Kunstmatige benen bungelen in een kunstmatig harnas. In de verte strekt een mediterraan landschap zich uit: een azuurblauwe zee, rotsblokken die schitteren in het zonlicht. Er klinkt zachte, rustgevende muziek. Het doel is om vanaf hier naar beneden te paragliden, de zee in, maar het gaat weinig voorspoedig. Als ik met mijn arm te ver naar rechts trek, aan een snoer dat ik niet zie maar wel voel, zwaait het gevaarte richting een rotswand. En terwijl mijn lichaam zich schrap zet en ik mijn eigen benen intrek, klaar voor de klap, bewegen de kunstmatige benen niet mee. Game over. Een beetje duizelig zet ik de VR-bril af en spring ik uit het harnas, dat in werkelijkheid maar een halve meter boven de vloer hangt.

‘Ik ben hier niet goed in’, zeg ik, terwijl mijn ogen weer wennen aan de loods van Virtual Reality Center Enversed in Eindhoven. Zes of zeven loungebanken staan geparkeerd voor lege, witte, kubusvormige ruimtes. Op de grond liggen verschillende merken VR-brillen, er staan scoreborden voor verjaardagen en team-uitjes. Er hangt ook een rij harnassen, waarmee je het paraglide-spel kunt spelen.

‘Nu weet je dat’, zegt medewerker Job van Oosterhout. Hij werkt nu voor de tak van Enversed die VR-toepassingen voor bedrijven ontwikkelt, maar stond ook jaren op de vloer van de bijbehorende speelhal. Fysieke reacties op VR kunnen heftig zijn, weet hij, daarom had hij van tevoren gevraagd of ik geen hoogtevrees had. ‘Stel je voor dat je echt was gaan paragliden, en je je in de lucht ineens zou bedenken. Dan kon je niet meer terug.’

Ik schud even met mijn benen.

De onderdelen van een mensenlijf zijn onderhoudsintensief. Het vlees kan schimmelen en ontsteken, de tanden kunnen rotten, het vocht kan zich ophopen in de ledematen. Om zulke ellende tegen te gaan kunnen we het lijf, waarin ergens een geest huist, controleren en repareren. We doen dure cosmetische ingrepen en proberen het zo lang mogelijk gezond en werkend te houden. We gaan ongelukken uit de weg en kiezen er bijvoorbeeld voor om niet onvoorbereid te gaan paragliden. Maar waar we niet omheen kunnen: het mensenlijf, in zijn geheel, kan sterven. Afhankelijk van wat je gelooft neemt het in het sterven de geest mee en daarmee sterft al het wereldse kapitaal dat de mens in kwestie bij leven heeft kunnen opbouwen.

Wat doet de vrouw die haar lijf mooi en gezond wil houden, maar het in de eerste plaats ziet als niet veel meer dan een vervoermiddel voor haar geest? Die zet een luisterboek op om haar ogen te sparen terwijl ze mechanisch doorstapt op de loopband. Die vrouw rekt zich uit op een yogamat om haar ledematen, verstijfd door het vele computeren, weer soepel te krijgen en laat terwijl ze naar huis loopt de iPhone haar stappen tellen, want het moeten er minstens tienduizend zijn. Die koopt kussens en matrassen die optimale slaap beloven, smeert zich onder met dure, wetenschappelijk klinkende crèmes en eet minstens tweehonderd gram groente per dag. Ziekte noch de dood kun je wegtellen, maar je kunt wel je best doen.

Ik zou willen, kan die vrouw denken terwijl ze het levenssimulatiespel De Sims speelt, ik zou willen dat ik een op afstand bestuurbaar poppetje was. Een avatar die er precies zo uitziet als ik wil, en van wie ik te allen tijde aan de hand van tabellen kan zien hoe ze ervoor staat. Een Sim die altijd efficiënt luistert naar de commando’s van een ego dat weet wat verantwoordelijk is. Ik zou willen, denkt die vrouw, dat ik mijn optimale zelf was.

In haar essay Always Be Optimizing uit 2019 beschrijft New Yorker-journalist Jia Tolentino haar gevoelens van controledrang in een stedelijke cultuur: ze eet salade en doet aan barre om haar lichaam gezond te houden, zodat dat lichaam in dienst kan blijven staan van haar ambitie en lange werkdagen, waarin ze vooral naar een computerscherm staart. ‘De ideale saladeklant is efficiënt: hij moet zijn salade van twaalf dollar binnen tien minuten opeten omdat hij die extra tijd nodig heeft om te blijven functioneren in de baan die hem in staat stelt regelmatig salades van twaalf dollar te kopen’, schrijft ze. ‘Hij heeft fysieke behoefte aan die salade van twaalf dollar, omdat het de meest betrouwbare en gemakkelijke manier is om een vitamine-barrière op te bouwen tegen de algehele malaise die hoort bij zijn salade-vereisende-en-verschaffende baan.’ Het vereist discipline om jezelf als een machine te zien die geolied moet blijven lopen.

