
Berlijn, 1962. Hartje winter. Onderweg naar een geheim adres stuit James B. Donovan op een donkere, besneeuwde weg op een groepje jongeren. Ze zijn agressief, en hij heeft geen andere keuze dan zijn dure jas te overhandigen. De schurken maken zich uit de voeten. Opeens bevindt de Amerikaan zich alleen in de kou.
Donovan, een verzekeringsadvocaat uit New York, is op een missie achter het IJzeren Gordijn. Namens Washington onderhandelt hij met de Sovjet-Unie over een gevangenenruil: de piloot van een op Russisch grondgebied neergeschoten Amerikaans U2-spionagevliegtuig voor een hoge kgb-spion die een paar jaar eerder in New York een gevangenisstraf van dertig jaar werd opgelegd.
In Bridge of Spies, met in de hoofdrol Tom Hanks, vormt dit waar gebeurde verhaal een kleine geschiedenis van de Koude Oorlog. De gevangenenruil was een incident, maar de film gaat over veel meer – over moraliteit in tijden van paranoia, over angst en paniek op grote schaal wanneer de bestaansvoorwaarden van de eigen beschaving op losse schroeven komen te staan. Duidelijk is dat regisseur Steven Spielberg vooral een statement wil maken over de tijd waarin we nu leven.
Dat blijkt al in het eerste half uur van de film, in een subliem geregisseerde sequentie waarin Rudolf Abel (Mark Rylance), woonachtig in een hotel op Manhattan, op de hielen wordt gezeten door fbi-agenten. Wanneer hij eindelijk wordt gearresteerd, ontdekken de agenten dat Abel geavanceerde communicatieapparatuur in zijn appartement heeft. De oude man, zogenaamd kunstschilder, blijkt een kolonel in de kgb, een meester in spycraft: surveillance, geheime boodschappen, clandestiene operaties die aan geen enkele democratische controle onderhevig zijn.
Sinds de release van zijn film trekt Spielberg herhaaldelijk parallellen tussen de Koude Oorlog en de oorlog tegen het terrorisme. Hij wijst bijvoorbeeld op overeenkomsten tussen de U2-spionagecampagne in de jaren vijftig en zestig en het huidige gebruik van drones door het Amerikaanse leger. Ook signaleert hij een gelijkenis tussen de behandeling van gevangenen op Guantánamo Bay en de wijze waarop Rudolf Abel na zijn arrestatie rechten werden ontnomen doordat de geheime dienst hem wilde dwingen een dubbelagent voor Amerika te worden. ‘Wanneer wij onze grondwaarden opgeven in de strijd tegen het terrorisme’, zegt Spielberg, ‘hebben we de strijd verloren. Deze waarden zijn alles.’
Maar zo rechtlijnig is de situatie niet in Bridge of Spies. Juist in de nuance, in het grijze gebied tussen goed en kwaad, ligt de grote waarde van Spielbergs verhaal. Hierin schuilt ook de betekenis van de scène waarin Donovan in Oost-Berlijn zijn jas kwijtraakt in de sneeuw. Eenmaal ontdaan van alles wat de basis van zijn bestaan vormt, bevindt de Amerikaan zich in het landschap van morele ambiguïteit. Dat begon met de arrestatie van Abel. Donovan, veteraan van Neurenberg waar hij dienst deed als officier van justitie, kreeg de opdracht de verdediging van de kgb-spion op zich te nemen. De zaak is voorpaginanieuws, mét Donovans foto erbij. In de metro voelt hij aan dat de passagiers beschuldigend naar hem staren: jij, verrader. Thuis krijgt hij te maken met zijn zoontje dat in doodsangst verkeert wegens de lessen over duck and cover die hij op school krijgt. Het kind wil van zijn vader weten of ‘ze’ ‘ons’ gaan bombarderen. Donovan heeft geen antwoord. Maar hij wil zeggen: ja, het is oorlog.
Precies dezelfde vraag die Spielberg in Bridge of Spies én in het publieke debat over Guantánamo en de strijd tegen terreur stelt, komt voor in een open brief die de oude spymaster John le Carré in 1966 aan de redacteur van het Russisch literair tijdschrift Literaturnaya schreef. De vraag: ‘Hoe lang kunnen wij onszelf beschermen zonder dat we het soort samenleving vernietigen dat het waard is te worden beschermd?’
De context was een bespreking in dat blad van Le Carré’s klassieke roman The Spy Who Came in from the Cold (1963) waarin een gedesillusioneerde Britse agent worstelt met allerlei ethische vragen over zijn vak. Le Carré vond dat de Russische recensent hem ervan beschuldigde de spion als de ‘ware held van onze tijd’ neer te zetten en dat hij de Koude Oorlog hiermee nog eens goed aanwakkerde. In zijn repliek wees Le Carré erop dat ook de Sovjet-Unie dat kunstje wel beheerste, zie de verheerlijking van iemand als, jawel, Rudolf Abel, die na dertig jaar als spion te hebben gewerkt, waarvan hij er vijf doorbracht in een Amerikaanse gevangenis, de Orde van Lenin kreeg. En was het niet dezelfde Abel die zijn vak bezong, schreef Le Carré, met teksten als ‘het spioneren vereist veel concentratievermogen, aandacht, doorzettingskracht, zelfbeheersing, kennis en vaardigheden’?
Le Carré stelde dat hij met zijn verhaal de aandacht wilde vestigen op de morele kosten van de strijd tegen het communisme. Immers, het verlies van onschuldige levens valt vanuit een westers perspectief nooit te rechtvaardigen. Le Carré: ‘Westerse inhibities vloeien voort uit de christelijke en humanistische ethiek. Dat houdt in dat het individu meer waard is dan het collectief. Maar in het spioneren zoals ik dat beschrijf slachtoffert de westerling het individu wél – hierin ligt de hypocrisie van het Westen. Dat wijs ik af.’

