Dit is het decor van Aan de oever, de negende roman van de Spaanse Rafael Chirbes (1949). In eerder werk voerde hij Misent al op, en ook toen werd (de buurt rondom) dit fictieve kustdorpje in Oost-Spanje weinig florissant beschreven – Chirbes’ blik op de moderne Spaanse geschiedenis is altijd pessimistisch geweest, zelfs toen het land nog in welvaart en groei leefde.

Nu heeft de recessie huisgehouden, en dat moeten we weten ook. Al in de tweede alinea van de roman valt te lezen: ‘De crisis laat zich overal voelen. Niet alleen aan de onderkant van de samenleving.’ Een bladzijde later: ‘Het is de crisis. Het werkloosheidscijfer in Spanje ligt boven de twintig procent en kan het komend jaar oplopen tot drie- of vierentwintig procent.’ Aanvankelijk heeft het iets storends, die droge, feitelijke taal – waarom zegt Chirbes meteen zo expliciet wat de achtergrond van het verhaal is, waarom laat hij het niet zien?

Al gauw blijkt het echter effectief: er bestaat geen twijfel over de economische tegenspoed, en daarmee geeft Chirbes zichzelf alle ruimte om vervolgens nader op zijn materie in te gaan. En dat doet hij bijzonder overtuigend. In ritmische, aanstekelijke volzinnen ontvouwt het verhaal zich, met als centrale figuur Esteban, een zeventigjarige man die vrijelijk associërend terugblikt op zijn weinig succesvolle bestaan. Sleutelwoorden: faillissement, verlies, een dementerende vader. De vraag die hij zichzelf stelt: wat valt er voor hem, in die arme buurt waar bijna iedereen werkloos over straat slentert, nog te winnen?

Die vraag geldt eigenlijk voor ieder personage dat in dit verhaal opduikt. Aan de oever is niet zozeer een roman over individuen, eerder over de gemeenschap; steeds als Chirbes kan kiezen tussen een psychologische zijstap, meer naar zijn hoofdpersonage toe, of een maatschappelijke uitweiding, kiest hij voor het laatste. Met Aan de oever heeft de auteur zich duidelijk voorgenomen een Groot Verhaal te vertellen. De roman behandelt vrijwel alle thema’s die gerekend worden tot hedendaags engagement: milieuvervuiling, gebrek aan vertrouwen in de politiek, werkloosheid, het collectieve oorlogsverleden, de vluchtelingenproblematiek, de rol van religie in de moderne maatschappij en ga zo maar door.

‘Alles gaat een keer rotten, ook wij rotten uiteindelijk weg’, staat er in een passage over de geur van vissen

Het lijkt bijna alsof Chirbes een afvinklijstje heeft gebruikt voor alle belangrijke onderwerpen van deze tijd, maar dat hindert gek genoeg niet, en daar zit de grootste kracht van deze roman in – niet in de ambitie zelf, maar in de souplesse waarmee die vorm heeft gekregen. Op achteloze wijze leiden de kleinste observaties tot paginalange gedachtestromen: een passage over de bio-industrie komt voort uit een losse gedachte over geld, een langslopende zwerfhond vormt de opmaat voor overpeinzingen over vroegere, dictatoriale regimes in Spanje en de gevolgen daarvan. Chirbes’ zinnen zijn lang en levendig, en aan witregels of dialogen doet hij amper, wat het proza iets koortsachtigs geeft. Er zit een claustrofobische cadans in, een ondertoon van onvermijdelijkheid.

Dat er af en toe van perspectief gewisseld wordt, versterkt die indruk alleen maar. Soms is nauwelijks duidelijk wie er aan het woord is – een van Estebans vrienden, een voormalige werknemer, zijn jeugdvriend Francisco die als een van de weinigen wel fatsoenlijk geld heeft verdiend? Het blijft meestal vaag, ook doordat alle vertelstemmen gekenmerkt worden door hetzelfde pessimisme. ‘Alles gaat een keer rotten, ook wij rotten uiteindelijk weg’, staat er bijvoorbeeld in een passage over de geur van vissen. Of, slechts enkele pagina’s daarvoor: ‘Laten we onszelf niks wijsmaken, een mens is niks bijzonders.’ En in hetzelfde hoofdstuk een zin waarmee eigenlijk de hele gemoedstoestand van Esteban kan worden aangeduid: ‘Het overkomt veel mensen: je denkt dat de situatie waarin je zit tijdelijk is, maar eigenlijk leef je gewoonweg je leven, het leven dat je ten deel is gevallen (…) tot de laatste ademtocht.’

Af en toe verlangde ik naar een andere klank, een minder cynisch geluid, een streepje licht, ergens verscholen in een van de roesachtige scènes. Maar gaandeweg nam dat verlangen af: juist die eenduidige somberheid maakt de roman zo beklemmend. Chirbes kreeg me waar hij me hebben wilde, zijn meanderende taal nam me steeds verder mee, de uitzichtloosheid van Misent in. En Aan de oever toont dat die uitzichtloosheid niet geldt voor een enkel individu. Dat uiteindelijk, onder dezelfde barre omstandigheden, eigenlijk iedereen op dezelfde manier denkt over de toekomst. Dat er nauwelijks nog individuen te onderscheiden zijn. Er is alleen een verzameling mensen, allemaal gevangen in hetzelfde verlaten land. En niemand kan eraan ontsnappen.


Rafael Chirbes, Aan de oever, Vertaald door Eugenie Schoolderman en Arie van der Wal. Meridiaan, 432 blz., € 27,50


Beeld: (1) Er zit een claustrofobische cadans in Chirbes’ proza, een ondertoon van onvermijdelijkheid (Panos Pictures / HH)