Russisch-joodse immigranten komen aan bij de Israëlische nederzetting Ari’el op de Westelijke Jordaanoever, 1990 ©  Esaias Baitel / Gamma-Rapho / Getty Images

Moshe Kenigshtein kwam in 1991 naar Israël vanuit het sovjet-Oekraïense L’viv. Hij wilde bij zijn zoon zijn die, nadat hij aan zijn dienstplicht in het sovjetleger was ontsnapt, eerder dat jaar zijn aliyah – het proces waarbij een jood zich in Israël vestigt – had voltooid. ‘Hij was in maart vertrokken en begon in juni brieven te sturen waarin hij mij uitnodigde ook te komen. We hadden niet veel contact gehad sinds ik van zijn moeder was gescheiden, en ik had het gevoel dat dit mijn kans was om weer betekenis aan mijn leven te geven’, zegt Kenigshtein als ik hem spreek in zijn huis in Ari’el op de bezette Westoever.

In L’viv had Kenigshtein als socioloog gewerkt op het Instituut voor Economie van de Oekraïense Academie van Wetenschappen, waar hij verantwoordelijk was voor de sociale aspecten van de stadsplanning. Twee weken nadat hij in Israël was geland, ging hij meedoen aan het programma First Home in the Homeland dat voorzag in huisvesting en werk in kibbutzim in heel Israël. Kenigshtein vestigde zich in de kibbutz Ramot Menashe, in het noorden van het land. Twee maanden later kwam zijn zoon bij hem wonen.

In Ramot Menashe deed Kenigshtein de vaat en leerde hij Hebreeuws, terwijl zijn zoon koeien molk. Datzelfde jaar verwelkomde zijn kibbutz tientallen andere immigranten uit de voormalige Sovjet-Unie. Alles bij elkaar zijn na 1989 bijna een miljoen ex-sovjet-immigranten naar Israël gekomen. Sommigen zijn naar Noord-Amerika vertrokken en anderen zijn overleden, zodat er vandaag de dag zo’n achthonderdduizend Israëli’s zijn die in de voormalige Sovjet-Unie zijn geboren. Samen met degenen die tijdens de vorige aliyah van de jaren zeventig zijn gekomen, maar zonder hun in Israël geboren kinderen, vertegenwoordigen ze ongeveer 21 procent van Israëls joodse en zestien procent van Israëls totale bevolking.

Nadat hij jarenlang had gewoond in een tijdelijk onderkomen in het centrum van Israël is Kenigshtein in 1996 verhuisd naar Ari’el, de op drie na grootste nederzetting op de Westoever. Ari’el, gesticht in 1978 onder het voorwendsel van een militaire noodzaak, biedt onderdak aan ongeveer twintigduizend mensen, waarvan ongeveer veertig procent uit Russische Israëli’s bestaat. De nederzetting, die illegaal is op grond van het internationale recht, heeft een universiteit, een medische school, een cultureel centrum en een zwembad. Zij wordt omheind door een muur en een hek, om de 25.000 Palestijnen buiten de deur te houden uit de zeven dorpen ten noorden van de nederzetting. Het Barkan Industrial Park, dat ten westen van Ari’el ligt, biedt werk aan zowel Israëli’s als Palestijnen, maar de Palestijnse hulpbronnen worden uitgebuit, terwijl er belasting wordt betaald in Israël.

Net als veel andere Russische Israëli’s is Kenigshtein naar de Westoever verhuisd om economische redenen – in Ari’el kon hij een huis vinden dat hij kon betalen. Kenigshtein kreeg geen subsidie voor de aankoop ervan, maar de afgelopen twintig jaar subsidieerde de regering de niet-religieuze nederzettingen meer dan welke andere gemeente ook aan weerszijden van de Groene Lijn, de scheidslijn die werd overeengekomen na de Arabisch-Israëlische Oorlog van 1948.