Of Spielberg veel Le Carré heeft gelezen, weet ik niet, maar het is merkwaardig hoe het standpunt in deze brief, die tevens de kern van al Le Carré’s romans vormt, op één lijn ligt met dat van Donovan in Bridge of Spies. Neem dat beeld van Donovan in Oost-Berlijn in de winter zonder jas. Hij is fysiek weerloos, mentaal geïsoleerd. Zie hier het landschap van de twijfel – de wereld van Alec Leamas, hoofdpersoon van The Spy Who Came in from the Cold. Leamas, eveneens actief in Berlijn, lijdt een zware nederlaag wanneer een van zijn assets, een hoge Abteilung-man die naar het Westen wil overlopen, op de grensovergang tussen Oost en West wordt neergeschoten. Leamas heeft het gehad, hij wil ‘uit de kou’, hij wil terug naar de echte wereld waar normale regels gelden. Hij wil dit leven, waarin ambiguïteit álles is, niet meer. Wat Leamas wil is een wereld waarin de scheidslijn tussen goed en kwaad duidelijk zichtbaar is, waarin je precies weet hoe je moet handelen om juist te kunnen leven, waarin je een goed mens kunt zijn zonder dat je je ziel hoeft te verkopen. Kortom, Leamas wil een warm leven. Juist dit leven laat Donovan achter zich vanaf het moment waarop hij opdracht krijgt de verdediging op zich te nemen van de man die zijn kinderen wil bombarderen.
Het dilemma van Donovan: hoe kun je je eigen waarden veiligstellen en tegelijkertijd ruimte bieden voor het recht van de vijand op zíjn levensovertuiging? Anders gezegd, om het voortbestaan van het soort samenleving te garanderen dat ‘het waard is te worden beschermd’ (Le Carré) moet Donovan dus die kgb-kolonel beschermen, terwijl hij hiermee direct het welzijn van zijn gezin in gevaar brengt.
Destijds schreef Le Carré dat dubieuze maatregelen genomen in naam van de eigen samenleving destructief werken. Dat realiseert ook Donovan zich – en hij neemt een beslissing gebaseerd op verantwoordelijkheid: veel meer dreigt verloren te gaan wanneer hij zich niet ‘aan de regels’, zoals hij het stelt, zou houden. En die zijn vastgelegd in de grondwet, zodat zelfs iemand als Abel, die de doodstraf kan worden opgelegd, het recht op een eerlijk proces heeft. Donovan zorgt ervoor dat Abel een gevangenisstraf krijgt en dat hij niet onder dwang dubbelspion voor Washington wordt. Vervolgens reist hij naar Berlijn voor de onderhandelingen rond de gevangenenruil. Aan zijn gezin vertelt hij niet waar hij mee bezig is.
De scènes in Berlijn zijn schitterend. Ze zijn een studie in de functionaliteit van vorm, en dat is een essentieel punt. Het element twijfel krijgt visueel vorm in sublieme fotografie die de grauwe werkelijkheid paradoxaal een glans van romantiek geeft: spionnen die wel of niet een dubbele agenda hebben; de onverzettelijkheid van prikkeldraad en baksteen (de Muur); met sneeuw bespikkelde nachten waarin één verkeerde beweging of één onzorgvuldig opgesteld identiteits- of reisdocument een regen van kogels kan betekenen, afgevuurd door cynische grensbewakers in dikke, grijze jassen die wakker blijven met whisky en cafeïne en sigaretten. Checkpoint Charlie is er, ja, maar de scheiding tussen goed en kwaad is volstrekt willekeurig. Niets wordt hier gecheckt, behalve de vraag over morele dapperheid.
Zo onderschrijft de film datgene wat Le Carré de ‘hypocrisie van het Westen’ noemt. In de vuile oorlog van agenten en spymasters, van surveillance en de schending van mensenrechten, is één mensenleven niets waard. De Amerikaanse geheime-dienstagenten hebben slechts het eigen, ideologische belang voor ogen, waarmee ze niet te onderscheiden zijn van hun sovjet-collega’s. De Amerikanen geven geen cent om het leven van de betrokkenen, niet alleen Abel en de piloot, maar later in het verhaal ook niet om een Amerikaanse student die in Oost-Berlijn vastzit. Maar Donovan staat erop dat zowel de piloot als de student wordt vrijgelaten. Iedereen heeft rechten. Als je dit beginsel opgeeft, valt alles in duigen. Zijn visie is waterdicht.
Een veel gelezen omschrijving van Bridge of Spies luidt: ‘Le Carré vermengd met Capra’, verwijzend naar de bitterheid van de Britse romancier en het optimisme waarmee de Amerikaan de wereld tegemoet treedt. Toch is hier veel meer aan de hand dan het soort gelukkig-eindefilms dat Frank Capra tijdens de oorlog maakte, dikwijls met James Stewart in de hoofdrol. Donovans isolatie in Berlijn en zijn ziekte als gevolg van de barre weersomstandigheden reflecteren de chaos en onzekerheid in de wereld. Tegenover de twijfel staat Donovans geloof in ‘the rule book’. Zo wordt Spielbergs morele argument duidelijk, volmaakt verwoord door Donovan die tegenover een Amerikaanse geheim agent zegt: ‘And don’t tell me there’s no rule book, you son of a bitch.’
Bridge of Spies is nu te zien
Beelden: Tom Hanks als James Donovan. 20th Century Fox