De courante instrumenten hebben geen repertoireprobleem. Een pianist heeft van suite, variatiecyclus en sonate tot concert genoeg voor tien levens; Bach, Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Schumann, Brahms, Schönberg, Stockhausen, Ligeti. In afnemende mate geldt dat ook voor violisten en cellisten. Voor de blazers wordt de spoeling angstig dunner. De hoorn heeft nog de concerten van Mozart, Beethovens hoornsonate of het hoorntrio van Ligeti, de saxofoon het Glazounov-concert en Debussy’s Rapsodie voor saxofoon en orkest. De klarinet rest na Mozart nog slechts Spohr en Weber, Finzi, Nielsen en Copland, in de kamermuziek gelukkig Schumann en Brahms – maar niets met de eeuwigheidswaarde van Mozarts meesterstuk.
De minderheden in het instrumentenlandschap verzetten zich moedig. Accordeonisten werpen zich als wolven op Bach en Scarlatti. Saxofonisten en blokfluitisten hertalen de cellosuites van Bach. Componisten dichten de gaten. Willem Jeths schrijft een meesterlijk blokfluitconcert voor Erik Bosgraaf, Martijn Padding is met concerten voor clavichord, contrabas, basfluit, harmonium en mandoline op hoog niveau inmiddels wereldrecordhouder Eerste Hulp voor Zielige Gevallen.
Maar dan de piccolo. Concerten van Peter Maxwell Davies en Guus Janssen, benevens een handvol componisten die echt niemand kent, twee solowerken van Stockhausen; veel meer grote namen zitten er niet in. De piccolo-canon is het dunst bevolkte gebied van de wereld.
Fluitiste en piccolospeelster Ilonka Kolthof wil de piccolo als solo-instrument op gelijke hoogte brengen met fluit, viool en piano. Met die niet geringe ambitie moet haar gecrowdfunde Dutch Piccolo Project repertoire en aandacht genereren. Op haar debuut-cd Halo klinken zes opdrachtwerken voor piccolo en piano, begeleid door Ralph van Raat met zijn vertrouwde maar nog steeds fantastische gemak van spelen – alsof het ongehoorde altijd heeft bestaan.
De scepsis afserveren wordt een opdracht. Kolthof zal binnen het beperkte spectrum van dat kleine, iele instrument de volle diepte van het zielenleven moeten aanboren. Een piccolo mist het verzengende van een viool, de breedte en de diepte van een piano of cello. De spelers zullen allebei de kwaliteiten moeten munten die het instrumentje wél heeft in de spelregisters die het passen; de vogelachtige beweeglijkheid, de kleine komedie, de weerloze melancholie, het speelgoedachtige desnoods. Componisten van statuur zullen er voldoende in moeten geloven om te geven wat ze in zich hebben. Grote, liefst monumentale vormen zijn voor het emancipatieproces onontbeerlijk. De leeuwerik moet een zwaan worden.
Kolthof is ver gekomen. Oudgediende Jan Vriend schreef een vierdelige, caleidoscopisch ruimhartige sonate met alle eigenschappen van het betere speel- en groeistuk; Piet-Jan van Rossum een lieflijk zoekende haiku in vrije, mild verwaaiende verzen, eenvoudig en echt. In Bart Spaans titelstuk Halo wordt de leeuwerik een geheimzinnig fluisterende vogel, die zich met grote, ruisende, suizende vleugelslagen opmaakt voor een zwaar vertraagde en alsnog gemiste vlucht. Jan-Peter de Graaff laat in zijn intrigerende peststuk Meccanica, geïnspireerd door Jean Tinguely en de strandbeesten van Theo Jansen, het duo vastlopen in een weerbarstig speels sabotageparcours van melodische en mechanisch-contrapuntische bewegingen. Wat in de opstijgende beweging van de eerste maten nog als dauw verdampt, daalt neer als zware regen. Hier wordt niet nagebauwd, hier wordt iets uitgezocht. Noem het landwinning. De kans dat de muis een leeuw baart is gegroeid.
Ilonka Kolthof en Ralph van Raat, Halo (label TRPTK)
Ilonka Kolthof