Hoewel iedereen op papier Israëli was voelde de inheemse joodse bevolking van Israël, de sabras, zich gedurende de hele jaren negentig bedreigd door de Russen. ‘Heel vaak heb ik gehoord dat we ongeschoold, onbeschaafd en onbeschoft waren’, vertelt Kenigshtein, die midden jaren negentig werk vond als socioloog. ‘Ik vroeg telkens aan mijn collega’s: hoe is dit mogelijk? Waarom zeggen mensen dit over ons?’ Om de stereotypen te doorbreken kwam Kenigshtein met het idee van een klein boekje, Het Lexicon van de Russische Aliyah. Hij vroeg honderden Russische immigranten om termen als Arabieren, zionisme, politiek, conflict, seks en gelijkheid te definiëren, en voegde de meest voorkomende antwoorden vervolgens samen, zowel in het Russisch als in het Hebreeuws. ‘Ik wilde aantonen dat de Russen in hun diversiteit heel erg op de Israëli’s leken, om de Israëli’s de mogelijkheid te geven zichzelf op deze lexicale kaart te vinden’, herinnert hij zich. ‘Het was uiteraard mijn fantasie dat je die stereotypen makkelijk kon doorbreken. Ze bleken zeer hardnekkig.’

Afkomstig uit een Russisch-joodse familie en opgegroeid in de seculier-joodse kringen van Moskou bracht ik als adolescent eindeloze avonden door aan Russisch-Israëlische keukentafels, luisterend naar xenofobe en agressieve monologen over de ‘ondankbare’ Palestijnen en het moreel perfecte Israël. Omdat hij er een evenwichtige mening op nahield was Moshe Kenigshtein anders, en ik vroeg hem naar het vredesproces en de toekomst van Ari’el, waarvan de locatie de stichting van een toekomstige Palestijnse staat in de weg staat.

Hij antwoordde: ‘Overal in de wereld bestaan systemen van ruimtelijke stadsinrichting met een grote stad in het centrum en een paar satellietsteden en dorpen eromheen. Een dergelijk harmonieus systeem voorziet een regio van werkgelegenheid en infrastructuur voor iedereen. Als zulke systemen ontwricht raken lijdt de bevolking daaronder. Hier is Ari’el zo’n centrum, en het systeem is harmonieus. Over zo’n vijftig tot honderd jaar kan de bevolking veranderen, maar het systeem en Ari’el zullen blijven.’

Al snel zei ik Kenigshtein vaarwel en reed ik in stilte terug naar Jeruzalem. Het stadje Salfit, permanent afgesneden van zijn velden en de zeven dorpen in het noorden door de muur van Ari’el, lag aan mijn rechterhand.

‘Veel Russen zijn om economische redenen in de nederzettingen terechtgekomen. Met terugwerkende kracht zijn zij zichzelf als patriotten en zionisten gaan beschouwen’, zegt Larissa Remennick, hoofd van de sociologiefaculteit van de Bar-Ilan Universiteit, die in 1991 uit Moskou naar Israël is geëmigreerd. Maar Kenigshtein was niet zo patriottisch: zijn taal was onwezenlijk neutraal, alsof er geen verschil was tussen de Israëli’s en de Palestijnen in de regio, alsof die laatstgenoemden niet onderworpen zijn aan een meedogenloos militair systeem, waaronder zij heel weinig tot geen rechten hebben. Ook was Kenigshtein niet religieus – hij was niet van mening dat de Palestijnen zouden verdwijnen door de komst van de Messias, en de joodse religieuze plaatsen op de Westoever waren niet belangrijk voor hem. Wat was derhalve de aard van zijn onwetendheid?

