
In de lucht van gloedvol blauw hangt een oranjerode wolk. Die is stevig geverfd. Ik zie bewegingen van het penseel. Een aandoenlijk schilderij uit 1907 van Piet Mondriaan, aandoenlijk omdat het een landschap is dat met voorzichtige eenvoud in elkaar is gezet. Zo wilde hij het. Er gebeurt niets ingewikkelds, er is niets opgeblazen. Onder de lucht ligt het land: groen en grijsblauw dat een weerschijn is van het blauw in de lucht, alles los en luchtig geschilderd. Het lege veld van gras. Een schets van kleur die voldoende weiland laat zien. Op de voorgrond loopt een landweg voorbij die naar de horizon buigt. Langs de weg zie ik ook het zwart en wit van twee koeien. Ik zei al, het landschap is geschetst in een summier, kort handschrift, hier en daar stug als krijt. Mondriaan wilde de grond niet te zwaar maken. Het is alsof het ritselde in het droge grijsgroene gras. Het was een stuk landschap, ergens in de Achterhoek, dat hij gezien had. Daarboven was de lucht wijd en ruim. Ook hing er, ineens, een enkele verdwaalde wolk.
Dat was het beeld, denk ik, dat hij van zijn wandeling mee naar huis nam: een vreemd gekronkelde vorm van een eenzame wolk op drift, langzaam drijvend, er was weinig wind die middag. Voor de schilder was die wolk een gebeurtenis. In de natuur keek Mondriaan zo om zich heen. In een gedicht van Goethe staat het zo: ‘Ich ging im Felde/ so für mich hin/ um nichts zu suchen/ das war mein Sinn.’ Misschien kwam de schilder het begin tegen van een schilderij dat nog gemaakt kon worden. Daarom wandelde hij: om te kijken naar de vormen en de contouren en het licht van de kleuren. Zo zag hij die wolk – en dat dat het schilderij kon zijn. Hij zag hoe grandioos die langzame wolk was. Een wolk alleen. Het land was vrijwel leeg, niet meer dan gekrabbeld grijsgroen.
Daarboven in een stralende lucht gloeide het blauw in het late middaglicht dat roerlozer werd. Achter de plek waar de schilder op de landweg stond te kijken, was de zon aan het onder gaan. Op de wolk, als een wit zeil in de lucht, scheen wat rossig licht. Toen hij naar huis liep, had Mondriaan een motief in zijn hoofd, een motief dat een beeld zou dragen, dat beeld vol groene, blauwe kleur. Het moest alleen nog geschilderd worden. Dat schilderij was niet zomaar een impressie van natuur. Hij wilde het compact, een samenvatting van wat hij daarbuiten gezien had en zich nog herinnerde toen hij thuiskwam. Dat is wat De rode wolk toen werd: een zorgvuldige vormgeving en een beheersing van kleur die zich geleidelijk als vorm zo losmaakte uit wat hij had gezien. Er moest ook van alles worden weggelaten voordat het schilderij klaar was.

In het namiddaglicht was de witte wolk rossig geworden. De lucht was helder blauw met rondzwevende schakeringen van lichter en donkerder blauw. Er zat beweging in de ruimte van de lucht. Het blauw werd intenser als tegelijk ook de rossige wolk voller van kleur zou worden. Zo bekeek Mondriaan het schilderij in de maak. Het ging om een stevig rood – maar in de verf ervan moest de kleur er ook luchtig uitzien. Zo werd de wolk dus los geschilderd met voorzichtige penseelstreken. Het werd een helder, doorzichtig oranjerood. Hier en daar met dunne toetsen lichtblauw erin. In die luchtigheid is de wolk wonderbaarlijk, de rode vorm van de omtrek naar alle kanten open. Het is alsof we de wolk zien ontstaan en zien groeien uit penseelstreken van gekleurd licht. Onderwijl werd het blauw in de lucht weer lichter. Het ging zweven. Ten slotte hangt de wolk, transparant en gewichtloos, op een strakke passage van hemelsblauw, vlak boven de horizon, die het oranjerood daar draagt.
Het rood deint met het blauw: zoiets wonderbaarlijks is er gaande. Maar eerst, als student, had ik het schilderij nog anders gezien. Mondriaan, onze moderne held, had de abstracte kunst mee uitgevonden. De rode wolk was een stap in die goede richting. Ik zag een rode vorm in een blauw vlak – alsof het schilderij al bijna abstract in kleur was. Het waren recente schilderijen van bijvoorbeeld Domenico Bianchi, dun lichtgrijs met slingerende rode kronkels, die maakten dat ik oog kreeg voor de losse subtiliteiten van Mondriaans handschrift in het schilderen van kleuren. Bianchi zette een slank bewegende rode lijn in scène, sierlijk als een ornament. Het oppervlak van het schilderij is van bijenwas. De rode figuur is scherp gesneden en haarscherp ingelegd. In het grijs zie ik, als monochroom schaduwbeeld, nog een andere grijze, breed gebogen figuratie. Het zijn, bij Bianchi, bewegingen van vorm die geheel abstract ontstaan zijn. Ze kunnen alle kanten op, ze slingeren wat, een rechte hoek zou toeval zijn. Ze zijn geheel zonder orthodoxie. Dat was anders, en veel strenger, toen de abstractie begon.