Er lijkt maar één regisseur te zijn die met deze tendens niets te maken wil hebben. Dat is Christoph Schlingensief. Hij wordt steevast omschreven als het ‘enfant terrible’ van de Duitse filmwereld. Zijn films zijn absurd, ranzig, bloederig, burlesk, anarchistisch, ordinair en zeer aanstootgevend. Zijn nieuwste film, Die 120 Tage von Bottrop, voldoet in hoge mate aan alle genoemde eigenschappen en meer. Het absurde verhaal gaat over de mislukte poging om de laatste Nieuwe Duitse film te maken. Om nog één keer de vitaliteit van het Fassbinder-tijdperk te laten herleven. Schlingensief verzamelde als in een rariteitenkabinet oude Fassbinder-acteurs en -actrices als Margit Carstensen, Irm Hermann en Volker Spengler. Hij voegde daar curiositeiten als Udo Kier en Helmut Berger aan toe. De definitieve film in de film moest een remake van Pasolini’s Salo worden, wat Schlingensief volop gelegenheid tot blootheid en ranzigheid gaf. Aanstootgevend en anarchistisch is hij zeker bij de creatie van zijn hoofdpersoon, de regisseur Sönke Buckmann. De naam is een samentrekking van Sönke Wortmann en Detlev Buck; twee gevierde jonge regisseurs van huidige hitfilms. Buckmann wordt gespeeld door Mario Garzaner. Garzaner is geestelijk gehandicapt. Hij is in de outfit van wijlen Fassbinder gehesen en loopt, letterlijk, als een idioot door de film. Om het aanstootgevende effect te vergroten, speelt de nog zwaarder gehandicapte Ralph Fütterer (gekozen om zijn gelijkenis met Stephen Hawking) ook een rol. Het doel van Schlingensief is duidelijk. Tegenover al die inhoudsloze films met mooie gezonde gladde jongens en meisjes stelt hij een onordelijk, schreeuwerig, politiek incorrect en bewust lelijk en smakeloos pamflet. Hij durft. En zijn lef lijkt niet gebaseerd op arrogantie of berekening. Er straalt een groot plezier om de eigen chaos en onaangepastheid uit de film. Schlingensief meent het. Hij vindt zijn zwakzinnigen en zijn vergeten diva’s echt veel leuker en sympathieker dan de huidige generatie Duitse sterren.
In verscheidene opzichten onttrekt de nieuwe film van Schlingensief zich aan de norm. Zo is hij bijvoorbeeld maar een uur lang, wat te kort heet te zijn voor een bioscoopvoorstelling. In de film citeert hij uit eigen werk, wat ook al niet zo gebruikelijk is. Hij monteerde fragmenten uit zijn eerdere politieke splatterfilm Das deutsche Kettensägermassaker in zijn nieuwe film voor de nodige bloederige effecten. De rommeligheid wordt vergroot als hij de set in Berlijn verlaat om alleen met een hi8-videocamera acteur, vriend en fenomeen Udo Kier aan de andere kant van de oceaan te bezoeken. Eenmaal in Hollywood gaat hij ook langs bij Roland Emmerich. Emmerich is een Duitser die het gemaakt heeft met grote Amerikaanse producties, en zijn verschijning in de film is een plaagstoot aan alle achtergeblevenen die van zo'n carrière dromen. Met het optreden van Helmut Berger, ooit Visconti’s Ludwig II, maakte Schlingensief zijn wassenbeeldengalerij compleet. Een geslaagde provocatie van een talentvolle provocateur. Valt er toch te lachen in Duitsland.
Lachen in duitsland
Ik was even in Duitsland. Ik zag zeker veertig nieuwe Duitse films en probeerde daar vrolijk bij te blijven. Dat viel niet mee. En dat terwijl de Duitsers zo hun best doen om leuk te zijn. Enkele jaren geleden hebben de Duitse filmproducenten hun publiek herontdekt met het maken van komedies. Inmiddels zijn er beproefde formules ontstaan. Het zijn heel eenvoudige recepten. Zo eenvoudig dat het verbazingwekkend is dat ze niet eerder zijn ontdekt. Zonder enige schaamte spelen vaak van televisie bekende acteurs of komieken alle denkbare clichérollen die horen bij het hedendaagse relatiegedoe. Iedere artistieke pretentie is opgegeven. Er wordt zonder omwegen op de kassa gemikt. En met succes. Er heerst grote tevredenheid in de Duitse filmwereld. De tijd dat de Duitse film (met Wenders, Herzog en Fassbinder) internationaal roemrucht was en er weinig geld mee werd verdiend, lijkt voorgoed vergeten. Niemand kent buiten Duitsland de namen van de regisseurs van de huidige succesfilms, maar daar maakt men zich in Duitsland niet echt druk om. Ze hebben aan hun eigen kassa’s genoeg.
www.groene.nl/1997/45