
Sayed Kashua werd ontdekt als bijzonder slim kind en kreeg als veertienjarige Palestijnse jongen een plek op een prestigieuze school in Jeruzalem. Hij verliet zijn ouderlijk huis in ‘De Driehoek’, een regio in Israël waar voornamelijk Arabieren wonen, en trok in bij een internaat waar een taal werd gesproken waar hij geen woord van begreep. In die nieuwe taal zou Kashua drie romans schrijven die prijzen wonnen en werden vertaald, talloze artikelen schrijven, alsmede het script voor een sitcom over de cultuurverschillen tussen joodse en Arabische Israëliërs en een humoristische column in Israëls beste krant, Haaretz. Deze zomer schreef Kashua zijn laatste bijdrage, waarin hij zijn besluit meedeelde om per direct Israël te verlaten. ‘Misschien kom ik ooit terug om vrienden en familie te bezoeken’, zegt hij vanuit Chicago, ‘maar ik wil er nooit meer wonen.’
In Chicago bereidt Kashua nu colleges voor die hij vanaf deze week geeft op de faculteit Israel Studies aan de Universiteit van Illinois. Hij schreef zijn column al voordat de inval in Gaza begon, zegt hij. ‘Het was niet de oorlog zelf waardoor ik vertrok, maar de extreme haat, de willekeurige Palestijnse jongen die werd verbrand, de termen waarin van hoog tot laag over Arabieren werd gesproken. Toen ik zag hoe Israëlische jongeren in de straten “Dood aan de Arabieren” riepen en Arabieren aftuigden, knapte er iets. Alles viel ineen, alles veranderde. Ik verloor de hoop.’
De massale uiting van haat voelde voor Kashua als de vernietiging van zijn levenswerk. ‘Mijn hele leven draaide om de droom dat joden en Arabieren elkaars verhaal zouden accepteren en samen in één staat zouden kunnen leven, om de fantasie dat de Palestijnen de joden zouden vergeven en de joden de pijn van de Palestijnen zouden erkennen. Ik wilde het Palestijnse verhaal aan de joodse Israëliërs vertellen, met het stille idee dat ik daarmee aan het verwezenlijken van die droom bijdroeg’, zegt hij. ‘In juli realiseerde ik me dat ik mezelf altijd voor de gek heb gehouden. Dat het waar is wat ik altijd heb gehoord als kind: joden en Palestijnen zullen nooit vredig samen kunnen leven.’
‘Door de oorlog was ik van de ene op de andere dag de vijand’, vervolgt Kashua. ‘Ik zag helderder dan ooit tussen welke grenzen ik als Arabische Israëliër mijn leven mag leiden. Premier Netanyahu is er heel open over: de joden zijn een beter volk dan de Arabieren. In Israël is de bottom line voor Palestijnen: je mag blij zijn dat we je niet deporteren en dat we je niet doden. Je mag hier naar school, je mag tussen joden wonen in West-Jeruzalem, je mag een ziektekostenverzekering, je mag zoveel Israëlische vrienden maken als je wil, je mag je eigen taal vergeten en schrijven in de onze, je mag zelfs een column in Haaretz. Maar je blijft altijd, altijd, altijd een Arabier. En daarom zul je je moeten onderwerpen.’
In The Guardian beschreef Kashua hoe hij in paniek raakte. Hij raakte ervan overtuigd dat zijn kinderen, die met joodse medescholieren op kamp waren, gevaar liepen om te worden gelyncht. ‘Ik haalde ze op en bracht ze meteen naar mijn moeder’, zegt hij. ‘Ik besloot dat ons vertrek naar de VS, dat een sabbatical van een jaar zou zijn, permanent zou worden. Ik belde de reisagent om mijn tickets om te boeken naar de eerstvolgende vlucht.’
Spijt heeft hij niet van zijn drastische besluit. ‘Ik ben dolblij dat ik van de angst af ben. Voor mezelf, maar vooral voor mijn kinderen. Mijn dochter is veertien, ik zag al een tijd voor me dat ze deel zou worden van een nieuwe intifada.’ In Haaretz leidde Kashua’s vertrek nog tot geschrokken reacties. Op Twitter werd in honderden tweets betwist of zijn knieën moesten worden afgezaagd, hij boven Gaza uit een helikopter moest worden gegooid, of op andere manieren moest worden gestraft.