In de Sovjet-Unie was discreet antisemitisme overheidsbeleid: joden mochten niet studeren en doceren aan prestigieuze universiteiten, konden – op een paar zeldzame uitzonderingen na – geen machtsposities bekleden, en werden op het werk dat zij wél hadden gediscrimineerd. Dagelijkse mishandelingen, pesterijen en bespottingen waren wijdverbreid. Bovendien waren sovjetjoden permanent de gegijzelden van het concept van de ‘titulaire natie’, dat inhield dat bepaalde etnische groepen in bepaalde regio’s meer rechten hadden dan andere, omdat zij in die regio het talrijkst waren: in de Oekraïense sovjetrepubliek waren dat de Oekraïeners; in de Sovjet-Unie als geheel de Russen. Hoewel er formeel een autonome joodse regio was in het onbewoonbare verre oosten van Rusland (in het leven geroepen door Stalin, met het oogmerk om alle sovjetjoden daarheen te sturen), waren de joden overal in de Sovjet-Unie een permanent onderdrukte minderheid. En uiteraard mochten ze niet vrijelijk uit het land vertrekken.

Vanwege het antisemitisme waren de sovjetjoden bijzonder gevoelig voor het verschil tussen de officieel beleden route naar ‘gelijkheid’ en ‘verlichting’ en de feitelijke armoede en ongelijkheid, die in stand werden gehouden door de hiërarchieën van de Communistische Partij. ‘De discrepantie was zó groot en zó overduidelijk dat deze concepten na de ineenstorting van de Sovjet-Unie onmiddellijk overboord gegooid werden’, zegt Dimitri Shoemski, universitair docent aan de faculteit der joodse geschiedenis en het hedendaagse jodendom aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem.

Sinds het midden van de jaren negentig ging dit sovjetcynisme ten aanzien van gelijkheid en mensenrechten hand in hand met het verlangen naar een sovjetachtig leiderschap: in Rusland zelf dook al in 1994 een nostalgisch verlangen naar de Sovjet-Unie op. Hetzelfde gebeurde met de Russische Israëli’s. ‘Degenen die in de jaren negentig arriveerden hadden zeer slechte ervaringen met Jeltsins democratie en verlangden naar een consistent beleid van een “sterke man”’, verklaart sociologe Remennick. ‘In de Sovjet-Unie waren ze trots geweest op de omvang en de prestaties van hun land, dus ze zochten hier hetzelfde.’

‘Veel Russen kwamen om economische redenen in de nederzettingen terecht. Zij gingen zichzelf als patriotten en zionisten beschouwen’

‘Gelijkheid moet alleen in de gezondheidszorg en in de rechtszaal bestaan’, zei de moeder van mijn vriend toen we in 2015 in haar keuken zaten, in de buitenwijken van Tel Aviv. Het jaar daarvoor was zij, een aanhanger van de democratische oppositie in Rusland, om medische redenen naar Israël geëmigreerd. Dat miljoenen Palestijnen in de bezette gebieden dát niet eens hebben, omdat ze onderworpen zijn aan Israëlische militaire rechtbanken, waarvan de rechters de getuigenissen van de Israëlische veiligheidsagenten hoger aanslaan dan die van de beklaagden, kan haar niets schelen. Ze zou het zo niet willen noemen, maar ze heeft nu het gevoel dat ze deel uitmaakt van een ‘titulaire natie’.

‘Nadat ze naar Israël kwamen, vonden de Russische immigranten het vanzelfsprekend dat de meerderheid meer rechten moest hebben dan de minderheid’, legt Julia Lerner uit. Ze is universitair hoofddocent in de antropologie aan de Ben-Goerion Universiteit en emigreerde in 1990 uit Leningrad naar Israël. Maar de meerderheid waar de Russische immigranten graag bij wilden horen haastte zich niet om hen te verwelkomen. Om daarmee om te kunnen gaan wendden de Russen zich vervolgens vaak tot het abstracte idee van het Israëlische nationalisme. ‘Hoewel zij de minst joodse van alle joodse groepen in de samenleving zijn, zijn ze de grootste aanhangers van de nationale stem’, aldus Lerner.

