
De zee lijkt kalm, het weer is zacht en in de donkere lucht zijn sterren en een halve maan te zien. Ik herinner me wat mijn vader ooit zei: ‘Als je sterren ziet, dan is de lucht niet bewolkt en gaat het niet regenen.’ Dat geeft me rust. Toch beuken al snel golven op de boot, het begint te onweren. De sterren en de halve maan verdwijnen plotseling. Het is koud. Angstig kijken wij elkaar aan. ‘De rust van de zee was niets anders dan de stilte voor de storm’, zegt een Syrische vrouw met een zwarte hoofddoek.
Ik ben geboren en getogen in het zuidwesten van Iran, waar de Arabische minderheid woont. Iran is een islamitische dictatuur zonder vrijheid van meningsuiting en met doodstraffen voor minderheden en andersdenkenden. Na mijn middelbare school ga ik in Libanon rechten studeren, een land waar ik geen angst hoef te kennen, zo denk ik. Waar je niet bang hoeft te zijn voor je leven als je keuzes maakt die het regime niet aanstaan. Enthousiast begin ik met mijn studie en bouw ik een nieuw netwerk op.
Op een regenachtige dag krijg ik echter telefoon van de Iraanse ambassade. ‘Morgen moet je hier aanwezig zijn’, zegt een man streng. Een vreemde en ongebruikelijke boodschap. Ik bel met vrienden en familie in Iran. Mijn broer en andere activisten zijn gearresteerd. De lange arm van Teheran in Libanon is nu op zoek naar mij. Mijn leven is in gevaar. Plotseling moet ik vluchten en mijn huis, vrienden, studie en herinneringen achterlaten. Ik steek illegaal de Turkse grens over en vanaf dat moment ben ik een ‘vluchteling’. Ik google ‘veilige route naar Europa’, maar die bestaat niet voor vluchtelingen. De gevaarlijke tocht via de Middellandse Zee is de enige manier om Griekenland te bereiken.
Samen met tientallen vluchtelingen wacht ik op een stoep in het centrum van de Turkse stad Izmir. De smokkelaars zijn een paar meter verderop. Opeens stopt er een kleine vrachtwagen. Een van de smokkelaars wenkt met zijn hand, wij rennen naar hem toe en springen in de bus. Met meer dan honderd mensen staan we opeen gepropt. Mannen, vrouwen en kinderen uit Irak, Iran, Afghanistan en Syrië. Het ruikt naar zweet en vermoeidheid, ademen wordt steeds moeilijker. Ik neem een jongetje van twee, drie jaar op mijn schouders. Dorstige kinderen huilen. We zijn angstig voor wat komt en tegelijk hoopvol. ‘Nog even volhouden’, zegt een man. ‘In Griekenland wacht de vrijheid.’
Het is bijna elf uur ’s avonds als de bus aankomt bij het strand. ‘Geef voorrang aan huilende kinderen en vermoeide zwangere vrouwen’, zegt een oude man als de deuren opengaan. ‘Spring allemaal uit het busje, wij hebben geen tijd meer’, roept een smokkelaar. We rennen naar de zee, de smokkelaar sleept twee kleine rode rubberboten met een zwarte handpomp naar het water. Schreeuwend beveelt hij ons: ‘Pomp snel deze twee boten op.’ Angstig vraagt een zwangere vrouw: ‘Moeten wij allemaal in deze bootjes?’ Hij reageert woedend: ‘Wie bezwaar heeft, moet teruglopen naar de stad.’
Na een half uur zijn de bootjes opgepompt en stappen we in, opgesplitst in twee groepen. De smokkelaar wijst met zijn vinger naar een ver licht: ‘Daar is Griekenland en als jullie de juiste weg nemen, komen jullie binnen een uur aan.’ Een medevluchteling start de buitenboordmotor, hij mag als ‘bemanning’ gratis mee. De anderen hebben allemaal minstens duizend euro betaald voor de illegale overtocht.
We varen met zestig mensen naar het licht. Huilend reciteert een vijftigjarige Syrische man de koran, iedereen bidt luid mee. ‘Alle lof zij Allah, de heer der werelden. De erbarmer, de meest barmhartige. De heerser op de dag des oordeels. U alleen aanbidden wij en u alleen vragen wij om hulp. Leid ons op het rechte pad. Het pad van degenen aan wie u gunsten hebt geschonken, niet van degenen op wie de toorn rust en niet dat van de dwalenden.’ Toch is het alsof het licht steeds verder van ons weggaat. Midden op de Middellandse Zee rinkelt mijn telefoon: mijn vader. Met trillende stem neem ik op. Hij hoort niets anders dan huilende kinderen en het geschreeuw van mannen en vrouwen die steun aan God vragen. Hij gilt angstig en even later wordt het gesprek verbroken.
