Er ging weer van alles niet door. Ik zou op zondag bekroonde IDFA-documentaires zien in het Nieuwe DeLaMar, dinsdag een kostuumdrama over vruchtbaarheid in Theater Kikker van theatergezelschap La Isla Bonita, donderdag een nieuw stuk van Kasper Tarenskeen in Frascati, en vrijdag was ik zelf een act op een literaire avond in De Brakke Grond, ja mijn leven mensen, gefeliciteerd ermee.

Er zijn altijd twee gelijktijdige gedachtes als iets wordt afgelast buiten eigen toedoen om: opluchting en teleurstelling. Die opluchting stamt uit het oertijdperk. Je kijkt naar het bord in de aula en ziet dat het eerste uur aardrijkskunde niet doorgaat, Bik is ziek. Een heel uur vrij, wat kun je daarin niet doen.

En dan het idee: voor niks opgestaan.

Voor niks gewerkt.

Voor niks geleefd.

De literaire avond zou als thema hebben ‘Dat wat blijft’, daar is verder niks ironisch aan. Aanleiding was het 55-jarig jubileum van de Privé-domein-reeks, die instant klassieke uitgaves van memoires, brieven, dagboeken en andere egodocumenten van bekende schrijvers. Ik heb lang gedacht dat ik ze allemaal moest hebben, wat iets anders is dan ze allemaal lezen. Het allereerste deel in de reeks was van Mary McCarthy, Herinneringen aan mijn roomse jeugd. Het was eind jaren zeventig, ik woog alle te lezen woorden op een goudschaal en zeker die van haar. Dat ik haar nooit helemaal begreep was deel van de aantrekkingskracht.

Dat alles hierboven in de verleden tijd staat, stemt me dof.

Het enige wat ik hoorde waren mijn tastende hoefjes op het kiezelpad

Een vriendin deed me voor hoe je van de ene op de andere dag in een andere tijdzone komt. ‘Snáp!’ zei ze, en ze knipte erbij met haar vingers. Wat ze eigenlijk zei was dat je van de ene op de andere dag in een soort oud lijk verandert. We bestelden nog maar eens een gin-tonic aan de bar, wankelden de dansvloer op.

Ik zou het op die avond overigens niet over McCarthy hebben, maar gewoon, over mezelf. Het gaat niet altijd op, maar soms is het een daad van aanstellerij om er een ander bij te halen. Of te makkelijk. Je kunt niet je hele leven maar anderen blijven citeren.

Ik beweeg me als een lastdier door de straten.

Vanaf het moment dat ik kon schrijven dacht ik dat ik mijn leven moest vastleggen. En vanaf dat moment kwamen het geleefde en het geschreven leven op gespannen voet met elkaar te verkeren. Van tijd tot tijd denk ik mijn werkkamer te moeten inpakken. Te veel belastend materiaal om me heen verzameld, al die schriftjes, notitieboekjes, mappen.

Deze zomer zag ik mezelf lopen, heel precies kiezend waar ik m’n poten kon neerzetten zonder in het ravijn te storten. Aan beide zijden was ik beladen met boomstammetjes. Ik weet niet zeker of ik het goed zag, want durfde niet te lang te kijken, maar ik dacht dat ik oogkleppen op had. Dat langzame schommelen, hoger en hoger verhief ik me uit het dal, het enige wat ik hoorde waren mijn tastende hoefjes op het kiezelpad.

Waarschijnlijk heeft iedereen zo’n fictief zelf in het hoofd. Dat van mij is een pakezel, bezwijkend onder alles wat hij geschreven heeft dat niet voor andere ogen is bestemd.

Toen Mary McCarthy haar herinneringen opschreef, kon men niet goed geloven dat die echt wat met haar leven te maken hadden. Een joodse grootmoeder, jij? Een oom die je sloeg? Blijkbaar werden schrijvers toen nog aangezien voor wat ze natuurlijk ook zijn: fantasten. Wás het maar zo, schrijft ze. Hád ik het allemaal maar bedacht. Dan waren mijn ouders niet vlak achter elkaar gestorven tijdens de Spaanse griep-epidemie toen ik zes was, en was ik niet bij familie in huis geplant die niet op me zat te wachten.

Aan de andere kant, redeneert ze monter, was dit allemaal niet gebeurd, dan was ik tamelijk dik geweest. Ik denk dat dit haar manier is om te zeggen dat ze anders tamelijk gewoon zou zijn geweest. Niet zou uitgroeien tot die ‘literaire piranha’ bij wier overlijden ik mijn eerste stuk voor De Groene zou schrijven. En zo ben ik weer terug bij mezelf. Dat wat blijft is dit: mijn zin in alles, de niet te temmen drift waarmee ik hoefje voor hoefje zet.