Tegelveld uitca 1620. Aardewerk en tinglazuur, 52,5 x 52,5 x 2,5cm © Rijksmuseum-collectie

Van april tot en met juni 2017 ging ik elke dinsdag online om te bekijken of ik de daaropvolgende twee jaar van mijn leven opnieuw moest plannen.

Ik wachtte op de bekendmaking van de datum waarop de Eerste Kamer de wijzigingen van de Rijkswet op het Nederlanderschap zou bespreken en vrijwel zeker zou aannemen. De amendementen, die in 2014 door de vvd werden ingediend en in juni 2016 door de Tweede Kamer werden goedgekeurd, zouden onder meer de naturalisatietermijn – de tijd die ik als buitenlander moest wachten voordat ik het recht zou hebben om een Nederlands paspoort aan te vragen – verhogen van vijf naar zeven jaar. De amendementen bepaalden ook dat de oude termijn van vijf jaar zou gelden als je op het moment van inwerkingtreding al drie jaar in het Koninkrijk der Nederlanden verbleef. Ik kwam in augustus 2014 naar dit land, dus als de Eerste Kamer de amendementen vóór augustus 2017 zou goedkeuren, moest ik nog vier jaar wachten voor ik de Nederlandse nationaliteit kon aanvragen. Op 27 juni stelde de commissie Immigratie & Asiel de datum van het debat vast op 26 september 2017. Ik had nog maar twee jaar te gaan.

In de zomer van 2014 ging ik uit Rusland weg vanwege de annexatie van de Krim, maar mijn wens om te vertrekken was al zo oud als ik me kan herinneren. Ik voelde me niet bedreigd, ook al is er sinds mijn veertiende geen maand voorbijgegaan zonder een homofobe, antisemitische of politiek gemotiveerde gebeurtenis – maar ik paste er gewoon nooit bij. De atmosfeer was niet goed. Misschien was het het gebrek aan openbaar leven in een land dat in de jaren negentig, het decennium waarin het probeerde zichzelf opnieuw uit te vinden, te moe was geworden. Of misschien was het het dagelijkse gebrek aan respect voor het menselijk leven, het verraderlijke gif van de Goelag, dat verleden en toekomst van het land besmette.

In beide gevallen kun je stellen dat ik vertrok omdat ik altijd al weg wilde gaan, en dat ik dat dankzij mijn ouders ook kon doen. Ik meldde mij aan bij verschillende Nederlandse universiteiten, kreeg een beurs van Amsterdam University College en verhuisde naar Amsterdam.

Vanaf het allereerste begin wist ik dat ik in dit land wilde blijven en zo snel mogelijk een Nederlands paspoort wilde aanvragen: ik voelde – en voel – me niet veilig in de wereld zolang het enige land waar ik onvoorwaardelijk mag verblijven en de enige entiteit die de plicht heeft mijn mensenrechten op het internationale toneel te beschermen, Rusland is. In plaats daarvan wil ik mijn thuis hebben in een rechtsstaat, met een sterke publieke ruimte en vrije media. Ik wil me veilig voelen door te weten dat wanneer mij iets overkomt, ik altijd kan terugkeren naar een land dat mijn rechten respecteert en waar de rechterlijke macht onafhankelijk is. Dus zodra ik naar Amsterdam kwam, ben ik gaan uitzoeken hoe ik de Nederlandse nationaliteit kon krijgen.

Toen ik voor het eerst de criteria voor naturalisatie las, leken de voorwaarden eenvoudig. Ik moest aan de naturalisatietermijn voldoen en op het moment van het indienen van de nationaliteitsaanvraag beschikken over de juiste soort vergunning – een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met een niet-tijdelijk doel. Zo’n vergunning kun je over het algemeen krijgen als je een baan hebt, getrouwd bent met een Nederlander of promotieonderzoek doet.

De naturalisatietermijn vereist dat ik voortdurend op een Nederlands adres ingeschreven sta. Hoewel dit in theorie ook een zogenaamd postadres kan zijn, zou dat waarschijnlijk argwaan wekken bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst. Ik woon in Amsterdam, een stad waar de vastgoedmarkt al jaren oververhit is. Kamers of appartementen die ik me kan veroorloven bieden geen mogelijkheid tot inschrijving, hetzij omdat de huurperiode te kort is, hetzij omdat de eigenaren zelf toeslagen willen blijven ontvangen. Het bijna permanent zoeken naar een adres van inschrijving wordt een last die heel anders aanvoelt dan het zoeken naar een echte woonplek. Terwijl de meerderheid van de immigranten zich bij vrienden inschrijft, betalen sommigen uiteindelijk honderden euro’s per maand alleen al om de inschrijving te laten voortduren, en soms veranderen mensen meerdere keren per jaar van adres. Dit alles zorgt ervoor dat de naturalisatietermijn iets weg heeft van een proefperiode.