Voor sabras – de joden die in Israël zijn geboren – heeft het niet-joods zijn van de Russische Israëli’s te maken met hun overweldigende seculariteit: als gevolg van de verraderlijke combinatie van bolsjewistisch antireligieus beleid, de terreur van Stalin en de holocaust zijn miljoenen sovjetjoden hun verbintenis met de joodse religie kwijtgeraakt en zijn gemengde huwelijken gemeengoed geworden. In de loop van de tijd is de religieuze betekenis van het joods zijn grotendeels verdwenen, en is de nieuwe identiteit, gebaseerd op de ervaringen met antisemitisme, een seculier gezinsleven en – bijvoorbeeld – tradities van goed onderwijs daarvoor in de plaats gekomen. Voor sovjetjoden werd joods zijn een etnische kwestie en geen religieuze (er was zelfs geen sprake van tegenstrijdigheid als je een christelijke jood was). De Israëlische samenleving kon deze paradox gewoon niet aanvaarden.

In een zeer kort tijdsbestek herschiep de grote aliyah van de jaren negentig de culturele structuren van de voormalige Sovjet-Unie in Israël. Omdat ze het lastig vonden om Hebreeuws te leren en weinig vooruitzichten op werk hadden bleven veel van de nieuwe immigranten, de olim, met elkaar in het Russisch spreken, dat zich door het hele land verspreidde, aldus Remennick. Hele steden – Nazrat-Illit, Yokne’am-Illit, of Karmiël – werden overwegend Russisch, en in het hele land werden Russische theaters, clubs en bibliotheken geopend. Er dook ook een Russischtalige pers op: die was in handen van de extreem-rechtse Gevangenen van Zion, die in de jaren zeventig en tachtig uit de Sovjet-Unie naar Israël waren geëmigreerd. Anders dan de immigranten van de jaren negentig konden ze ook naar de VS gaan, waar sovjetjoden tot 1989 onvoorwaardelijk verwelkomd werden, en als ze de voorkeur gaven aan Israël was dat vrijwel altijd vanwege zionistische overtuigingen.

Het populairste Russische dagblad, Vesti, werd gemaakt door Eduard Koeznetsov, die jarenlang in een sovjetgevangenis had gezeten wegens een poging een leeg vliegtuig te kapen om uit de Sovjet-Unie te ontsnappen en zo tegen het sovjetbeleid te protesteren. Koeznetsov en zijn redactie, die grotendeels uit kolonisten bestond, duldde geen andere meningen: al het land tussen de Jordaan en de Middellandse Zee was joods, en degenen die daaraan twijfelden waren verraders. Cynisch over het gelijkheidsbeginsel, gediscrimineerd door de inheemse Israëli’s, bang om rechten met andere minderheden te delen en beïnvloed door types als Koeznetsov vielen de Russische immigranten van de jaren negentig terug op de beproefde kunst van de onwetendheid, voorheen een noodzakelijk instrument om het te redden in de Sovjet-Unie. Het was het vermogen om de hopeloze werkelijkheid te negeren, om de officiële leugens te verzoenen met de onofficiële waarheid, en om zichzelf ervan te overtuigen dat wat voor slechts zich ook om je heen afspeelde niet zo slecht was zolang het jou niet raakte.

Het was dus geen verrassing dat de Russische Israëli’s vervolgens degenen hielpen verkiezen die de Palestijnen negeerden. In de jaren negentig bezorgden de Russische kiezers Netanyahu de overwinning (1996), versterkten zij zijn Likud-partij, en stonden zij aan de wieg van ‘sectorale’ Russische partijen als Yisrael Be’Aliyah (die in 2003 met Likud fuseerde) en het ultranationalistische Yisrael Beiteinu, onder leiding van de Moldavische jood Avigdor Lieberman. Lieberman, ooit een likudnik, bekleedde sinds 2001 diverse ministersposten, waaronder die van Buitenlandse Zaken. In 2015 zei hij dat ‘we een bijl moeten pakken en het hoofd moeten afhakken’ van de Palestijnse burgers van Israël die ‘tegen ons’ zijn.

