De Australische regisseur George Miller heeft een merkwaardige carrière: in 1979 maakte hij een steutelfilm, de postapocalyptische wraakfantasie Mad Max. Twee eveneens succesvolle vervolgfilms, The Road Warrior (1981) en Mad Max Beyond Thunderdome (1985) volgden. Daarna bewoog Miller in een andere richting, met lieftallige dierenfilms als de Babe-serie en het nieuwe Happy Feet, over pinguïns. Toch is juist Millers Mad Max-trilogie invloedrijk gebleken, niet alleen in de populaire canon, waarin The Road Warrior al herhaaldelijk is geplagieerd, maar vooral ook onder een nieuwe generatie Australische cineasten, bijvoorbeeld John Hillcoat, wiens western The Proposition een van de beste films van het jaar is, en Greg McLean, een debutant die met zijn beschouwende horrorfilm Wolf Creek meer dan schatplichtig is aan Miller en de Max-films.

Het goede nieuws is dat zowel The Proposition als Wolf Creek in de bioscoop te zien is in een speciaal programma van het Amsterdamse Filmmuseum. Dit is een uitstekende gelegenheid om een blik te werpen op de Australische cinema, en vooral op de grote impact die George Miller heeft gehad. Het mooist is dat in McLeans film te zien. In een scène ergens in het begin van Wolf Creek koopt een jongen, die in de outback een rondreis maakt samen met twee Britse meisjes, een tweedehands auto. Verrukt door het geluid van de krachtige motor scheurt hij de verlaten weg op. De motor zelf komt in beeld – een close-up van de V-snaar, vergezeld door het opwindende, brullende geluid van de cilinders en de droge fluittoon van de gasklep. Deze scène is ironiserend, want zo stoer is de auto van de jongen bij lange na niet. McLean refereert namelijk met zijn close-ups aan de Mad Max-films waarin auto-onderdelen fetisjistische betekenissen hebben, zodat een V-snaar niet gewoon een V-snaar is maar een perverse uiting van mannelijkheid. In The Road Warrior fotografeert Miller bijvoorbeeld een super charger in Max’ auto op lyrische wijze, zodat het ding een verlenging van het personage wordt, een symbool van cyclisch geweld en wraak. In deze extreem allegorische vertelwijze, vermengd met melancholie, cynisme en humor, zit ’m de kracht van de Australische cinema.

Een andere overeenkomst tussen Miller, McLean en Hillcoat is de connectie tussen allegorie, personage en landschap. Alledrie de films spelen zich in de outback af en draaien om gewelddadige, mannelijke personages die dierlijke eigenschappen hebben en die daardoor een mythische kwaliteit krijgen. In Wolf Creek vallen de rondreizende jongeren in de klauwen van een jager die in een verlaten mijn woont, als een dier in de grond. De jager heeft lang haar en draagt een cowboyhoed. Hij is een seriemoordenaar. En net als Max rijdt hij rond in een zwaar opgevoerde auto. Mooi is de wijze waarop de regisseur de jager vaak van achteren belicht, zodat slechts zijn silhouet zichtbaar is en hij nog sterker een iconische betekenis krijgt. En dat is: de personificatie van het gruwelijke land waarop de mens maar geen greep kan krijgen. In Wolf Creek vertelt de jager dat hij ooit een baan had waarin hij het land moest ‘schoonmaken’ van wilde dieren, dat hij de dieren bij bosjes moest doodschieten.

McLean slaagt er met Wolf Creek in het gegeven van moderniteit versus achterlijkheid, dat eigenlijk al vaak in horrorfilms aan bod is gekomen, op een originele manier uit te werken, zowel qua inhoud als qua vorm. Veel beelden hebben een meditatief karakter, doordat het landschap op grote afstand vanuit de lucht in beeld wordt gebracht. Hierdoor krijgen de mensen in het beeld en de geweldsorgieën waarin zij terechtkomen iets pathetisch.

Recente Australische Cinema, Filmmuseum te Amsterdam, tot en met 20 december. The Proposition en Wolf Creek zijn uit op import-dvd