Het verkrijgen van de juiste verblijfsvergunning, in mijn geval door te werken, is nog ingewikkelder. Als algemene regel geldt dat een niet-EU-onderdaan die in Nederland wil werken per maand minimaal 1766,45 euro bruto moet verdienen. Het probleem is echter dat een werkgever die de tewerkstellingsvergunning van een werknemer, de twv, moet aanvragen, moet onderzoeken of er geen onderdanen uit de Europese Economische Ruimte (eer) of Zwitserland zijn die in jouw plaats kunnen worden ingehuurd. Daarnaast kost het aanvragen van zo’n vergunning tijd en geld. Al met al betekenen deze factoren dat een niet-EU-buitenlander nooit een baan in een gemiddeld bedrijf zal krijgen.

Dan is er nog een lijst van bedrijven die het recht hebben om iedere buitenlander in dienst te nemen. Het minimumloon bedraagt in dat geval 4500 euro per maand als een buitenlander ouder is dan dertig jaar, 3299 euro als hij of zij jonger is, en 2364 euro als hij of zij recentelijk is afgestudeerd aan een Nederlandse universiteit, of een andere topuniversiteit ergens op de wereld, en op het moment van aanvragen in een zogenoemd zoekjaar zit, want dat geeft een jaar lang gelijke toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Als je een baan vindt, kun je net als iedere andere Nederlander worden aangenomen, maar als je er niet in slaagt om binnen een jaar een baan te vinden, moet je het land verlaten.

In de IT- of technische sector zijn zulke salarissen wijdverbreid, maar het vinden van een vaste baan in de journalistiek en de kunst- of cultuursector met een salaris van minstens 2364 euro bruto per maand is een grote uitdaging, en vaak is één jaar daarvoor niet genoeg. Terwijl de lijst van bedrijven die het recht hebben om buitenlanders in te huren 125 pagina’s telt en bijvoorbeeld een caféketen als The Libanese Sajeria omvat, ontbreken de meest gerespecteerde kranten en tijdschriften van dit land erop.

Veel Nederlanders die in de creatieve industrie werken, reageren op de teruggang van de vaste contracten door zzp’er te worden. Maar voor niet-EU-burgers is zzp’er worden nog moeilijker dan een vaste baan vinden. Dit komt doordat de aanvraag om als zelfstandige te mogen werken – die 1348 euro kost – vergezeld gaat van een zorgvuldige ‘innovatietest’ die bestaat uit drie onderdelen: persoonlijke ervaring, businessplan en de zogenaamde ‘toegevoegde waarde voor Nederland’. Tezamen zijn ze bedoeld om de bedrijven eruit te filteren die minder belasting willen betalen. Dit betekent dat de meeste voorstellen om freelancer te worden gedoemd zijn te mislukken. ‘Probeer niet eens de toets te doorstaan, de ind zal ieder cijfer in je plan controleren en onmiddellijk vaststellen dat je niet innovatief bent’, zei een boekhouder uit mijn kennissenkring ooit tegen me.

Het Nederlandse immigratiesysteem zoals het nu is, is bedoeld om mensen buiten de deur te houden, niet om ze te helpen zich in het land te vestigen. Mijn route naar de Nederlandse nationaliteit is een weg vol obstakels die voor EU-onderdanen niet gelden. Na het afronden van mijn master Erfgoedstudies aan de UvA in mei van dit jaar verblijf ik hier nog steeds op grond van mijn studievergunning, die eind deze zomer afloopt. Als ik een zoekjaar aanvraag, zou dat betekenen dat ik iedere baan die ik kan krijgen ook moet accepteren.