Palestijnse kinderen met op de achtergrond de nederzetting Ari’el in aanbouw, 1980 © Chanania Herman / GPO / Getty Images

Totdat het de Russische gemeenschap begin deze eeuw vaarwel zei was Israëlisch links ook in de ban van een sterke leider, door Yitzhak Rabin in 1992 en Ehud Barak in 1999 als bepalende militaire generaals te presenteren. Maar toen kwam de Tweede Intifada, na het mislukken van de onderhandelingen tussen Arafat en Barak in Camp David en de overname van de Gazastrook door Hamas. Volgens Larissa Remennick oefenden deze gebeurtenissen grote invloed uit op de toch al naar rechts neigende Russische gemeenschap. Armer dan de meeste andere groepen en aan de periferie neergestreken waren de Russen degenen die waarschijnlijk het eerst gedood zouden worden bij een terreuraanval op het openbaar vervoer, omdat velen geen eigen auto hadden, of werkten als particuliere bewakers; later moesten ze eraan wennen om onder het raketvuur uit Gaza te leven.

Te midden van de Tweede Intifada, in 2002, werd de centrale plek binnen de Russisch-Israëlische media ingenomen door Channel 9, de eerste volledig Russischtalige televisiezender. Datzelfde jaar sloot vertaalster Liza Rozovsky zich bij het nieuwe team aan. ‘Het was mijn werk om ondertitels vanuit het Hebreeuws in het Russisch te vertalen’, zegt ze. De nieuwsdienst van Channel 9 was gekoppeld aan die van Channel 2, een van Israëls grootste en meest prestigieuze televisiezenders. ‘Onze middelen waren beperkt, en we werkten met de inhoud van Channel 2. Eens in de twee weken konden we over een van hun ploegen beschikken en onze eigen inhoud gaan filmen. Van tijd tot tijd sloten we ons ook bij een van hun ploegen aan voor live-verslaggeving’, vertelt Rozovsky. In de loop van de tijd werd zij verslaggeefster en begon ze rond te reizen met crews.

De Tweede Intifada, Sharons terugtrekking uit Gaza, de Tweede Libanese Oorlog – Rozovsky deed er allemaal verslag van. ‘Het was nooit beangstigend’, zegt ze. ‘Als er een katyusha-raket uit Libanon overvloog, zoomde je erop in, en was al je aandacht daar.’ In de tussentijd werd de sfeer op de redactie allengs gespannener. ‘Er was een uitgesproken moratorium op discussies over politiek’, herinnert Rozovsky zich, die er, beïnvloed door haar vader, sinds haar tienertijd linkse opvattingen op nahield. Toen ze ooit in een meningsverschil met haar collega verzeild raakte over Sabra en Shatila maakte haar eindredacteur een einde aan de woordenstrijd met zoiets als laten we het daar maar niet over hebben, een symptomatische sovjetfrase die werd gebruikt om politieke gesprekken af te kappen, een van de culturele pijlers onder de sovjetonwetendheid. Na de Tweede Libanese Oorlog stapte Rozovsky op: ‘Het werd simpelweg te verhit op de nieuwsredactie.’

Na haar vertrek bij Channel 9 ging Rozovsky freelancen bij diverse Russischtalige media, maar vier jaar later had ze het gevoel dat ze er klaar mee was. ‘Ik begreep dat er geen enkele plek was waar ik heen kon gaan in de Russische sector. Al het interessante materiaal dat ik vond kwam niet bij de lezers terecht, omdat de redacteuren, die de Russische gepensioneerden bedienden, het tegenhielden.’

In 2011 werd ze woordvoerder van de Burgerrechtenvereniging in Israël. Het was haar taak om accurate informatie te verstrekken over de schendingen van de mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden, om verklaringen uit te geven over de gedragingen van het Israëlische leger, en om reizen en bezoeken te organiseren voor journalisten en activisten. ‘Maar je werkt daar toch alleen maar voor het geld, toch?’ vroegen haar verre verwanten haar in verwarring. Als ze te horen kregen dat dat niet het geval was, werden ze stil en voegden ze eraan toe: ‘Oké, laten we het daar maar niet over hebben.’