Het begint hard te regenen, elke golf gooit de boot met een geweldige zwaai heen en weer. We zijn stuurloos. ‘Niet bewegen en vasthouden zodat de boot niet kapseist’, roept een man. We trekken onze zwemvesten aan. Een dertigjarige Iraakse man die naast zijn zwangere vrouw zit heeft geen zwemvest. ‘Ik kon het niet aanschaffen omdat ik geen geld meer had.’ Hij vraagt zijn vrouw het reddingsvest uit te doen en aan hem te geven. ‘Als de boot zinkt, houd me vast, wij gaan samen overleven.’
Na vijf uur pakt een Iraniër zijn natte telefoon en belt de Griekse kustwacht. ‘Help, help, we are refugees, our boat is sinking and we have children’, krijst hij. Zonder emotie antwoordt een man: ‘Jullie zijn aan de Turkse grens, bel de Turkse kustwacht maar.’ Teruggaan naar Turkije wil niemand. We zijn allemaal illegaal het land binnengekomen en lopen het risico naar ons moederland teruggestuurd te worden. Opeens stopt de motor, de buien hebben hem beschadigd. ‘Bel de Turkse kustwacht maar’, zegt de zwangere vrouw. De Iraanse vluchteling zoekt het nummer en belt meteen. Schreeuwend herhaalt de Turkse kustwacht dezelfde woorden: ‘Jullie zijn in de Griekse wateren.’ Als een tafeltennisballetje worden wij heen en weer gepingpongd.
Door de overslaande golven en het regenwater wordt de boot steeds zwaarder. Ik stel voor: ‘Laten we onze tassen in zee gooien.’ Ik slinger mijn tas met kleren het water in. Het zijn de laatste spullen die ik nog heb uit Iran, herinneringen uit mijn jeugd verdwijnen in de zee. Zonder aarzelen doet iedereen mee. De rubberboot krijgt weer balans, maar hij kan niet meer voor- of achteruit.
In de vroege ochtend dobberen we tussen de twee landen in. Steeds herhaal ik een spreuk die ik ooit heb gehoord: achter de wolken schijnt de zon – maar die schijnt niet. Ik kijk naar de hemel, naar de zee en naar beide landen. Ik keer me af van mijn atheïsme en omarm alle religies. Islam, christendom of jodendom, het maakt me niet uit welke god me redt. Door doodsangst verdwijnen oude dogma’s. Het maakt niet uit waarin je gelooft, als je maar overleeft, besef ik.
De kinderen huilen, de volwassenen zwijgen, luisteren naar hun eigen ademhaling, denken aan gelukkiger tijden in verre landen, alsof het sterven al begonnen is. Onverwacht nadert een schip met een grote schijnwerper. ‘De Griekse kustwacht gaat ons redden’, zegt een vrouw. Wij zwaaien naar het schip en roepen hard: ‘Help, help!’ Het vaartuig gaat naast onze boot liggen. Bewapend met geweren staan kustwachten langs de reling, ze sleuren ons hun schip in.
‘Ik legde meteen aan een Griekse soldaat uit dat de smokkelaar ons heeft verdeeld over twee bootjes en dat de kustwacht misschien de tweede boot zou kunnen zoeken’, vertelt Jaber Albarki later. De Irakees uit Mosul zat in onze boot en woont nu in Duitsland. ‘Hij wilde niet luisteren, schreeuwend schopte en sloeg hij mij.’ Zonder op zoek te gaan naar de tweede boot vertrekt het vaartuig en bij het aanbreken van de dag komen wij aan op een Grieks eiland.
Ik zoek een open wifi-verbinding en bel mijn vader met video. ‘Ik heb het overleefd.’ Zijn tranen vallen uit zijn vermoeide ogen en rollen over zijn wangen. ‘Ya Allah. Ik kan het niet geloven, je leeft nog… Ik bleef de hele nacht wakker, kijken naar de telefoon. Ik leefde alles met je mee… De uren die altijd voorbijvliegen duurden gisteren heel lang.’ ‘Wees onbezorgd, ik ben nu veilig’, met deze woorden verbreek ik de verbinding.

De noodopvang is overvol. Er is een tekort aan van alles. We slapen op de grond, alleen de mensen die zelf een tent kunnen kopen hebben enige beschutting. Hongerig, zonder douche, wachten we op wat komen gaat.