Amsterdam is de enige plek waar ik me thuis voel en de ‘tijdelijkheid’ van mijn studenten- verblijfs- vergunning weerspiegelt dat duidelijk niet

‘Het bezit van de Nederlandse nationaliteit is naar het oordeel van de regering niet een noodzakelijkheid voor een snelle integratie of participatie op de arbeidsmarkt’, schreef vvd-staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Klaas Dijkhoff in 2016, toen hij uitlegde dat de regering de naturalisatietermijn wilde verlengen. Hij lijkt zich er niet van bewust dat je, als je geen staatsburger van een EU-land bent, automatisch moet voldoen aan de eisen die ik hierboven beschreef. Het Tweede Kamer-debat dat hierop volgde, legde het belangrijkste verschil tussen de partijen bloot. Rechts zag de verwerving van het staatsburgerschap als het sluitstuk van de integratie van een buitenlander, ervan uitgaande dat integratie een normatief proces is met een duidelijk einde; de linkse partijen beschouwden het staatsburgerschap terecht als een belangrijke – maar niet de ultieme – stap op die weg, en als iets wat ook de kansen op het vinden van betaald werk verbetert.

‘Ik vind het verwerven van het staatsburgerschap het sluitstuk van het proces van niet deel uitmaken van een samenleving tot er volledig deel van uitmaken’, zei Dijkhoff tijdens het debat. Kees van der Staaij (sgp) was welsprekender en eerlijker. ‘Mooie dingen in het leven worden vaak pas na lang wachten verkregen’, zei hij. ‘Zo mogen we ook wel naar het Nederlanderschap kijken.’ De rechtervleugel stemde unaniem voor de amendementen. Links, met uitzondering van de pvda, stemde tegen, maar dat was niet genoeg om te voorkomen dat ze werden aangenomen. De pvda moest de amendementen steunen op grond van het regeerakkoord.

In de Eerste Kamer stemde de pvda tegen dezelfde amendementen. De stemming in de senaat vond plaats na de parlementsverkiezingen van maart 2017, waarbij de pvda dramatisch verloor en buiten het formatieproces werd gehouden. Fractieleidster Esther-Mirjam Sent legde mij in een e-mail uit: ‘Wij hebben de afweging gemaakt of een langere naturalisatietermijn bijdraagt aan een betere integratie en geconcludeerd dat wij juist bang zijn dat dit niet bijdraagt aan betere integratie en participatie van nieuwkomers.’

Naast de pvda draaide ook de 50Plus-fractie haar standpunt over de amendementen terug. Die twee stemmen bleken beslissend, want de amendementen werden met 39 tegen 36 stemmen verworpen. De naturalisatietermijn is daardoor nog steeds vijf jaar. Twee dagen voordat mijn huidige verblijfsvergunning afloopt, zitten voor mij die vijf jaar erop.

Hoe vertel ik mijn verhaal op zo’n manier dat ik mijzelf kan naturaliseren in dit land? Hoe maak ik het zinnig? Als we het over migratie hebben, spreken we meestal over een breuk in iemands leven, over een sprong van de ene wereld in de andere. We hebben het over mensen die internationale bescherming nodig hebben en luisteren naar hun angstaanjagende, onvoorstelbare verhalen die niemand wil meemaken. Verhalen zoals dat van mij passen niet in dat paradigma.

Mijn reis verliep vlot. Ik nam het vliegtuig naar Parijs, reisde met de Thalys naar Amsterdam en ging daarna nog een aantal keren terug naar Moskou, tot ik daar in 2016 mee stopte. Toch valt mijn leven nog steeds uiteen in vóór en na de verhuizing. Ik zie mezelf als een Amsterdammer en niet als een Moskoviet, en ik kan me niet voorstellen dat ik naar Rusland zal teruggaan zolang het huidige regime aan de macht is. Amsterdam is de enige plek waar ik me thuis voel en de ‘tijdelijkheid’ van mijn studentenverblijfsvergunning weerspiegelt dat duidelijk niet.

In de vijf jaar dat ik nu in Nederland woon, kon ik een goede opleiding krijgen die vrij was van censuur, en een zeer professionele medische behandeling. Ik kon mijn stem uitbrengen bij de vrije en eerlijke gemeenteraadsverkiezingen van 2018 en ik kreeg gesubsidieerde rechtsbijstand toen ik een advocaat nodig had. Ik kreeg nooit te horen dat ik naar huis moest gaan, iets wat mijn Russische vrienden in het Verenigd Koninkrijk een paar keer is overkomen. Natuurlijk zou mijn ervaring heel anders zijn geweest als ik niet wit of man was geweest. Tegelijkertijd maakt juist het feit dat ik een witte man ben, met alle bijbehorende privileges behalve dat van de nationaliteit, mij bijzonder gevoelig voor discriminatie die vastzit aan het ontbreken van het juiste paspoort.

