‘Do you think we make sad things in order to hold on to the sadness or to banish it?’
Sarah Ruhl, In the Next Room (or The Vibrator Play)
We hebben onze jassen afgegeven bij de garderobe, m’n hakken zakken weg in het tapijt, we hebben nog net tijd om het programmaboekje te kopen.
‘Is er niet meer’, zegt m’n gezelschap. ‘De programmaboekjes zijn afgeschaft.’
Op de trappen richting tweede balkon verwerk ik deze informatie.
‘Je kunt het nu downloaden op je telefoon’, zegt hij, wijzend naar de pilaren waarop QR-codes hangen.
‘Wil ik niet’, zeg ik.
Drie woorden om samen te vatten dat ik…
Ik durf de zin niet af te maken. Ik klink te conservatief, als een milieufascist bovendien. Al dat papier, het kan nergens goed voor zijn. Mijn gezelschap heeft al lang de code gescand, een wereld aan informatie op z’n telefoon, tralala. Wat is mijn probleem? Ik wil die telefoon niet, ik geloof dat dat het is. Ik wil bladeren, passages niet lezen, alles in één oogopslag. Die hakken, ze zijn nieuw en ze doen pijn, en ze brengen me uit balans, zeker op dit zachte kleed waarmee ook de trappen bekleed zijn.
Ik probeer wat meer non-binair te denken, maar toch. Hebben mannen dat ook, dat ze iets aantrekken wat pijn doet? Dat ze iets voddigs en kapots blijven dragen omdat het herinneringen bevat? Dat ze leven in het voortdurende aangezicht van de dood?
‘NRC was wel enthousiast, hè’, zeg ik.
Dat ze denken conversatie te moeten maken?
‘Niet gezien’, zegt hij, kijkend op z’n telefoon waar álles op te lezen staat.
Ik tuur nog maar eens op onze tickets, wankel voor hem uit. ‘We moeten de linker ingang hebben’, zeg ik. ‘Oneven.’
Er zijn meer mensen die daar moeten zijn.
Een van de redenen dat Julian Barnes een groot deel van zijn leven een hekel had aan opera, was het publiek. Die wereld aan dinner jackets, fancy dresses, champaign, dit alles riep naar hem: bugger off, we know what opera is.
Die champagne, dat klopt, maar verder valt het wel mee. Zoals ik m’n hakken heb, zo hebben anderen hun heupen, knieën, stokken. Het drama in ons eigen leven is nog niet genoeg, daarvoor hebben we opera uitgevonden.
Barnes ging opera pas waarderen nadat zijn vrouw was gestorven. Opeens had hij er geen last meer van dat, anders dan bij romans of toneel, er geen langzame opbouw is, geen verklaringen, geen logica. Opera is emotie, en wel onmiddellijk.
Er is een kleine opstopping voor we bij de plaatsen kunnen komen. Langzaam, heel langzaam, beweegt de operabezoeker zich voort.
‘Wanneer leefde Händel?’ vraag ik zachtjes. Alsof het antwoord me verder gaat brengen.
‘En niet straks vragen waarover het gaat, hè’, zegt hij.
Gelukkig kennen we elkaar langer dan vandaag en staan we hier in vrede, voor zover ik weet.
De man achter mij daarentegen begint te morren. Nog even, en hij prikt in mijn rug met zijn stok. Als ik me naar hem omkeer, zegt hij: ‘Ik wil graag naar mijn plaats.’
‘Hé’, zeg ik. ‘Dat is toevallig.’
Rouw laat je hulpeloos achter, kwam Barnes achter. En kijkend naar Orpheus en Euridice van Gluck daagde het hem. Natúúrlijk kijkt Orpheus tegen alle regels achter zich om nog één keer zijn gestorven geliefde te zien. Hoe kan hij niet kijken? Liefde, verdriet, hoop… Hij werd overspoeld door de gelijktijdigheid van emoties zoals je dat alleen bij opera overkomt.
Maar wij gaan naar Julius Caesar. En de meneer achter mij wil graag naar zijn plaats. De dirigent moet nog aantreden en ik voel nu al een enorme gelijktijdigheid van emoties opwellen vanuit niet eens zo heel diep in mijn binnenste. Maar weet ik veel in welk aangezicht deze man de dagen verbeidt. Ik mag alleen hopen dat het iets groots is, dan kan ik hem vergeven.