Sayed Kashua is niet de eerste prominente Israëliër die verbitterd zijn land de rug toekeert en zeker niet de eerste Palestijnse Israëliër. Het is eerder een traditie dat na het oplaaien van het geweld Israëlische intellectuelen met een vurig statement uitwijken naar de VS of Europa. Toch lijkt er anno 2014 iets anders aan de hand. Toen bijvoorbeeld aan het begin van de eeuw de tweede intifada voor het vertrek van intellectuelen zorgde, was dat vaak omdat zij geloofden dat Israël en de Palestijnen de vrede binnen handbereik hadden, maar het verkeerde pad kozen. Nu is dat anders. Steeds meer Israëliërs geloven dat hun land helemaal geen pad naar vrede meer heeft.
Twintig jaar geleden leek het alsof de vredesbeweging Israël van zijn oorlogen zou verlossen. In de zomer van 1994 volgden vredesakkoorden elkaar in snel tempo op. Na het baanbrekende Oslo-akkoord van 1993 tussen Israël en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (plo) van Yasser Arafat, sloot Israël een jaar later met de plo het Gaza-akkoord en Oslo-2, en sloot het vrede met Jordanië. Een jaar later schrapte de plo het voornemen om alle joden uit Palestina te verdrijven en kreeg in ruil daarvoor controle over de Westoever, de Palestijnse gebieden tussen Jordanië en Israël. Maar het verzet tegen de vredeskoers was groot. Hamas voerde zelfmoordaanslagen uit en in 1995 vermoordde een extreem-rechtse Israëlische student premier Yitzhak Rabin.
Geholpen door de roep om meer veiligheid won de rechtse Likud-partij van Benjamin Netanyahu een jaar later de verkiezingen; het vredesproces kwam stil te liggen. De verkiezingen van 1999 brachten de Arbeiderspartij voor het laatst aan de macht. De nieuwe premier Ehud Barak zou in 2000 in Camp David een ‘ultiem’ vredesaanbod doen aan Arafat. De oude plo-leider ging niet akkoord. Twee maanden later begon de tweede intifada, de meest traumatische episode in de recente geschiedenis van Israël, met een golf aan zelfmoordaanslagen. Die intifada bracht in Israël een ruk naar rechts teweeg: de opeenvolgende verkiezingen brachten overwinningen voor de oude strijder Ariel Sharon, zijn secondant Ehud Olmert en opnieuw Benjamin Netanyahu. In die jaren zou Israël zich eenzijdig terugtrekken uit Gaza, waarna Hamas er de macht overnam. Al driemaal voerde Israël er sindsdien oorlog. Aan de verrechtsing van de Israëlische politiek is nog steeds geen einde gekomen. In de regeringscoalitie zitten onversneden extremistische partijen, die duidelijk grotere concurrenten van Netanyahu zijn dan de linkse oppositie.
Het aan de grond lopen van het vredesproces zorgde niet alleen voor de opkomst van rechts, maar ook voor de ineenstorting van links in Israël. De desillusie over het vredesproces was ook bij linkse intellectuelen massaal. Een van hen is de schrijver Ari Shavit, die onlangs in De Groene (7 augustus) werd geïnterviewd. Vanuit de VS, waar hij nu lezingen geeft over zijn boek Mijn beloofde land, licht hij zijn eigen afscheid van het vredesproces toe. ‘Europeanen denken bij het vredesproces aan vrede. Voor de meeste Israëliërs staat het vredesproces gelijk aan zelfmoordaanslagen, angst, frustratie’, zegt hij. ‘Ik heb jaren van mijn leven gewijd aan de vredesbeweging. Ik organiseerde demonstraties, ik reed activisten rond, later schreef ik artikelen. Het was moeilijk voor me om te accepteren dat het een valse illusie was, maar het najagen van vrede via een papiertje was altijd naïef.’
