Demissionair minister Jan Pronk droomde van een land vol contouren. Door lijnen om steden en natuurgebieden te trekken moesten de bouwlocaties voor de komende dertig jaar worden vastgelegd. Het was als een kleurplaat: buiten de lijntjes kleuren was verboden. Zo wilde meester Pronk het landelijke gebied optimaal beschermen. Critici vonden die bescherming te rigoureus: Pronk kwam niet tegemoet aan het verlangen van Nederlanders naar ruime woningen in het groen; Pronk deed het platteland op slot; Pronk beschermde ten onrechte nauwelijks interessante landschappen. Enzovoort.

En nu moet alles dus anders. «Vijfde nota van Pronk in prullenbak», kopte de Volkskrant tijdens de formatie. «Van tafel geveegd», schreef Het Parool diezelfde dag. Is al het werk dan voor niets geweest? Dat valt mee. Ambtenaren en experts hoeven niet van voren af aan te beginnen met schrijven — de analyses die aan het kabinetsbesluit voorafgingen, voldoen immers nog prima. Alleen trekken de nieuwe coalitiepartners er nieuwe conclusies uit. Lang duurt dat hopelijk niet. «Binnen een half jaar komt er een nieuw kabinetsstandpunt», belooft CDA-kamerlid Pieter van Geel, lange tijd beoogd opvolger van Pronk.

Minder grote nota’s en minder rijksbemoeienis, lezen we alvast in het nieuwe regeerakkoord. Kort samengevat: laat gemeenten en provincies het zelf maar uitzoeken. Van Geel: «Gemeente, provincie, Rijk — dat moet de volgorde zijn, niet andersom.» En elders schrijven de coalitiepartners dat de nadruk niet primair op milieubehoud, maar op het scheppen van een leefbare omgeving moet liggen. Liever een eigen oprijlaan en twee garages dan veel natuur en platteland dus. Wordt Nederland een villapark, een België, een Los Angeles, kortom: een land zonder contouren?

Volgens de Delftse hoogleraar stedenbouwkunde Dirk Frieling verschilt het nieuwe regeerakkoord van CDA, LPF en VVD niet veel van de voorstellen van Pronk. Ook daar lag de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening bij gemeente en provincie. En dat was al niet nieuw. Frieling: «Er worden al jaren contouren getrokken door gemeenten en provincies. Pronk heeft ze alleen publicitair opgewaardeerd, waardoor hij de indruk wekte dat de Tweede Kamer zich met de vaststelling van de contouren moest bemoeien.»

Jaap Modder, directeur van het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (Nirov), is wel te spreken over het beperken van de bemoeienis vanuit Den Haag. «Er zijn te veel ambtenaren bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Het departement regelt te veel.» Modder vindt de plannen van Pronk te centralistisch en te generiek. «Oost-Groningen en Schiphol verschillen te veel om ze met dezelfde instrumenten te kunnen besturen. Het is een megalomane en onzinnige actie van Pronk om overal contouren te willen trekken. Die fixatie op grenzen staat me tegen. Daar gaat het niet om. Ruimtelijke ordening draait om wat er binnen die grenzen gebeurt: de inrichting van het land.»

Gemeenten mogen nog wel contouren trekken, maar worden daartoe niet verplicht door het nieuwe kabinet. En dat is goed, meent Modder. Wat hem betreft regelt het Rijk alleen nog de ruimtelijke ordening van de gebieden die van nationaal belang zijn: de mainports en de grote natuurgebieden. «Het is toch vreemd dat de gemeente Haarlemmermeer zich ook met Schiphol bemoeit? Dat is alleen een zaak voor de rijksoverheid. Maar het lijkt me niet goed als de Haagse intellectuelen ook zeggen hoe Zuid-Limburg moet worden ingericht. De regio kan dat beter zelf bepalen.»

Groene contouren mogen van hem natuurgebieden als de Veluwe en de Biesbos markeren. «Zo voorkom je dat die gebieden steeds een stukje meer worden aangevreten.» Maar een eis is voor Modder wel dat de overheid haar besluiten keihard naleeft. «Een contour moet niet elke vijf jaar worden aangepast.»

De rode contour om steden en dorpen vindt hij zinloos. Daarin wordt hij gesteund door Rob van Engelsdorp Gastelaars. «De samenleving is te dynamisch om contouren te kunnen trekken», meent de hoogleraar geografie van stad en platteland aan de Universiteit van Amsterdam en lid van de Vrom-raad. «Boerendorpen dreigen leeg te lopen doordat het belang van de landbouw voor de economie langzaam afneemt. Er moeten andere functies in die dorpen komen en daarvoor is ruimte nodig. Een contour is daarbij een lastpost.»