Voor de benodigde papieren om verder te reizen moeten we een hele dag in de rij staan. Hoop keert terug in de ogen van degenen die aan de poort van Europa staan. Ik denk aan de vluchtelingen in de tweede boot. Kwamen ze om op zee? Of zitten ze nog steeds op zee? Misschien zijn ze gered door de Turkse of de Griekse kustwacht. In de verte verschijnt een nieuw schip. Een Syrische jongen komt naar ons toe gerend. ‘De Griekse kustwacht vist lichamen van tientallen vluchtelingen uit de zee.’ De kustwacht heeft geen overlevenden gevonden. Ze leggen opgezwollen lichamen met uitpuilende ogen op de kustweg, ik herken mensen uit de bus. Het zijn beelden die voor de rest van mijn leven op mijn netvlies gebrand staan. ‘Op de kustweg zag ik de Griekse soldaat die ik smeekte om op de tweede boot te wachten’, zegt Albarki. De soldaat doet alsof zijn neus bloedt. ‘Hoe kun je zo hard zijn als je zulke hartverscheurende beelden ziet? Een klein beetje menselijkheid kon alles betekenen voor ons op dat moment.’
Wat is er gebeurd? Heeft de Turkse of de Griekse kustwacht hen nog proberen te redden? Of werden ze juist in de steek gelaten? Ik probeer online de antwoorden te vinden, maar het is alsof ik een speld in een hooiberg zoek. De Internationale Organisatie voor Migratie (iom) noemt 2015 als het dodelijkste jaar voor bootvluchtelingen in de Middellandse Zee. Naar schatting verdronken meer dan 3770 vluchtelingen tijdens de oversteek. Uit een recentere schatting van de iom blijkt dat tussen 2014 en begin 2020 meer dan twintigduizend vluchtelingen zijn verdronken op de Middellandse Zee. In welk deel van de zee en hoe zij zijn verdronken, is niet duidelijk.
Sinds mijn vlucht zijn de grenzen voor vluchtelingen alleen maar nóg moeilijker te passeren. Sinds 2020 gebruikt zowel Turkije als Griekenland het Australische pushback-model om te zorgen dat bootvluchtelingen niet in hun wateren aankomen. Elk land sleept de rubberboten naar kleine eilandjes in een stukje niemandsland en daar worden de bootvluchtelingen aan hun lot overgelaten. The Guardian meldt dat direct of indirect meer dan tweeduizend bootvluchtelingen, onder wie kinderen en minderjarigen, om het leven zijn gekomen als gevolg van dit beleid.
Dit heen en weer jonassen van mensen wordt alleen maar erger. Amnesty Internationaal signaleert dat hierbij steeds vaker stelselmatig geweld wordt gebruikt, zoals bijvoorbeeld bij de Turks-Griekse grensrivier de Evros. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beschuldigt ook de Griekse overheid ervan dat ze in strijd met internationale verdragen en Europese wetgeving geweld hebben gebruikt tegen bootvluchtelingen op de Middellandse Zee, alvorens ze richting de Turkse territoriale wateren terug te duwen.
Al deze veroordelingen hebben geen effect, de pushbacks gaan tot op de dag van vandaag door. Kustvaartuigen uit Griekenland en Turkije houden de bootjes aan, soldaten nemen de buitenboordmotor, reddingsvesten en communicatiemiddelen in beslag en duwen de stuurloze vluchtelingenboten richting de Turkse kust. De twee landen hopen dat dit beleid toekomstige vluchtelingen afschrikt, maar dat blijkt keer op keer een illusie.
Drie dagen later kom ik aan in Athene. De situatie is er erbarmelijk. Vluchtelingen zijn dakloos, lijden honger, hebben geen toegang tot gezondheidszorg en een asielprocedure duurt vaak jaren. Ik besluit mijn weg naar West-Europa te vervolgen. Met een vals paspoort en een ticket dat ik van een smokkelaar koop, stap ik op de internationale luchthaven van Athene in een vliegtuig. Drie uur later land ik op Schiphol.
Ik word meteen doorverwezen naar Ter Apel, later naar het tentenkamp Heumensoord in de bossen tussen Nijmegen en Malden. Ik slaap meer dan zeven maanden met acht mannen in een kleine ruimte zonder privacy. Het verwerken van mijn vluchtervaring moet tot een later moment wachten. Vervolgens verhuis ik twee of drie keer per jaar van het ene asielzoekerscentrum naar het andere. Het zal nog meer dan drie jaar duren voordat ik echt kan deelnemen aan de Nederlandse maatschappij.
Albarki woont nu in München, is getrouwd en heeft een kind van twee jaar. Hij werkt als administratief medewerker bij een Duits bedrijf en heeft onlangs ook een Duits paspoort gekregen. ‘Ik ben twee keer getraumatiseerd’, vertelt hij. ‘In Mosul door IS en op de Middellandse Zee.’ Hij durft niet naar de Duitse kust te gaan. ‘De zee maakt mij van streek.’