Shavit verwoordt een breed gedeelde consensus in Israël: dat er geen tegenpartij is met wie Israël vrede kán sluiten. ‘We misleidden onszelf met het idee dat Israël eigenmachtig vrede kon maken. Alles wat we hoefden te doen, was de bezetting beëindigen en de nederzettingen ontmantelen. We negeerden de Arabische wensen en politiek totaal. We negeerden de Palestijnse eis dat de vluchtelingen van 1948 terug mogen keren naar hun vroegere woonplaats, we negeerden de Palestijnse claim op het hele land, we negeerden de politieke verdeeldheid, de macht van Hamas en de beperkte macht van de plo. We deden al die tijd alsof we aan de andere kant een echte vredespartner hadden. We hielden onszelf voor dat we vrede zouden hebben als we de benodigde consessies zouden doen. Maar dat was toen een illusie en dat is het nog steeds.’
Jarenlang was Shavit een bekende journalist in eigen land, met een bescheiden buitenlands bereik via The New York Review of Books. Met zijn boek Mijn beloofde land dat dit jaar uitkwam verkreeg hij een internationale statuur. Het boek is nog altijd niet in het Hebreeuws uitgekomen, maar in de Verenigde Staten, waar bijna evenveel joden wonen als in Israël, sloeg het in als een bom. Het werd binnen een week driemaal lovend besproken in The New York Times en stond wekenlang in de bestsellerlijsten. In het boek schetst Shavit de geschiedenis van Israël aan de hand van portretten en interviews. Hierbij ruimt hij niet alleen een grote plaats in voor de erfenis van de holocaust en het wonder van de jaren vijftig, toen een complete samenleving uit de grond werd gestampt, maar ook voor de verdrijving van de Palestijnen in 1948 en het onrecht van de bezetting van Palestijnse gebieden sinds 1967.
Volgens Shavit lijkt de laatste Gaza-oorlog op de Zesdaagse Oorlog van 1967. ‘Ook toen voelden ze dat ze wel móesten toeslaan om het gevaar weg te houden, dat ze gelijk hadden, maar die erkenning niet kregen in de wereld. De frustratie daarover kunnen we nu niet wegspoelen met de euforie van de overwinning.’
De oorlog van 1967 veranderde Israël op slag van een bedreigd mini-landje in een regionale grootmacht. Toen ging het volgens Shavit mis met Israël. Israëlische soldaten namen onverwacht en ongepland bezit van Oost-Jeruzalem en de Westoever, nadat het Jordaanse leger zich had teruggetrokken. ‘Op de zevende dag van de Zesdaagse Oorlog realiseerden we ons niet hoe diep de fout was om een ander land te bezetten, en later zelfs te bebouwen’, vindt hij. ‘Het duurde tientallen jaren voordat de ware schaal van die fout zich openbaarde. Het is onvoorstelbaar dat het volk dat het grootste slachtoffer was van de grootste misdaad van de twintigste eeuw nu als enige westerse land een ander land langdurig bezet.’
In een essay dat veel stof deed opwaaien, beschreef Shavit al eens hoe hij in 1991, tijdens de eerste intifada, een interneringskamp in Gaza moest bewaken. Niet alleen hijzelf, maar ook zijn rechtse medebewakers konden de associatie met nazikampen niet onderdrukken. Toch gelooft Shavit niet dat Israël zich zomaar kan terugtrekken uit de bezette gebieden. ‘Veel Europeanen geloven dat. Maar zij trappen in dezelfde fout als waar de vredesbeweging en ikzelf destijds ook in trapten: ze zijn te naïef over Israëls veiligheid. Driemaal hebben Israëliërs hun hart geopend voor vrede: bij het Oslo-akkoord in 1993, bij Camp David in 2000 en toen Israël zich in 2005 uit Gaza terugtrok. Elke keer was het resultaat geweld. We kunnen ons niet veroorloven om te denken dat er de volgende keer wél een Palestijns Singapore uit de hoed komt.’
