In Tanger, in het noorden van Marokko, werkt Katalin Bánffy, de dochter van Miklós Bánffy, eind jaren tachtig elke dag aan de vertaling van de trilogie die haar vader heeft achtergelaten. Het kleine werkkamertje stampvol met manuscripten, de Marokkaanse bloedhitte en parels zweet op haar voorhoofd. Het is de eerste keer dat ze iets vertaalt van het Hongaars naar het Engels. Bij elkaar schrijft ze veertienhonderd bladzijden vol over uitzinnige gala’s, hulpeloze politieke congressen, verwende zoontjes, uitgebreide soupers, paleizen, kastelen, de ritjes in koetsen hiertussen, en over alle macht en eer die met deze wereld gemoeid gingen. Haar kinderen staan af en toe in de deuropening toe te kijken, niet snappend waar hun moeder mee bezig is. Bij elk hoofdstuk dat af is, gaan ze als beloning met z’n allen naar het strand.

Begin jaren negentig, Monaco. De Engelse uitgever Gary Pulsifer is uitgenodigd voor een vriendschappelijke lunch bij de schrijver Patrick Thursfield en Katalin Bánffy. Pulsifer krijgt van hen The Transylvanian Trilogy aangeboden: ‘a piece of real literature’, zoals hij het zelf verwoordt. Niet vaak krijgt de uitgever zo een oud prachtwerk aangeboden; ‘de opwinding gierde door mijn lichaam’. In 1999, enkele tegenslagen overwonnen, publiceert Pulsifer het eerste deel van de trilogie in Engeland.

Edelman en minister Miklós Bánffy (1873-1950) kende de aristocratie van Transsylvanië als geen ander. Hij leefde er middenin, maar verlangde altijd zijn kritische afstand te behouden. In de Transsylvaanse trilogie, die tussen 1934 en 1940 in negen delen uitgegeven werd en dertien herdrukken kende, schetste hij deze ten onder gaande wereld nauwkeurig. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de trilogie verboden. Zowel de nazi’s als de communisten hadden een enorme hekel aan de Transsylvaanse schrijver-aristocraat. Pas in 1982 mocht de trilogie weer in Hongarije verschijnen. Sindsdien verovert het werk langzaam de hele wereld. Bánffy’s werk wordt met Tolstoj, Stendhal en Proust vergeleken. Er verscheen een Engelse, Franse, Italiaanse, Spaanse en zelfs Chinese vertaling. Vorig jaar maart verscheen ook het eerste deel, They Were Counted, in Nederland. Hier draagt het de titel Geteld, geteld.

In Amerika behoort de trilogie van Bánffy inmiddels tot de wereldklassiekers van Everyman’s Library, een fonds van uitgeverij Random House dat enkel gewichtige wereldliteratuur uitgeeft. ‘Dat straalt wat uit’, zegt uitgever Pulsifer, ‘dit voorspelt een literaire wederopstanding. De drie romans krijgen nog steeds groeiende aandacht van de media, terwijl de uitgever geen specifieke reclame meer maakt. Zo bijzonder.’ Wat verklaart de almaar groeiende aandacht?

‘Bánffy is een verschrikkelijk goede schrijver, hij schrijft over een enorm breed spectrum’, motiveert Jaap Scholten, auteur van onder meer Kameraad Baron en kenner op het gebied van de Hongaarse aristocratie (hij woont er bovendien). De oude Hongaarse schrijver beperkt zich niet tot een sfeer van het leven, hij weet van zoveel aspecten. ‘Wanneer Bánffy bijvoorbeeld over paarden schrijft, dan merk je dat hij er echt verstand van heeft.’

De romantische natuurbeschrijvingen spatten van het blad af, zijn proza is bijna poëtisch: ‘Het licht op die mooie zonnige namiddag vroeg in september was zo fel dat een enkele leeuwerik, dronken van de felle schittering, keer op keer opvloog naar de stralende hemel om daar een ogenblik te klapwieken, dan een duik uit de hoogte te maken, laag over de grond te scheren en telkens opnieuw omhoog te zwenken. Ze dacht zeker dat het nog zomer was.’ De loomte bijna, de volledige toewijding om alles te begrijpen en te beschrijven. Heel wat anders dan de nu zo populaire Grunberg-stijl: korte zinnen en modern cynisme. Zou het succes van dit haast vergeten boek een nieuwe tendens betekenen, als tegenreactie op het huidige literaire populisme? Is de culturele elite klaar met het zoveelste boek dat het egocentrisme van de stadsmens behandelt, of is de trilogie ‘gewoon’ een literaire klassieker die door barre omstandigheden decennia te laat zijn weg naar de standaard hitlijsten bestijgt? Scholten: ‘Voor sommige mensen, zoals voor mijzelf, is dit een verheerlijkende afwisseling op de volkomen vulgaire wereld waar we nu in leven. Bánffy’s werk roept nostalgische gevoelens op naar een tijd waarin eer nog iets betekende. Die tijd is volledig verloren.’