Op YouTube vind je veel vlogs over mensen, vaak vrouwen, die hun verslapte schema’s herpakken en ‘nu écht’ hun optimale zelf willen worden. Een van die vrouwen is Jenny, eigenaar van het account Wearilive, die in golven dan weer rigoureus is, dan weer verslapt. In een filmpje besluit ze dat ze zichzelf als Sim gaat behandelen. Ze maakt onderscheid tussen ‘old Jenny’, die niet van aanpakken weet, en ‘new Jenny’, die goed schoonmaakt, een nieuwe garderobe draagt, en haar problemen direct oplost. Tolentino koppelt de neiging om steeds maar een betere (fysieke) versie van jezelf te worden aan technologische ontwikkeling, die vrouwen niet alleen in staat heeft gesteld steeds meer aan onszelf te optimaliseren, maar die ook steeds meer optimalisering van ons eist.

De visie op het mens-zijn die deze vrouwen beschrijven, gaat ervan uit dat er een werkend lijf is dat min of meer kan worden losgekoppeld van de intelligentie, of, zo je wil, de ziel. Het is een veelvoorkomend beeld, je lijf los van je brein en los van de wereld, daarom beginnen yogalessen ook vaak met de vraag om even in je lijf te landen, en de oproep om te voelen ‘hoe je wordt gedragen door de aarde’.

In haar bijzondere essay A Cyborg Manifesto uit 1985 stelt Donna Haraway dat wij nu al cyborgs zijn, een mengeling van mens en machine, omdat het mensenlijf al eigenschappen heeft die het niet zou kunnen hebben zonder mechanische ingrepen. Inderdaad: we worden al ouder, we hebben pacemakers en een fitnesscultuur, en we praten met elkaar via het internet. Haraway koppelt haar analyse aan een feministische boodschap. Ze somt drie voormalige tegenstellingen op: eerst verdween met Darwins The Origin of Species het verschil tussen de mens en zijn biologische omgeving, tijdens de industriële revolutie mechaniseerden alle aspecten van het leven en verdween het verschil tussen leven en machine. Ten slotte, beschrijft zij, verdwijnt het verschil tussen mens en computer. Daarmee zouden ook oude opvattingen over de mannelijke, dan wel vrouwelijke natuur kunnen verdwijnen, inclusief de daarin geïmpliceerde rolverdelingen.

De visie op de mens als machine, of als cyborg, was populair in de jaren tachtig, en vond zijn oorsprong in de late jaren vijftig, toen een paar futuristen begonnen te filosoferen over een geoptimaliseerde posthumane mens, die met de hulp van technologie heel lang, misschien zelfs voor eeuwig, zou blijven leven en ongelimiteerde denkkracht zou hebben. Deze ideeën komen voort uit een tegencultuur die gerenommeerde wetenschappers heeft voortgebracht, zoals Marvin Minsky en Stephen Hawking.

Er is een groep aanhangers die graag helemaal af zou willen van het mensenlichaam, dat slechts een sterfelijke ‘vleespop’ is. Deze mensen dromen van een toekomst waarin het brein kan worden geüpload in cyberspace. Het is een vorm van tech-optimisme die veel voorkomt in Silicon Valley, een stroming die wil dat wij onszelf blijven optimaliseren, die ervan uitgaat dat de biologische evolutie pas het beginpunt was van waar de mens naartoe gaat, en dat er nu een technologische evolutie gaande is die de mens onsterfelijk kan maken.

In de jaren 2000 werd de transhumanistische hoop verder uitgewerkt door Ray Kurzweil, tegenwoordig werkzaam bij Google, die in zijn boek The Singularity Is Near (2005) beschrijft hoe exponentieel versnellende technologische ontwikkelingen ervoor kunnen zorgen dat we vóór 2045 zullen samensmelten met machines. ‘Onze ervaringen zullen steeds meer plaatsvinden in virtuele omgevingen. In virtual reality kunnen we zowel fysiek als emotioneel een ander persoon zijn. Sterker nog, andere mensen (zoals je romantische partner) zullen een ander lichaam voor je kunnen kiezen dan je voor jezelf zou kunnen kiezen (en vice versa).’

