn leraar zei: nu moet je compositie gaan studeren, en ik deed wat hij zei.’
Zo iemand dus, altijd een paar versnellingen voor op de rest en nauwelijks tijd om het uit te leggen allemaal. Dat was het moment waarop de ‘musica assoluta’ en Morricone elkaar ontmoetten, in de vorm van een leraar op het conservatorium tegen wie hij huizenhoog opkeek, Goffredo Petrassi, componist van moderne klassieke muziek, voorloper van de, zeg maar, piep-knor-rrrrrrt-muziek, ofwel de musique concrète, gebaseerd op alledaagse geluiden, en o, o, wat wist Morricone daar veel van te maken. Niet meteen natuurlijk, maar anno 1960 was daar het liedje Il barottolo (’Het blikje’), met het geluid van een rollend blikje over straat, een geweldige melodie – ‘Rotola, rooootola, lalalala’ (’rol, rol, lalalala’) – van Morricone, die vanaf toen niet meer te stoppen was. We zien hem in beeld ritmisch typend op een Olivetti, tik-tik-tikketetik-tik-tik, de intro van de geweldige zomerhit van 1962, Pinne, fucile ed occhiali (’Zwemvliezen, harpoen en zwembril’). . ‘Hahaha’, lacht de vlinderdas, want hij heeft het niet gesnapt. Een nieuw tijdperk is begonnen in de Italiaanse muziek, het tijdperk van Morricone.
Fantastisch hoe hij A-A-Abbronzatissima (‘Diep gebruind’) voordoet voor Tornatore, de zomerhit van 1963, samen met Sapore di sale (‘De smaak van zout’). Dat ernstige hoofdje met bril waar ineens de grappigste klanken en geluiden uit komen rollen, want alle grote Italiaanse hits van de jaren zestig blijken door hem te zijn gemusiceerd. En gemusiceerd was in dit geval het succes, want wat hij kon met een melodie, wat hij verzon met blikjes, kiezels, stokjes, daar ging het om. Er zijn prachtige anekdotes, zoals van Gianni Morandi, de Italiaanse Rob de Nijs, die vertelt hoe ‘Ennio’ tot drie keer toe een lied voor hem moest herschrijven, maar toen ook met iets kwam waar de hele opnamestudio en de orkestbak stijl van achterover vielen, In ginocchio da te, ‘Op m’n knieën terug naar jou’, 1964, een daverende hit.
En onweerstaanbaar hoe Morricone zelf naar het verhaal van Gianni Morandi zit te luisteren omdat Tornatore het hem laat zien; hoe hij woedend de geluidsstudio binnen kwam stappen, zijn voor de derde keer herschreven muziek neersmeet voor de producer, ‘tieni sta’ cagata!’ (‘hier heb je je troep!’), en hoe er dan een klein, stout lachje bij Morrionce verschijnt. Ja, hij weet het nog, want hij weet alles nog.

Na de zomerhits begon de film, en natuurlijk begon de film pas echt met Sergio Leone, in datzelfde jaar, 1964, A Fistful of Dollars.
De verhalen over de samenwerking tussen Leone en Morricone zijn fantastisch en talrijk, het leukste verhaal is van Carlo Verdone, een in Italië geliefde regisseur/acteur die je een verre erfgenaam van de commedia all’italiana zou kunnen noemen. De jonge Verdone was een protegee van Sergio Leone en mocht zodoende aanwezig zijn bij dit moment: ‘Ennio Morricone kwam langs, Sergio werkte al jaren aan Once Upon a Time in America, Ennio had de muziek allang geschreven, en Sergio zei: “Ja, ik zou die panfluit echt als een tapijt willen uitrollen over de hele fi….” En Morricone, op zo’n verveelde toon: “Alleen waar hij hoort, Sergio, we gaan de panfluit niet door de hele film smeren. Laat die panfluit nou maar aan mij over.”’ Want zo lagen de verhoudingen tussen de twee. ‘Sergio kon erg lang twijfelen’, zegt Morricone met een milde glimlach.
‘Ennio kon je alles, alles, geven’, zegt de in 2018 overleden Bernardo Bertolucci, die gelukkig ook uitgebreid in de documentaire zit, omdat Tornatore op tijd is gaan draaien. ‘Toen ik tijdens de studio-opnamen voor Novecento aan hem vroeg: ‘Waarom doe je hier niet even iets Verdi-achtigs?’, ging hij zitten, krabbelde wat, en pats, een stukje Verdi, zo goed dat ik dacht: hé, uit welke opera is dat nou? Maar het was niet uit een opera. Het was uit Ennio.’
Ennio draait vanaf 21 april in de bioscoop