In een notendop: het betekent dat ik belasting moet betalen zonder landelijk kiesrecht te hebben; dat ik collegegeld van 13.310 euro moet betalen in plaats van 2083; dat ik niet in aanmerking kom voor studiefinanciering en NS-studentenproducten; en dat ik slechts beperkt toegang heb tot de arbeidsmarkt. Als gevolg daarvan ben ik genoodzaakt een compromis te sluiten tussen de carrière die ik nastreef en werk dat loont of – als het wonder werkelijkheid wordt – mijn verblijf in Nederland zou veiligstellen. Dat ik een verkeerd paspoort had, maakte dat ik jarenlang voortdurend bezig was met manieren die me konden helpen om hier te blijven. Het ene nauwelijks realistische plan volgde op het andere, zonder dat ik ook maar enige greep kreeg op deze eindeloze gedachtegang. Ik kreeg er paniekaanvallen van. Ik probeerde mijn onplanbare toekomst te plannen en was bezig met dingen waarvan mijn Europese vrienden, collega’s, professoren en therapeuten nog nooit hadden gehoord en waarover ik nauwelijks met hen kon praten. Ik moest het verhaal van mijn migratie en mijn huidige situatie bijna iedere keer opnieuw uitleggen. Ik irriteerde mezelf en iedereen om me heen. En het belangrijkste is dat ik niet echt leefde, maar wachtte, wachtte en nog eens wachtte.

Tegelveld gemaakt in Hoorn, ca 1600. Aarde­werk en tinglazuur, 25,5 x 64 x 2,5 cm © Rijksmuseum-collectie

Waarschijnlijk zou dit me allemaal minder kunnen schelen als een langere naturalisatietermijn geen langere discriminatie met zich meebracht. Dat zou mogelijk zijn als de begrippen burgerschap en nationaliteit duidelijker van elkaar gescheiden waren. Nationaliteit gaat over je juridische status: je wordt erkend als lid van een natie in de politieke zin van het woord. Burgerschap gaat over de band tussen een persoon en een staat, vertegenwoordigd in een lijst van wederzijdse rechten en plichten. In Nederland zijn deze twee sterk verweven, hun eenheid wordt met één woord beschreven: Nederlanderschap. Maar andere landen maken de jure een onderscheid tussen nationaliteit en staatsburgerschap. Zo worden Mexicanen, ook als ze in Mexico geboren zijn, pas staatsburger wanneer ze achttien jaar oud zijn. De facto worden ingezetenen van landen waarvan de regeringen systematisch de rechten van hun burgers schenden, zoals Rusland of Turkije, minder staatsburger. Noord-Korea heeft helemaal geen burgers.

Als we het over burgerschap hebben, gaan we vaak uit van de juridische en politieke betrekkingen tussen mensen en de staat waar ze wonen en waarvan ze onderdaan zijn. Toch is dit slechts een standaardsituatie. Toen ik bijvoorbeeld Rusland verliet en naar Nederland kwam, begon ik hier mijn burgerrechten uit te oefenen terwijl ik nog geen Nederlander was – het meest voor de hand liggende voorbeeld was het feit dat ik in 2018 kon stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Het is zelfs mogelijk om als vreemdeling voor de burgerrechten te strijden: zie de manteros, de Afrikaanse straatverkopers in Barcelona, die ook zonder EU-nationaliteit of werkvergunning in Catalonië een politieke stem wisten te krijgen door hun eigen vakbond op te richten. Burgerschap kan ook een band tot stand brengen tussen een persoon en een politieke entiteit die het niveau van een natiestaat overstijgt: zo bepaalt het EU-burgerschap dat elke burger van de Unie het recht heeft om binnen de Unie te wonen en te reizen zonder gediscrimineerd te worden op grond van zijn nationaliteit.

Burgerschap is flexibel en vloeiend. Het ontwikkelt zich in de loop van de tijd, waarbij rechten van burgers of politieke instellingen worden erkend of ingetrokken. Wat zou moeten veranderen, is dat deze flexibiliteit niet alleen aan de eigen onderdanen is voorbehouden. Als nieuwkomer die te maken heeft met wetten waarover ik niets te zeggen heb, zou ik moeten kunnen deelnemen aan een dialoog over de opbouw van een zinvol burgerschap die het politieke systeem – van de stad, de provincie, het land, de Europese Unie en de wereld – gaandeweg een nieuwe vorm geeft. Dat is precies wat zou kunnen gebeuren in de vijf jaar van de naturalisatieperiode. Ik zou niet bezig moeten zijn met het zodanig aanpassen van mijn verhaal dat het voor de ind en de Nederlandse burgers logisch genoeg lijkt om mij in dit land te kunnen inpassen. Ik zou juist moeten kunnen pleiten voor een land dat zoveel mogelijk persoonlijke verhalen accepteert.