Israëliërs kiezen er volgens Shavit liever voor om weg te kijken. Ze kijken liever naar Israëls economische succes, de hightech-industrie, de kwaliteit van leven, en accepteren om de paar jaar een oorlog omdat het land nu eenmaal in het Midden-Oosten blijkt te liggen. Maar dat wegkijken kan Israël alleen maar doem brengen, meent de schrijver. ‘Onder de gloed van Israëls succesverhaal begon in de nieuwe eeuw de angst te smeulen’, schrijft Shavit. ‘Veel Israëliërs voelden zich ongemakkelijk bij het nieuwe Israël dat het licht zag. Velen vroegen zich af of ze er nog thuishoorden. Ze verloren het vertrouwen dat Israël overeind zou blijven. Sommigen vroegen een buitenlands paspoort aan, anderen stuurden hun kinderen voor studie naar het buitenland. De elite zorgde ervoor dat ze een alternatief kreeg naast de Israëlische optie.’

Toch gelooft Shavit dat een vrede met de Palestijnen mogelijk is. Israël moet in zijn optiek zijn interne problemen oplossen, zijn wilskracht hervinden en een einde maken aan de bezetting – Shavit echoot hierin het heimwee in de Israëlische samenleving naar grote leiders als David Ben-Gurion, de frustratie dat er geen serieus alternatief opkomt voor Netanyahu. Van Palestijnse kant moet die terugtrekking worden opgevuld met ontwikkelingsprojecten waar Arabische landen en Europa garant voor staan. Het moet de werkelijkheid van vrede creëren, zonder dat zo te noemen en zonder het via opzichtige en tot mislukken gedoemde diplomatie te willen bereiken.
Een probleem met die benadering is dat niets erop wijst dat er op een dergelijke manier van twee zijden aan vrede wordt gewerkt. Aan Israëlische kant moet premier Netanyahu alle zeilen bijzetten om niet door nog rechtsere partijen voorbij te worden gestreefd. Waar Europeanen hem doorgaans zien als de ergste soort havik, geldt ‘Bibi’ in Israël als voorzichtig en gematigd. Hij ligt zwaar onder vuur van de rechts-radicale partijen in zijn eigen regering, die vinden dat hij veel te terughoudend is geweest in de laatste oorlog in Gaza. Aan Palestijnse kant komt politieke eenheid maar niet van de grond – onder meer door voortdurende Israëlische tegenwerking – en roept elk toekomstperspectief de vraag op wat er zal gebeuren als de Palestijnse president sterft. Weinigen geven de 79-jarige Mahmoud Abbas meer dan een jaar of twee.
Opmerkelijk genoeg heeft juist het vredesinitiatief van de Amerikaanse minister John Kerry, dat een zinloze tijdverspilling leek toen hij er vorig jaar aan begon, dit jaar bijna resultaat opgeleverd. Dat blijkt uit een opmerkelijke reconstructie in The New Republic, doorspekt met anekdotes – Kerry die Netanyahu over zijn ervaringen in Vietnam vertelt, totdat Netanyahu schreeuwt: ‘Dit is niet Vietnam!’ Eind april liepen de pogingen stuk; een paar maanden later begon de Gaza-oorlog. Net als bij elke eerdere poging om een vredesakkoord te bereiken lijkt ook voor deze te gelden: met een beetje meer geluk en toeval kan het wél.
Volgens de Israëlische schrijver Yossi Klein Halevi, ook medewerker van The New Republic en onderzoeker bij de denktank Hartman Institute, is dat echter een wensdroom. ‘Deze derde Gaza-oorlog lijkt binnen en buiten Israël de hoop te hebben gewekt dat er op de valreep nog vrede kan worden getekend met Mahmoud Abbas’, zegt hij telefonisch vanuit Jeruzalem. ‘Het bestand met Hamas overtuigt sommigen ervan dat Abbas een vrede kan sluiten waar Hamas zich aan zal houden. Maar dat zal altijd net buiten bereik blijven. Hamas heeft helemaal geen reden om dat te doen, en geen Israëlische premier zal zo’n grote gok nemen als het opgeven van controle over de Westoever nu het hele Midden-Oosten om ons heen in zo’n hoog tempo verandert. Het akkoord zal er niet komen.’