‘Ik heb veel geleerd bij de Vereniging, vooral over de feitelijke grondslag van de bezetting’, memoreert Rozovsky. In 2013 kwam de financiering van het project ten einde en keerde ze terug naar de journalistiek en ging ze werken voor RTVi, een andere Russischtalige televisiezender. Daar genoot ze de luxe van een persoonlijke crew en gingen de zaken voor de wind. Maar twee jaar later moest ze van de nieuwe hoofdredacteur een bijeenkomst verslaan van Liebermans Yisrael Beiteinu: ze kregen er ruzie over, en Rozovsky nam weer ontslag. (De hoofdredacteur, Yevgeny Sova, is nu lid van het Israëlische parlement voor de partij van Lieberman.) Maar deze keer ging het anders. ‘Voordat ik ging werken voor de Burgerrechtenvereniging kende ik niemand bij de Israëlische pers. Dat was veranderd.’ Ze kreeg een baan bij Haaretz, Israëls toonaangevende linkse krant, waardoor ze nu een van de weinige journalisten van Russische herkomst is in de Hebreeuwse Israëlische pers.

Hoe beter je kunt verbergen, des te makkelijker je kunt negeren dat Israël vorig jaar 133 Palestijnen vermoordde, waarvan 28 minderjarig

Liza Rozovsky, die in 1990 op tienjarige leeftijd naar Israël kwam, behoort tot wat de Generatie1,5 wordt genoemd – degenen die als kinderen in Israël zijn aangekomen en daar ten minste twee of drie jaar middelbare school genoten hebben. Als de kinderen van de grote aliyah kregen ze hun opleiding in het Hebreeuws, gingen ze dienen in het Israëlische leger en daarna naar de topuniversiteiten van Israël en Noord-Amerika. Maar net als dat bij hun ouders het geval was, accepteert Israël hen niet volledig: als kinderen van niet-joodse moeders kunnen velen van de Generatie 1,5 niet in Israël trouwen, waar het huwelijk onder controle staat van het orthodoxe rabbinaat.

Hun seculiere vakanties zien de rabbijnen ook met lede ogen aan; velen van hen noemen de Russische Israëli’s openlijk goyim, een denigrerende term voor niet-joden. De discriminatie houdt zelfs na de dood aan: als een goy in Israël overlijdt, verhindert het orthodoxe rabbinaat – dat de facto de controle in handen heeft over de begrafenissen – dat hij of zij op een joods kerkhof begraven kan worden, zelfs als de persoon in kwestie doodging terwijl hij of zij dienst deed in het Israëlische leger.

In 2014 richtte Lena Russovsky een Facebook-groep op over racisme en vrouwenhaat – Russisch-Israëlische vrouwen worden vaak voor ‘hoeren’ en ‘prostituees’ uitgemaakt. De groep, ‘Russian Women with No Sense of Humour and Their Friends’, is zeer populair: mensen delen er hun verhalen over migratie, over hun verloren en herontdekte connectie met de Russische taal en de geschiedenissen van hun ouders en grootouders. Er zijn ook offline bijeenkomsten. In december vorig jaar hield een club in Tel Aviv bijvoorbeeld ‘An Evening of Late-Circumcision Stories’, waarbij mannen uit de voormalige Sovjet-Unie op het podium kwamen om hun ervaringen te delen over het ondergaan van een besnijdenis, waartoe ze werden gedwongen toen ze naar Israël waren geëmigreerd. De monologen waren voor het merendeel grappig, maar achter de humor ging een diepe tragedie schuil: bij velen had de besnijdenis geleid tot een verminderde gevoeligheid, waardoor hun seksleven was geruïneerd. Toen ze probeerden om Israëli te worden moesten ze een te hoge prijs betalen.