Onze ervaringen vinden, zoals Kurzweil schreef, steeds meer plaats in virtuele omgevingen, in verschillende gradaties. Je kunt het internet gebruiken om passief video’s en tekst tot je te nemen, maar je kunt ook met elkaar interacteren op sociale media of in online multiplayer-spellen. In Zoom-vergaderingen ben je live tweedimensionaal aanwezig. En sinds een paar jaar kun je op sommige sociale media, zoals VRChat, en in sommige spellen met je VR-bril op aanwezig zijn en zelf als avatar rondlopen. Popzangeres Ariana Grande gaf in 2021 een virtueel concert in het populaire spel Fortnite.

Al die online ruimtes samen kun je het metaversum noemen, al is dat een vage term, en er zijn bedrijven die hard bouwen aan een realisatie daarvan. Nu heeft bijna elk sociaal medium en platform eigen avatars en online identiteiten, maar in het metaversum zoals sommige bedrijven dat voor zich zien, zoals de makers van het spel Fortnite, neem je die identiteit overal op het internet mee, en kun je instappen in werelden die ook blijven doorgaan als jij even offline bent.

‘Je zou kunnen interacteren met mensen na hun dood, omdat hun avatars blijven doorgaan. En dan wordt the sky the limit’

Facebook, dat zich tegenwoordig Meta noemt, publiceerde dit jaar een filmpje waarin ceo Mark Zuckerberg aankondigt dat Facebook (Meta dus) volledig zal gaan inzetten op ‘the Metaverse’. Het vertoonde een utopische cyberspace waarin avatars zich vrij van online ‘kamer’ naar ‘kamer’ bewegen, van paradijselijke omgevingen naar luxe vergaderzalen, zonder zichtbare beperkingen van geld, tijd en ruimte. De avatar kan er, in navolging van Instagram-filters, uitzien als de beste versie van jezelf, maar ook als een cartoon of een monster.

Zuckerberg koos in het filmpje voor een cartoonversie van zichzelf. Zijn avatar gaat surfen, en we zien beelden van een concert waar avatars en echte mensen met elkaar dansen. Het is slechts een voorstel, want wat Zuckerberg aankondigt is nog helemaal niet ontwikkeld. Op het concert dat hij laat zien zijn hologrammen aanwezig, maar het is momenteel nog onmogelijk om mensen als hologram een fysiek evenement te laten meemaken. En hoewel het metaversum niet alleen uit virtual en augmented reality bestaat, heeft dat in het filmpje wel de nadruk. Het probleem: VR-brillen kan niemand nog lang op, omdat je er wagenziek van kunt worden en er hoofdpijn van kunt krijgen.

Wat Zuckerberg laat zien is dus slechts een futuristische toekomstschets, die overigens erg slim is gemarket. Meta treft de maatschappij op haar zwakst: het filmpje straalt vrijheid uit, en intermenselijk contact. En laat dat nu net zijn waar het ons in het echte leven de afgelopen coronajaren aan ontbrak.

De grootste gevaren van het metaversum, zeker een metaversum zoals Zuckerberg het voorstelt, zitten hem in privacy en dataverzameling. Een normale VR-bril kost meestal rond de duizend euro, maar de VR-bril die Facebook in 2014 voor twee miljard dollar opkocht, Oculus, kost maar iets van driehonderd. Die is zo goedkoop omdat je erop moet inloggen met je Facebook-account. De brillen worden met verlies verkocht, maar de winst zit hem in de eerste plaats in gebruikersdata, en ten tweede in het feit dat de bril toegankelijk wordt, en zo in veel huishoudens terechtkomt.

‘Het fundamentele punt is dat Big Tech maar door één ding geleid wordt, en dat is geld’, zegt Jeroen van den Hoven. Hij werkt als hoogleraar ethiek van informatietechnologie aan de TU Delft en adviseerde de Europese Commissie over ethiek en innovaties, onder meer in de European Group on Ethics. ‘Bij Facebook kunnen ze zeggen dat het om verbinding van mensen gaat, maar dat is ondergeschikt aan het commerciële belang. Intussen is het wel zo dat ze met de diensten die ze leveren allerlei sectoren compleet naar hun hand zetten: zorg, onderwijs, persoonlijke relaties, onderzoek. Het is bizar dat we dat soort dingen toestaan. En nu gaat Facebook een stapje verder en is het: we gaan je erin onderdompelen.’