Met die maatschappelijke dynamiek valt het volgens Frieling wel mee. Hij wil in de Randstad juist wél graag contouren trekken. De omvang van de bevolking en de toename van het aantal arbeidsplaatsen zijn volgens de Delftse hoogleraar goed in te schatten. «We weten hoeveel ruimte we ongeveer nodig hebben. Het lijkt me verstandig om nu vast aan te geven op welke locaties we de komende twintig jaar willen bouwen. Door grenzen te trekken schep je duidelijkheid. Bepaalde gebieden worden aangewezen voor verstedelijking, andere blijven landelijk. Dan weten de boeren op het platteland of ze hun bedrijf kunnen voortzetten of dat er een wijk op hun weiland is gepland. Duurzame contouren creëren rust op de grondmarkt.» Zijn eigen contouren heeft Frieling al getrokken. «Ik dacht aan een concentratie van bebouwing aan de westzijde van de Randstad: villadorpen in de binnenduinrand en een concentratie van woningen in en om Leiden.»

Dat het Rijk de contouren zou moeten trekken is volgens Frieling overdreven. Hij vindt — net als het nieuwe kabinet — dat niet de staat of de stad maar de regio centraal moet staan in de ruimtelijke ontwikkeling. Het Rijk heeft immers al een ander invloedrijk speeltje achter de hand: de infrastructuur. Beslissingen over spoorlijnen, stations en rijkswegen liggen nog altijd op het hoogste niveau. Frieling: «Door de ruimtelijke ordening regionaal te organiseren houden staat, provincie en gemeente elkaar in evenwicht. Den Haag kan al genoeg invloed uitoefenen door te weigeren een station in een nieuwe wijk aan te leggen.»

Gemeenten en provincie maken dus plannen voor de inrichting. Ze stemmen daarbij de wensen en mogelijkheden van een heel gebied op elkaar af. «De stedelijke functies op de stadsrand, zoals de volkstuinen, begraafplaatsen en sportvelden, moeten aansluiten bij de behoeften van de mensen in de stad. Die functies horen dus binnen de rode contour en moeten niet op het bord van de omliggende gemeenten terechtkomen», aldus Frieling.

Ook Modder geeft de regio een centrale plaats. «De regio omvat het gebied waar een mens zich op een normale dag doorheen beweegt om te wonen, te werken en te recreëren: het zogenaamde daily urban system. De ruimtelijke plannen moeten op dit schaalniveau worden gemaakt. Voor Amsterdam is dat bijvoorbeeld het gebied tussen Beverwijk en Hilversum.»

In ieder geval voorkomt regionale planning dat iedere gemeente zijn eigen gang gaat. Frieling: «Neem het Groene Hart. Nu kan elk dorp een klein wijkje met honderd woningen bijbouwen. En dan over een paar jaar nog een wijkje. Dat schept geen duidelijkheid. Zonder duidelijke keuzes krijg je én geen afgebakende ecologische hoofdstructuur, én geen mooie woningen met tuinen.»

En een mooie woning met een tuin — dat is juist wat de Nederlander wil. Het taboe om weilanden te vervangen door ruim opgezette buitenwijken wil Modder dan ook doorbreken. «We bouwen in de Randstad alleen nog compact, met als gevolg dat de rijken allemaal in Ermelo en Putten gaan wonen. In ons land worden veel huizen gebouwd waar mensen niet op zitten te wachten. Vinexwijken worden voor een belangrijk deel bevolkt door mensen die liever in de stad of op het platteland zouden wonen.» Volgens Frieling wil de welgestelde Nederlander niet zozeer buiten de stad wonen, maar vooral een grote woning hebben. «We moeten dus ook grote woningen in stedelijke gebieden bouwen.»

Er is een behoefte, dus er moet gebouwd worden. De vraag voor Modder is dan ook niet óf we het platteland gaan verstedelijken, maar hoe we dat gaan doen: «Pronk wilde het bouwen in de buitengebieden tegenhouden, maar dat is dwaasheid. Daar moet je je energie niet in steken.» Volgens Van Engelsdorp Gastelaars is Pronk het suburbane wonen helemaal vergeten, terwijl de mensen daarin juist geïnteresseerd zijn. «De minister schreef over de stad en het platteland. Het bestaan van de tussenvorm ontkent hij. Daardoor kende hij slechts één woonmilieu: de compacte stad. Hij wilde de trek naar de buitengebieden tegengehouden. Dat is volstrekte onzin. De Nederlandse ruimtelijke ordening moet meer op de vraag van de bevolking inspelen.»

Maar houden we dan nog wel groen over? Modder: «We hebben kennelijk besloten dat Nederland vol is, maar dat is helemaal niet zo. Er is voldoende ruimte om iedereen te laten wonen zoals hij wil. Zeventig procent van ons land is onbebouwd. Vlieg er maar eens overheen en vergelijk de Randstad met steden als Londen of Parijs. Daarom moet ik altijd lachen om het begrip ‹Deltametropool› — het is geen metropool, maar een gebied met stadjes.»

Jan Pronk wilde dat zo houden. Het is de vraag of dat lukt in een land zonder contouren.