De avond was georganiseerd door de Culture Brigade, een groep die tracht de Russischtalige cultuur in Israël opnieuw uit te vinden. Dit streven maakt deel uit van een grotere beweging die negen jaar geleden is begonnen. ‘Tijdens de sociale protesten van 2011 stelde iemand op een demonstratie de vraag: waarom zijn de Russen hier? En ik vroeg me af: hoe denken ze dat we eruit moeten zien? Joggingbroeken en balalaika’s? Dus we zijn een beweging begonnen om de rest van Israël over ons en onze problemen te vertellen, de Generation 1.5-beweging’, vertelt Katya Kupchik, een van de oprichters. ‘Om onze zichtbaarheid te vergroten werkten we met de pers, met de regering en met leden van het parlement.’

Vandaag de dag is Kupchik, die zelf niet in Israël kan trouwen, directeur van de Outreach to Russian Speakers bij Be Free Israel, een organisatie die pleit voor huwelijksvrijheid en lhbt-rechten. ‘De Russen hadden succes op het gebied van cultuur, sport en hightech, maar er zijn veel terreinen waarop de Israëlische elites je gewoon niet binnen willen laten, zoals de politiek, het justitiële apparaat of het staatsapparaat’, zegt ze. ‘En ik wil daar meer Russischtalige Israëli’s zien.’

Net gearriveerd uit Rusland, 1990 © Patrick Zachmann / Magnum Photos / HH

Benny Gantz, toen de leider van Israëls voornaamste oppositieblok Blauw en Wit, had op 18 februari, minder dan twee weken voor de laatste verkiezingen, een ontmoeting met Kupchik en andere vertegenwoordigers van de Generation 1.5. In een Russischtalige Facebook-post die hij de dag erna schreef beloofde hij de problemen waarmee de generatie en hun ouders werden geconfronteerd – racisme, religieuze discriminatie en lage pensioenen – na de verkiezingen te zullen blijven bespreken. Maar toen kwam de corona, en nu, midden in de pandemie, is dit voor geen enkele politicus prioriteit. Ook niet voor Gantz, die zijn beloften en zijn blok verbrak, en zich bij Netanyahu voegde om een regering te vormen, waardoor een aangeklaagde Bibi kon blijven optreden als premier.

De poging van Gantz om de steun te verkrijgen van Generation 1.5 was logisch: deze mensen lezen en kijken naar dezelfde media als de rest van Israël, en hun stemmen bij de parlementsverkiezingen zijn verspreid over het hele politieke spectrum. Maar in de afgelopen twintig jaar is Israël ten aanzien van de Palestijnse kwestie in overweldigende mate naar rechts opgeschoven. Volgens publieke-opiniedeskundige Dahlia Scheindlin identificeert slechts twaalf tot vijftien procent van de Israëlische joden zichzelf als links, wat inhoudt dat zij zouden willen dat de bezetting wordt beëindigd. Voor het overige is het heel goed mogelijk om in sociaal en economisch opzicht centrum-links te zijn, maar geen vraagtekens te plaatsen bij de bezetting van de Westoever en de belegering van Gaza, die in het publieke discours zijn vastgepind als een ‘veiligheidskwestie’, en niet als een aanhoudende misdaad tegen de Palestijnen, die tevens de Israëlische psyche en democratie verwoest.

Tijdens de verkiezingscampagne steunde de zogenaamd centristische Gantz het vredesplan van Donald Trump, dat de Israëlische apartheidsheerschappij over de Westoever zou legaliseren. In juni 2019 klaagde zijn coalitiepartner Moshe Ya’alon dat Netanyahu nog steeds niet met geweld de overdracht had afgedwongen van het bedoeïenendorp Khan-al-Ahmar op de Westoever, dat er griezeliger uitzag dan welk vluchtelingenkamp ook toen ik het in december 2019 bezocht als lid van een delegatie van de Israëlische ngo B’Tselem. ‘Er is geen verschil tussen Gantz en Bibi, alleen hun woorden zijn anders’, zei Michal Rozin, een vroeger parlementslid voor de linkse Meretz-partij, toen. Profetischer kon ze niet zijn.