Halevi zit aan de andere kant van het spectrum dan Shavit. In zijn eerste boek, Memoirs of a Jewish Extremist, beschreef de in New York opgegroeide schrijver zijn jaren als volgeling van de radicale, voor terrorisme veroordeelde rabbi Meir Kahane, en hoe hij het rechts-extremisme de rug toekeerde toen dat uitmondde in aanslagen op linkse joden. Sindsdien schreef Halevi onder meer een boek over de raakvlakken van judaïsme, islam en christendom, en de bestseller Like Dreamers. Daarin portretteert hij de commando’s die Jeruzalem innamen in 1967 en die vervolgens compleet andere levens kozen: van een radicale kolonist en een risico-investeerder tot een socialistische kibboetsvoorman en een anti-zionistische terrorist.
Omdat Halevi niet gelooft in een vredesovereenkomst tussen Israël en de Palestijnen, kijkt hij voor vredesmogelijkheden verder vooruit. En daar wordt hij niet vrolijk van. ‘Er zal in de toekomst wel een Palestijnse staat komen of niet, en ik word van beide gedachten doodsbang. Echt, ik heb er nachtmerries van’, zegt hij. ‘Bij een Palestijnse staat op de Westoever krijg ik hetzelfde beeld als de meeste Israëliërs: raketten die van de Westoever midden in West-Jeruzalem en Tel Aviv landen. Lowtech raketten, net als vanuit Gaza, waarvan hun amateuristische ontwerp juist deel is van de boodschap: “Hoeveel meer geld, techniek en militair overwicht jullie ook hebben, jullie kunnen onze terreur niet stoppen.” De bezetting van de Westoever opheffen, betekent dat dat risico altijd zal bestaan.’
Maar van het andere scenario wordt hij al even bang, vervolgt hij. ‘Als er geen Palestijnse staat komt, belasten we nieuwe generaties met dit loodzware probleem. De Palestijnse bevolking is jong, boos en geradicaliseerd, en in Israël zie ik een wanhopige generatie opgroeien die niet gelooft in vrede, die dat niet als een realistisch doel ziet om na te streven. Zij groeien op in een postmoderne consumptiemaatschappij die hemelsbreed verschilt van de pioniersmaatschappij die Israël vroeger was. Maar zo’n maatschappij verhoudt zich heel slecht tot externe en interne druk, en door de polarisatie wordt de druk op Israël juist opgevoerd. Als genoeg jonge joden zeggen: ik vind Australië eigenlijk leuker dan al dat gedoe in Israël, dan betekent dat wellicht een capitulatie over honderd jaar.’
De laatste Gaza-oorlog riep die reflex nog niet op, denkt Halevi. ‘Deze oorlog werd breed gesteund en riep een nieuwe saamhorigheid op. De terreur van Hamas heeft in dat opzicht zijn doel niet bereikt.’ Ari Shavit ziet het anders. ‘Er was inderdaad brede instemming met deze oorlog’, zegt hij. ‘Er was consensus dat Israël gelijk had, dat het terecht een einde wilde maken aan de niet geprovoceerde raketaanvallen uit Gaza. Maar na de oorlog heerst vooral verwarring. Want het idee was in juli toch: het zal naar worden en offers eisen, maar we zullen nu het Gaza-probleem oplossen. Maar Hamas bleek sterker dan gedacht en het idee overheerst dat de oorlog tot slechte resultaten heeft geleid. Aan het eind van deze oorlog voelt de realiteit onstabiel en onhelder aan. Er hangt iets grijs en zwaars over Israël.’
Beeld: (2) Het huwelijk van de Joodse Maral Malka en de moslim Mahmoud Mansour moet door de politie beschermd worden tegen extreem rechtse demonstranten (1) (Ammar Awad / Reuters). (3) Hamas militanten vieren de wapenstilstand als overwinning, Gaza-stad, 27 augustus (Majdi Fathi / Reuters).