Hoe zou Nederland eruitzien als er méér manieren waren om erbij te horen in plaats van één enkele maatstaf gebaseerd op het verwerven van de nationale cultuur?

Theoretisch zou je denken dat, aangezien het gelijkheidsbeginsel in de grondwet is vastgelegd, de juridische belemmeringen voor het verkrijgen van volledig burgerschap gemakkelijk tot een minimum beperkt hadden kunnen worden. Maar in de praktijk wordt het volwaardig burgerschap slechts toegekend bij het verkrijgen van de nationaliteit. En dat is een concept waarvan de naam al verwijst naar de oorsprong van de natiestaat, die gebaseerd is op de uiteindelijke ontkenning: wij zijn wie anderen niet zijn. Dit betekent dat ik, om mij bij Nederland te kunnen aansluiten, moet voldoen aan wat dit land anders maakt dan de rest. Ik moet loyaal zijn aan deze natiestaat en zijn nationale cultuur, gebaseerd op christendom en witheid. En om ervoor te zorgen dat ik loyaal genoeg ben wil de vvd liever de naturalisatietermijn verlengen.

Toch is dit een misvatting. Maarten den Heijer, hoogleraar Constitutioneel Recht aan de UvA, zei tegen me: ‘De mobiliteit is enorm toegenomen en personen voelen zich verbonden met meerdere landen. Daardoor komt nationaliteit als juridische constructie vaak niet overeen met echte en gepercipieerde gevoelens van loyaliteit en het hebben van een bijzondere band met een staat. Het hele concept van nationaliteit raakt omstreden doordat de wereldorde steeds complexer wordt.’

Tegelijkertijd werkt het begrip nationaliteit, ook al schiet het tekort binnen staten, op het internationale toneel goed. Zo verduidelijkt het de rechten die staten hebben met betrekking tot hun onderdanen – diplomatieke bescherming en het aansprakelijk stellen van andere staten voor de wandaden tegen hun burgers – en legt het grenzen vast van wat zij elkaar mogen aandoen. Zoals we weten is het garanderen van de mensenrechten ook een zaak van nationale staten: nationaliteit is, in de beroemde woorden van Hannah Arendt, het recht op rechten. Het recht op nationaliteit, zoals dat is vastgelegd in het Europees Verdrag inzake de Nationaliteit, wordt dan het recht op het recht om rechten te hebben.

Dankzij het kolonialisme is het tegenwoordig wereldwijd in de meeste landen moeilijk om de band tussen nationaliteit en burgerschap te verbreken. Toch zijn er mensen die dat proberen te doen, daarmee een voorbeeld gevend aan de rest. De Canadese schrijver en filosoof John Ralston Saul is een van hen. Hij is de echtgenoot van Adrienne Clarkson, de voormalige vertegenwoordiger van de Kroon gouverneur-generaal – vertegenwoordiger van de Kroon – van Canada. Clarkson en Saul richtten samen het Institute for Canadian Citizenship (icc) op. Deze organisatie doet onderzoek naar de integratie van nieuwkomers in Canada, werkt samen met de Canadese regering aan het organiseren en verbeteren van burgerschapsceremonies en heroverweegt de rol en betekenis van burgerschap in Canada en de wereld.

De icc-missie vindt haar oorsprong in het schrijven en denken van Saul. In de loop der jaren probeerde hij de op de natiestaat gebaseerde benadering van het burgerschap te verlaten en burgerschap in plaats daarvan te bezien door de lens van de Aboriginals, zoals de inheemse volkeren of First Nations in Canada zich ook wel noemen. In 2012 schreef hij over de juridische overwinningen die deze volkeren de laatste drie decennia behaalden en die er vooral toe leidden dat de Kroon de First Nations moet raadplegen en tegemoetkomen en dat hun orale geschiedenis gelijkgesteld is aan andere vormen van juridisch bewijs. ‘Wat we hebben gezien is een overwinning van de circulaire filosofie op de lineaire; van Aboriginal-concepten op de Europese’, schreef Saul. ‘Denk aan een paar grondslagen van de Aboriginal-filosofie – circulariteit, het aanvaarden van complexiteit, meerdere ideeën van ergens bijhoren. Met andere woorden, een niet-afhankelijkheid van het concept van de natiestaat dat ontstond na de Vrede van Westfalen. Dit alles geeft ons de kracht, of we nu Aboriginal zijn of niet, om afstand te nemen van het westerse idee, dat niet werkt.’