Van den Hoven spreekt van een perfect storm die is ontstaan, met de gecombineerde opkomst van 5G-internet, kunstmatige intelligentie en nu immersive technology, zoals VR-brillen. ‘Tien jaar geleden had je ook al avatars, maar dat was een beetje gimmicky, dat was speelgoed vergeleken bij wat je nu ziet. Nu wordt het psychologisch reëler, en mensen ervaren ook reële consequenties. Je ziet bijvoorbeeld zeer realistische deep fakes en acting out fantasies, waarbij je de digitale representaties van mensen die je kent, dingen laat doen die ze helemaal niet willen. Je zou kunnen interacteren met mensen na hun dood, omdat hun avatars blijven doorgaan. En dan wordt the sky the limit.’

De vraag die Van den Hoven wil stellen is: welk urgent en groot maatschappelijk probleem kan dit helpen oplossen? Hij noemt de Sustainable Development Goals van de VN. ‘Daarin staan zeventien doelstellingen die we vóór 2030 moeten bereiken, die gaan van klimaatverandering en energietransitie naar betaalbare zorg en onderwijs. Iedereen is ervan overtuigd dat als we grootschalig nieuwe technologie inzetten, dat het dan in ieder geval daaraan moet kunnen bijdragen. En dan komt er iemand langs en die zegt: weet je, ik ga jullie allemaal onderdompelen in een virtualrealitywereld zodat ik nog meer van jullie data kan krijgen. Over hoe je je vingers beweegt, hoe je je gezicht beweegt. Eerst moesten we het doen met een smartphone, Siri, een slimme deurbel en slimme thermostaat met gezichtsherkenning in je huis, dus toen kon ik nog niet al je data opslurpen, maar nu ben je helemaal ondergedompeld, dus nu heb ik alles.’

Van den Hoven ziet de oude Silicon Valley-ideeën terug, maar dan in een nieuw jasje, zoals dat het metaversum wordt gebouwd door cyber-libertairen, die hopen op digitale wetteloosheid onder het mom van vrijheid. ‘Maar vrijheid is een verraderlijk woord. Weet je wat Edward Bernays, de godfather van de propaganda, deed toen hij sigaretten aan vrouwen moest verkopen? Hij noemde ze “torches of freedom”.’

Maar is het niet een algemenere wens, om soms ook wel een avatar te willen zijn, of om jezelf zo veel mogelijk te willen optimaliseren? ‘Natuurlijk’, zegt Van den Hoven, ‘want behavioural advertising, adverteren op basis van gedragspsychologie, is een wetenschap geworden. Facebook weet als geen ander wat de mensen beweegt, en daar wordt op ingespeeld. Niet om mensen te helpen, maar om gebruik te maken van hun basismotivaties. Ze kunnen je al langer op een site laten blijven, meer laten klikken en meer laten kopen. Daar worden ze steeds gewiekster in en het gaat steeds moeilijker worden om je daartegen te verzetten. Het is het tegenovergestelde van vrijheid.’

Het is niet allemaal negatief, benadrukt Van den Hoven. Vanuit de Europese Unie wordt een pakket aan maatregelen voorbereid om vooral dataverzameling aan banden te leggen en de digitale identiteit te beschermen. En voor virtual reality ziet hij, in professionele contexten, heel goede toepassingen. Digitale technologie, zoals augmented reality, kan heel waardevolle toepassingen opleveren, zoals in zorg en onderwijs, veiligheid of industrie. Of zoals VR-bedrijf Enversed het toepast, in cursussen. ‘Zolang het maar streng gereguleerd is en in de handen van professionals. Maar dit Facebook-idee betreft een all purpose-toepassing. Het is volstrekt onduidelijk welk urgente maatschappelijke problemen het kan helpen oplossen en het verergert bestaande problemen.’

Enversed ontwikkelde een digitale scholenmarkt voor middelbare scholen, waarbij achtstegroepers als avatars langs online stalletjes konden lopen. Medewerker Van Oosterhout denkt ook dat toekomstige middelbare scholieren uiteindelijk naar de fysieke school zouden moeten om de sfeer te proeven, maar tijdens corona was het even niet anders. En bovendien: volgens hem stevenen we af op hybride modellen, waarbij de digitale en fysieke werkelijkheid door elkaar zullen lopen.

Volgens Van Oosterhout is het metaversum zoals Zuckerberg het bedoelt nog verre toekomstmuziek. Enversed bouwt er in ieder geval niet actief aan mee. ‘We vervangen de fysieke werkelijkheid niet, we dragen er alleen aan bij. We hebben bijvoorbeeld een brandveiligheidscursus ontwikkeld waarbij het lijkt of cursisten echt in een brandend pand staan, zodat ze kunnen meemaken hoe dat voelt. Maar het bijbehorende bhv-examen wordt nog steeds door een examinator afgenomen. In de toekomst zou de cursist misschien door een computer kunnen worden beoordeeld, maar dat is niet waar wij naartoe werken.’