De eervolle tijd van de aristocratie is verloren, heel het Transsylvaanse rijk is verpulverd en verdwenen. De grootste aantrekkingskracht en relevantie van Bánffy’s trilogie ligt in de herschepping van een bijna vergeten wereld. Sinds 1945 behoort het voormalige Transsylvanië toe aan Roemenië. De vervlogen natie kende een roerig verleden. Ze werd door het ene na het andere rijk opgeëist en beheerst. Een korte geschiedenis: vanaf 895 behoorden Hongarije en Transsylvanië tot het Hongaarse rijk. Toen in 1526 bij de Slag van Mohács het Hongaarse rijk werd ingepakt door het Ottomaanse rijk bleef Transsylvanië opvallend genoeg semi-onafhankelijk. Deze autonome positie zorgde voor een sterk nationalistisch bewustzijn bij de Transsylvaniërs: zij hebben blijkbaar iets eigens. Deze situatie duurde tot 1695, toen Transsylvanië een Habsburgse provincie werd als gevolg van de overname van de Hongaarse troon door de Oostenrijkers. Van 1867 tot 1919 behoorde het land tot de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije: deze periode bracht ongekende groei in Hongarije. De taal, architectuur, literatuur, muziek en een nieuwe adellijke klasse bloeiden in Boedapest. De Hongaren verwierven een bevoorrechte positie in het daarvoor nog zo eerlijk mogelijk verdeelde bestuur van het land. De overige minderheden – Roemenen, Slowaken, Serviërs – werden hier al gauw jaloers van. In 1919 werd het land voor het eerst bij Roemenië ondergebracht. Veel van de eerder verworven Hongaarse ambtenarij ging hierdoor verloren en de voormalige adel verloor zijn macht. Toch kreeg Hongarije in 1940, door Duitsland bekokstoofd, het noorden van Transsylvanië terug. Dit was echter van korte duur: in 1945 werd het land onherroepelijk ondergebracht bij Roemenië.

De nazi’s vernietigden alles van Bánffy, zijn kunstschatten, zijn paleis, zijn koninkrijk, zijn land

De trilogie van Bánffy speelt zich af van 1904 tot 1914, de periode van bloei. Het land wordt dan bestuurd door de Hongaarse aristocratie. De protagonist Bálint Abády en zijn neef László Gyeröffy staan, net als Bánffy zelf, midden in deze adellijke klasse. Bálint voelt zich verantwoordelijk voor het lot van de Roemeense boeren en probeert langs de weg van de politiek solidariteit voor hen te verkrijgen en een onafhankelijke eenheid voor Transsylvanië te bewerkstelligen, alhoewel hij telkens wordt tegengewerkt. László daarentegen verspilt uit wanhoop het familiefortuin met gokken, blijft desondanks vrolijk doorzuipen en staat symbool voor het langzaam aftakelende Hongaarse rijk dat net doet of zijn neus bloedt. Protagonist Bálint is kritisch op het nationalistische, populistische en protectionistische beleid van de nieuwe Hongaarse lage adel: de buitenlandpolitiek heeft, in tegenstelling tot de oude aristocratie, oogkleppen op. Aan het einde van zijn leven noteert Bánffy zelf over zijn trilogie: ‘Ik schreef de Transsylvaanse trilogie (…) omdat ik met een toenemende bezorgdheid opmerkte dat ons volk weliswaar door een verschrikkelijke catastrofe was getroffen, maar dat niemand de zonden en tekortkomingen wilde erkennen die tot deze ramp hadden geleid… Ik moest toezien hoe we opnieuw ver verwijderd raakten van enige zelfkritiek, en zelfs van enige realiteitszin en dat we opnieuw terugzakten in de ideologie die tot aan de Eerste Wereldoorlog bij ons heerste. Blijkbaar zochten we de oorzaak van alle problemen alleen buiten onszelf.’