Uitgaande van deze overwinningen bekijkt Saul hoe de filosofie van de First Nations nu al wordt gebruikt in het Canadese politieke denken, ondanks de eeuwenlange onderdrukking van de inheemse volkeren. Verwijzend naar een lezing van een First Nations-jurist, Sákéj Henderson, herinnert Saul ons eraan dat de enige manier waarop de Kroon zijn macht over het grootste deel van het Canadese land heeft kunnen verwerven afkomstig is van de First Nations, aangezien het gewoonterecht gebaseerd is op precedenten. Dit betekent dat de wortels van de Canadese legitimiteit bij de Aboriginals liggen. Aboriginal-ideeën vinden ook hun weg naar het Canadese beleid, waaronder het immigratiebeleid.

Ik vroeg Saul om dit op te helderen toen ik hem vorig jaar september in zijn huis in Toronto sprak. ‘Ons immigratiebeleid vloeit volledig voort uit het inheemse concept’, zei hij. ‘Dat is niet gebaseerd op ras, het is niet gebaseerd op het zorgvuldig ontleden van alle verschillende groepen en het definiëren ervan. Het is gebaseerd op het idee van het-erbij-horen: we hebben je liever binnen dan buiten. En dat is weer gebaseerd op een langzamerhand uitgewerkt concept van hoe de samenleving gaat functioneren en wat je rol daarin zal zijn.’

Dit komt voort uit het Aboriginal-beeld van de samenleving als een steeds groter wordende cirkel: eenmaal in de kring passen mensen zich geleidelijk aan en vinden ze een manier om erin te leven. En terwijl zij zich aanpassen veranderen ze de mensen om hen heen ook – en worden ze zelf weer veranderd. Voor Saul is het cruciaal dat dit samenspel wordt erkend. ‘Het idee dat je het belang van de groep in evenwicht kunt brengen met dat van het individu is erg belangrijk voor het Aboriginal-concept’, zei hij. ‘Terwijl de Europese traditie die twee voortdurend wil scheiden – wat een van de oorzaken is van geweld, oorlog en de wens om buiten te sluiten.’

Over de hedendaagse Canadese situatie vertelde Saul: ‘Naarmate de inheemse filosofen sterker worden door de boeken die ze schijven en hun optreden in het openbaar, raken hun ideeën beter bekend. De mensen reageren vrij positief.’ Het is bijvoorbeeld zeer waarschijnlijk dat John Borrows, een rechtsfilosoof afkomstig uit een van de First Nations, ergens in de komende tien jaar zal toetreden tot het Canadese Hooggerechtshof.

Ik wilde weten of Saul een idee had voor Europa, gezien het feit dat dit continent geen Aboriginal-volkeren in de Canadese zin van het woord kent, en ook geen gewoonterecht. Zijn antwoord was eenvoudig: naar anderen leren luisteren. ‘Al een halve eeuw vertelt Europa ons dat wij hier niet bestaan, tenzij we jullie regels volgen. Ik draai het om: wij hebben goede en slechte dingen gedaan met jullie regels, maar wij denken dat ze zeer beperkt en problematisch zijn, en leiden tot holocausts. Dus ik zeg: kijk, we hebben een andere ervaring en misschien hoeven jullie die niet allemaal na te bootsen, maar er zijn een paar ideeën die nuttig kunnen zijn voor jullie.’

Naar elkaar luisteren om elkaars zorgen en vragen te begrijpen, zou ongetwijfeld nuttig zijn voor ons continent. Hoe zou Europa eruitzien als het zich organiseerde rond het principe van het verwelkomen van mensen in een steeds grotere kring? Hoe zou mijn leven in Nederland eruitzien als mijn verhaal van geleidelijke emigratie op zichzelf al legitiem genoeg was, als ik niet tevergeefs zou moeten zoeken naar een status tussen asiel en werk in? Hoe zou de Nederlandse samenleving eruitzien als er meerdere manieren waren om erbij te horen in plaats van één enkele maatstaf, die is gebaseerd op het verwerven van de nationale cultuur?

Dit zijn de vragen die we moeten blijven stellen. Om de Europese Unie te redden, die de vrede op het hele continent in stand houdt, moeten we eindelijk kunnen praten over de betekenis en de legitimiteit van de Europese burger. Ik hoop dat ik dan nog steeds het recht zal hebben om in Nederland te verblijven, zodat ik aan dat debat kan deelnemen.


Vertaling: Menno Grootveld