Hij is ook scherp op ethische afwegingen. Toen een Duits bedrijf een photobooth aan Enversed aanbood waarbij bezoekers hun hele lijf zouden laten inscannen en vermaken tot een avatar die ze zouden kunnen gebruiken in het metaversum, ging dat niet door. ‘Stel je voor, dat je jezelf één keer kunt inscannen en dan steeds hergebruiken, hoe interessant zou dat zijn voor bijvoorbeeld de mode-industrie? Maar je zit met de privacy. Want stel, die database wordt gehackt en je avatar wordt gestolen. Die zie je dan ineens op het internet terug, dingen doen waar jij nooit om hebt gevraagd.’

Futuristische concepten als het metaversum en transhumanisme zijn half technologisch, half filosofisch. Zo kom je al snel terecht bij wezenlijke vragen, zoals waarom we een lijf hebben, wanneer een mens ophoudt mens te zijn, en waar een leven toe dient als het niet plaatsvindt in de fysieke wereld, of als het niet eindigt. Sommige van die vragen probeert journalist Mark O’Connell te beantwoorden in zijn boek To Be a Machine (2017), waarin hij op zoek gaat naar de wortels van het transhumanisme en moderne aanhangers spreekt. Wij mensen leven, schrijft hij in zijn voorwoord, in de ruïnes van onze ingebeelde pracht en praal. ‘Zo had het niet moeten zijn: we hadden niet zwak moeten zijn, ons niet moeten schamen, niet moeten lijden, niet moeten sterven.’ Religie, denkt hij, is ontstaan uit die desillusie, net als haar ‘halfbroertje’ de wetenschap. Hij haalt Hannah Arendt aan, die in De menselijke conditie (1958) schrijft over de euforie die mensen voelden toen de eerste Sovjet-satelliet werd afgeschoten, omdat de mens zou worden bevrijd van de aardse gevangenis.

Arendt zag dezelfde ontsnappingswens terug in de laboratoria waar aan een nieuwe mens werd gewerkt, schreef ze. ‘Deze toekomstige mens, van wie de wetenschappers beweren dat ze hem binnen niet meer dan honderd jaar zullen creëren, lijkt geobsedeerd door een rebellie tegen het menselijk bestaan zoals het ons gegeven is, een cadeau vanuit het niets (seculier bezien), die hij als het ware wil inruilen voor iets wat hij zelf heeft gemaakt.’

Ook de hoop op een werkend metaversum is een ontsnappingspoging uit ons eigen lijf, onze eigen fysieke realiteit. En natuurlijk is de wens niet nieuw om een ander mens te zijn in een andere wereld. Het oudste bekende fictieverhaal ter wereld, het verhaal van Gilgamesj, gaat over een koning die zoekt naar een geneesmiddel tegen sterfelijkheid. Achilles, Prometheus, Dorian Gray en de Twilight-reeks, allemaal spreken ze van de missie een list te vinden, of die nu magisch is of wetenschappelijk, om langer te leven, soms zelfs voor eeuwig, meestal in jeugd en schoonheid.

Nu gaat het erom wie die wens mag vormgeven, en waartoe die nieuwe wereld dient. De kritiek op de kunstmatige, data verzamelende nieuwe wereld die Zuckerberg wilde tonen was niet mals. Techjournalist Dean Kissick reflecteerde in november in The New York Times op het beeld dat Zuckerberg ons nu voorschotelt. Facebook, schrijft Kissick, biedt zoals het nu bestaat een ‘bleke simulatie van vriendschap en gemeenschap in plaats van het echte werk’. Hij voorspelt dat Meta daar alleen maar op voortbouwt, en zo een bleke simulatie van het leven op aarde zal creëren.

Kissick somt kunstenaars op die in de late negentiende en vroege twintigste eeuw de moderniteit inluidden. Rousseau, Gauguin en Picasso schiepen ook hele nieuwe werelden. Maar het verschil, schrijft hij, is dat het stokje nu is overgedragen van kunstenaars, via de wetenschappers, naar Zuckerberg en de zijnen. ‘Wie probeert er verder nog nieuwe universums uit te vinden? Wie durft grootse utopische fantasieën uit te spinnen? Kunstenaars doen dat niet meer. Het zijn de Prometheus-achtige oprichters van Silicon Valley die het proberen – en die steeds weer tekortschieten.’