Dit maakt het werk relevant en actueel, vindt de Engelse Gary Pulsifer, de eerste niet-Hongaarse uitgever van de trilogie. ‘De romans kunnen gelezen worden als geschiedenisles en waarschuwing.’ Het huidige Europa zit vast in hetzelfde riedeltje. Een en al verbrokkeling en gebrek aan solidariteit.

In hedendaags Hongarije vereren ze de trilogie echter niet zo joelend. Bánffy’s Facebook-pagina kent slechts 235 likes. Vreemd, merkt Scholten op, want in de Hongaarse cultuur is het gewoonte de nationale schrijvers onverbloemd te aanbidden. Straatnamen worden naar hen vernoemd; vele muren in Boedapest zijn behangen met plakkaten ‘Hier woonde de schrijver…’ of ‘Hier at de schrijver…’. Scholten: ‘Dit komt gedeeltelijk doordat de aristocratie in Hongarije nooit in ere hersteld is. Het idee heerst dat aristocraten enkel mensen waren waar je niets aan had, die niet goed nadachten. Veel zonen van de toenmalige machtige families waren ook niet tot veel meer in staat dan reizen van bal tot bal, maar Bánffy was bij uitstek een heel getalenteerde man.’ Scholten vermoedt dat er nog een andere reden is voor Bánffy’s schaarse populariteit in hedendaags Hongarije. Er heerste het zogenaamde goulash-communisme. Deze zachtere versie tolereerde meer (markt)vrijheid waardoor vrijwel het gehele volk vrijwillig deelnam aan de communistische samenleving. En ook de meeste schrijvers waren geïnfecteerd. Juist deze schrijvers waren en zijn het meest geliefd onder het volk. Feest der herkenning: het kleine verraad dat men dient te plegen om verder vreedzaam met de familie te kunnen leven. ‘Bánffy daarentegen’, legt Scholten uit, ‘is zuiver gebleven. Hij had wel kritiek op het politieke systeem. Daarom is hij vandaag de dag minder geliefd.’

Een Renaissance-man, zo omschrijft Scholten de Hongaarse schrijver. Bánffy werd geboren in een van de machtigste families van Transsylvanië. Zijn politieke intelligentie gebruikte hij in de tijd dat hij werkzaam was als minister van Buitenlandse Zaken in 1921 en 1922. Hij was creatief: beheerde een eigen theater, richtte een liberaal literair tijdschrift op, had talent voor schilderen en schrijven. Zijn engagement sierde en leidde hem. In 1943 reisde hij naar Boekarest af om de Roemeense regering ervan te overtuigen de kant van de geallieerden te kiezen in de Tweede Wereldoorlog. Tevergeefs. De nazi’s vernietigden daarna alles van Bánffy, zijn kunstschatten, zijn bibliotheek, zijn paleis, zijn koninkrijk, zijn land. En ten slotte hemzelf. Een jaar nadat de hele Transsylvaanse aristocratie verdreven was, stierf Bánffy in Boedapest.

Waar de macht van de politiek wordt beschreven, mag de macht van de liefde niet ontbreken. Bánffy verlangde, net als zijn protagonist Bálint, zijn leven lang naar een onbereikbare vrouw: de tegendraadse onafhankelijke maar beeldschone Carola Bornemissza, in de roman vereeuwigd als Adrienne Milóth. Zonder het liefdesverhaal uit de trilogie te verklappen: Carola’s man sterft in 1938, Bánffy trouwt in 1939 met een andere vrouw, Aranka Váradi-Weber. Vermoedelijk heeft hij zijn leven lang voor niets trouw, en in gepaste adellijke stilte, op de baronnes gewacht. Of misschien toch niet helemaal vergeefs: de dochter die Bánffy uiteindelijk kreeg met zijn vrouw Aranka vertaalde en verspreide tenslotte zijn driedelig meesterwerk na zijn dood.


Op 15 december zal Jaap Scholten op uitnodiging van de Hongaarse Salon in het Goethe Instituut in Amsterdam praten over zijn werk over Hongarije, de verdwenen aristocratie en Miklós Bánffy

Jaap Scholten elders over Geteld, geteld.

Beeld: Scherl/SZ/HH