Hoewel het onjuist zou zijn om te zeggen dat de grote aliyah – een nationalistisch politiek project vanaf dag één – Israël naar rechts heeft doen opschuiven, hebben de Russische stemmen voor Likud en de ‘sectorale’ Russische partijen van de jaren negentig dit proces beslist versneld. In 2009 ontgroeide de ultranationalistische Yisrael Beiteinu de sector van de Russische immigranten om vervolgens de matrix van de Israëlische joodse politiek opnieuw in te richten: als de enige extreem-rechtse maar seculiere kracht heeft zij het centrum van het politieke spectrum, en daarmee de norm van het aanvaardbare, een heel eind naar rechts getrokken.

Tien jaar later, nu Netanyahu zich gedraagt als Poetin of Erdogan, is die norm nergens meer te bekennen. Net als in een enge droom was het Lieberman die vorig jaar herhaaldelijk weigerde een coalitie met Netanyahu te sluiten, waardoor Bibi geen immuniteit verkreeg voor rechtsvervolging inzake drie verschillende aanklachten wegens corruptie. Bovendien sprak Lieberman ook zijn steun voor Gantz als premier uit, en gaf te kennen dat zijn partij een tegen Netanyahu gericht wetsvoorstel zou steunen. Dit wetsvoorstel zou het voor veroordeelde parlementsleden onmogelijk maken om een regering te vormen, maar het werd nooit geïntroduceerd omdat Gantz van kant wisselde.

De Russisch sprekende joden hebben het land niet naar rechts gestuurd, maar het misschien wel geleerd hoe het de andere kant op moet kijken: op 2 maart heeft de meerderheid van Israëls joodse bevolking gestemd op partijen die bezig zijn de Israëlische democratie te vernietigen omdat ze de waarheid over de bezetting niet willen vertellen. De pogingen van Naftali Bennett, leider van de rechtse partij Nieuw Rechts, om hoogleraren te verbieden politieke opvattingen uit te dragen, of om te voorkomen dat mensenrechtenorganisaties als B’Tselem scholen kunnen bezoeken, zijn slechts een paar van de officiële en inofficiële initiatieven op dit gebied.

‘Je leert niets over de bezetting op school en de Israëlische media zijn bang om er de waarheid over te vertellen na Bibi’s opruiende campagnes’, zegt Rozin, verwijzend naar de door de overheid georkestreerde campagne tegen Breaking the Silence, een organisatie van voormalige soldaten die de methoden van de bezetting blootleggen. In 2018 heeft parlementsvoorzitter Yuli Edelstein, een voormalige Gevangene van Zion uit de Sovjet-Unie, een door Rozin geïnitieerde conferentie geschrapt die opriep tot de ontruiming van de joodse nederzetting in Hebron. ‘Je kunt daar niet over praten’, zei hij volgens Rozin.

Achter dit stilzwijgen gaat de normalisering van de bezetting schuil, die op haar beurt berust op verbergen en negeren. In de eerste plaats zegt 74 procent van de Israëli’s dat ze nooit de Westoever hebben bezocht. Maar als ze dat zouden doen, zouden ze de vele richtingborden naar Palestijnse dorpen en steden niet zien, om maar te zwijgen van die dorpen zelf. De bezetting is verborgen achter de scheidingsmuur, checkpoints en snelwegen. Als verbergen niet langer werkt – als iemand wordt geconfronteerd met informatie of beelden van de bezetting – komt het negeren goed van pas. Doe net alsof een nieuwe arrestatie of moord een uitzondering is, een ongelukkige samenloop van omstandigheden, ook al maakt het deel uit van de goed georganiseerde juridische en militaire onderdrukking van een heel land. Verbergen en negeren zijn twee kanten van dezelfde medaille: de autoriteiten verbergen de bezetting, de mensen negeren die. Hoe beter je bent in het verbergen, des te makkelijker het is om te negeren dat Israël in 2019 de huizen van 677 Palestijnen heeft verwoest en 133 Palestijnen heeft vermoord, van wie er 28 minderjarig waren. Maar wacht even, laten we het daar maar niet over hebben.


Yegor Osipov-Gipsh is Russisch-Nederlands wetenschapper en journalist. Vertaling: Menno Grootveld